| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Essay en critiek
Het boek van Julien Kuypers Bergop (Uitg. Ontwikkeling) ligt al maanden op mijn werktafel en allerlei omstandigheden hebben belet het na lezing dadelijk te bespreken. Het boek handelt over sociale geschiedenis en belangt dus ons tijdschrift minder aan, doch het is tevens werk van een literator en bovendien bevat het gezichtspunten die een cultureel tijdschrift kunnen boeien. Bergop gaat over de economische en sociale ontvoogdingsgeschiedenis van het Vlaamse proletariaat in de 19e eeuw vanaf de opkomst der industrie, over de diverse pogingen tot sociaal-democratische bewustwording - ‘het vroegsocialisme’ - heen, tot de stichting van de B.W.P. in 1885. Daarna volgt de schrijver nog in grote trekken de ontwikkeling van het socialisme tot vandaag en schenkt bovendien een kort exposé over de opkomst en ontwikkeling van de christelijke democratie.
Dit is geen werk van een beroepshistoricus, die bij het schetsen van de feiten en de ontwikkelingslijnen volledigheid nastreeft, maar veeleer een verzameling losse schetsen over karakteristieke personen en feiten in chronologische orde. Ik kan me voorstellen dat de vakman ‘nourri dans le sérail’ bezwaren heeft tegen deze losse werkwijze, maar dit neemt niet weg dat de schrijver interessante perspectieven opent en zelfs af en toe vergeten documenten ontdekt, die het werk van agitators en publicisten op sociaal gebied, in een duidelijker daglicht stellen.
Als christen kan men dit boek van uit verschillende standpunten beoordelen. Pater Dr. Scholl, de historicus van de christene arbeidersbeweging, beschouwt het in De Gids op Maatschappelijk Gebied als een boek dat de arbeidersbewegingen in hun volledigheid behandelen wil en van dat standpunt uit merkt hij terecht op dat het boek voor 80 % aan het socialisme is gewijd en de christen-democratische beweging slechts bijkomend bespreekt. Doch is dit standpunt juist? Ik meen dat Julien Kuypers veeleer een historische evokatie van de socialistische arbeidersbeweging wilde schenken met een socialistisch perspectief en dat het korte exposé over de christelijke emancipatie van het proletariaat niet als noodwendig (en te schraal uitgevallen) bestanddeel van zijn werk maar veeleer als toemaat moet beschouwd worden. Van uit dit standpunt kan men het boek geen tendentieus karakter toeschrijven en verdient het geen strenge critiek van katholiek standpunt uit. Ik zou slechts, bij wijze van vraag, de critische opmerking willen maken: geeft de schrijver, sprekend over historische feiten in de sociale bewustwording die hij ‘vroegsocialisme’ of ‘gevoelssocialisme’ noemt, niet te veel toe aan de neiging om ze te interpreteren in het licht van de vrijzinnige tendens die het huidig Belgisch socialisme zeer sterk kenmerkt? Ik weet dat bij de christene historicus het gevaar kan bestaan die feiten, koste wat wil, in een orthodox christelijk licht te interpreteren; maar ook de vrijzinnige kan soms aan de verleiding bezwijken ze wat voortvarend te ont-dopen! Het is te hopen dat een sereen en volledig historisch onderzoek hier in de toekomst klaarheid zal brengen.
Laten wij liever op het cultuurhistorisch belang van dit boek wijzen. Voor Kuypers is geschiedenis geen verzameling van positieve feiten uit het arbeidersleven en van statistieken, maar een werking van personen en gedachten. Zijn standpunt is anti-positivistisch, hij schrijft geestesgeschiedenis. In deze geschiedenis van personen en hun opvattingen spelen J. Kats, Jottrand, Jan Pellering, N. De Keyser, Prof. Huet, Louis De Potter, Moyson, Janson, Coulon, van Beveren en vele anderen hun rol. Men kan van louter materieel standpunt uit beweren, zoals Dr. Scholl in zijn hierboven vermelde bespreking doet, dat die personages veel minder betekenen dan 10.000 stakingen. Laat er waarheid steken in deze opmerking van de degelijke katholieke historicus, toch zou ik de vraag stellen: heeft de geestesgeschiedenis ook niet haar recht? Hoe pover die op sociaal gebied en op andere terreinen van het denken in de Vlaamse 19e eeuw ook uitvalle, ze verdient alle aandacht voor wie zich voor cultuurgeschiedenis interesseert. Laat het waar zijn dat het formaat van de tientallen door Kuypers behandelde figuren
| |
| |
nergens indrukwekkend is, zijn poging om onze kennis van de sociale geestesgeschiedenis te verruimen is er niet minder verdienstelijk om. Ik meen dat ook de ernstige niet-socialistische lezers, die belang stellen in de geschiedenis van de 19e eeuw in Vlaanderen, er heel wat belangwekkends in kunnen vinden. Het boek is met zeer eerlijke geestdrift geschreven, een eigenschap die men bij een overtuigd voorstander van een menswaardige levensopvatting als het socialisme is, waarderen moet. Het is ook fris en zeer knap gestyleerd, en het is o.i. weinig loyaal, zelfs kleinzielig het in dat opzicht te gaan betuttelen, zoals een katholiek historicus deed.
Het jongste boek van Jan Boon Amerika nu (Davidsfonds, Leuven) is geen reisverhaal in de gewone zin van dit woord, al bevat het veel notities die uit toeristische observatie zijn ontstaan. Het is anderzijds evenmin een theoretische studie over beschavingstendensen in de U.S.A., al behelst het heel wat bespiegelingen die uit nadenken zijn gegroeid. Het houdt zo wat het midden tussen de twee. De indrukken die Jan Boon uit Amerika heeft meegebracht zijn levendig en veelzijdig. Hij schreef ze neer met onverhuld enthousiasme, met dankbare bewondering. Wanneer hij de voet aan wal zette te New-York, trof hem reeds de ‘reusachtige dimensie’ van de Amerikaanse wereld. Vervolgens schrijft hij bladzijden vol warme genegenheid over de bevolking, inzonderheid ook over de zwarte en rode bewoners, over het spreekwoordelijk Amerikaans dynamisme en de groei van een democratie. Zijn wandelingen door de steden geven hem allerlei pittige observaties in de pen over de concrete ‘way of life’ van de Amerikaanse burger, over het openbaar leven en de opvoeding. Wat treft in dit boek, naast de scherpe observatie, is het enthousiasme. Het is een boek van lof en bewondering voor de U.S.A. Zodoende reageert het gunstig tegen een licht minachtende - en soms zelfs caricaturale - voorstelling van de Amerikaan, die in ons oude vasteland lang heerste en die misschien nog niet helemaal is uitgestorven. Anderzijds heb ik wel de indruk - in zover ik uit een kort bezoek aan de U.S.A. en lecturen mag concluderen - dat het maatschappelijk leven in Amerika ook schaduwzijden vertoont, die Jan Boon niet sterk naar voor brengt. Ik denk b.v. slechts aan crisisverschijnselen in opvoeding en onderwijs. Doch de lof van Jan Boon wekt sympathie omdat hij komt uit een edelmoedige geestesgesteldheid, die bewonderen kan en ook terecht bewondert. Een prettig geschreven en leerrijk boek, dat het ruime Davidsfondspubliek zal verrijken.
Horatius en Wij (De Sikkel, Antwerpen) is een boek over persoon en werk van de Romeinse dichter door Dr. A.R. van Cauwelaert en A. Vanhassel. Wie Zich, zoals ik, voor de dichter interesseert, valt bedrogen uit. De belangstelling van de auteurs is slechts in zeer geringe mate esthetisch of literair-historisch. Zij hebben uitsluitend oog voor de levensopvatting en -houding van de poëet. Zij beschouwen hem, van uit dit standpunt, niet zozeer als een op zichzelf staande figuur maar wel als een zedenmeester van de mensheid. Dit verraadt bij de schrijvers vanzelfsprekend een moraliserende neiging. Toch lijkt mij hun uiteenzetting over de levensinzichten en de moraal van Horatius objectief. Kennismaking met deze studie, die op vulgariserend niveau staat, kan voor lezers die zich voor de ethiek van de poëet interesseren, nuttig zijn. Alleen hindert het mij dat de schrijvers, die zeer overtuigde vrijzinnigen blijken te zijn, af en toe niet kunnen weerstaan aan de neiging tot tendentieus moraliseren ten voordele van een vrijzinnig-humanistische levensfilosofie. Dergelijke apologetische of prekerige gesteldheid bij het behandelen van grote figuren komt weliswaar in alle milieus voor - ook af en toe in het katholieke -, maar voor de lezer die zich verheffen kan tot het hogere geestesniveau der serene bespiegeling, zijn ze hinderlijk. De grote dichter en de aarts-individualist, die Horatius heet, is zo veel méér dan de exponent of het model van een groepsopinie! Wat niet wegneemt dat, wie daarvan veel dieper overtuigd is dan de schrijvers, tóch uit hun boek een en ander kan halen.
A. Van Hageland, die zich op het gebied van de Vlaamse folklore-studie verdienstelijk maakte, biedt ons een lijvig boek, van meer
| |
| |
dan 300 bladzijden, over Ernest Claes en Wij (Davidsfonds, Leuven). Het eerste deel handelt over ‘De Mens en de Schrijver’ en wil een algemeen inzicht geven in het leven en werk van Claes. Wij waarderen de warme sympathie waarmede het werd geschreven maar achten het minder belangrijk omdat het niets nieuws brengt en het in breedste kring bekende slechts herhaalt. Het tweede deel ‘E. Claes en het volksleven’ is interessanter. Daarin ontleedt Van Hageland de verbondenheid van Claes met het volksleven: streek en volk, huiselijk leven, dorpsgeplogenheden, volksgeneeskunde, volksgodsvrucht en bijgeloof, volkstaal en volksvermaak, dier en natuur, enz. Daaruit blijkt hoe nauw het werk van Claes met onze folklore - in de ruimste zin - verbonden is. Het was nuttig dit alles nauwkeurig vast te leggen, vooral omdat veel van die folklore aan 't verdwijnen is.
In Nederlandse vertaling verscheen een levensrelaas van Curzio Malaparte geschreven door de Italiaanse journalist Franco Vegliani (Manteau, Brussel). Deze dagbladschrijver was geen intimus van de overleden Italiaanse auteur, doch werd door de stervende auteur aan zijn bed geroepen. Malaparte heeft hem tijdens zijn lange doodsstrijd zijn levensverhaal gedicteerd. Vegliani heeft deze nota's geordend en in boekvorm uitgegeven. Het letterkundige en journalistieke leven, de politieke belevingen en andere avonturen van de veelbesproken auteur, ook zijn liefdeleven en andere personalia worden opgebiecht. Het geheel biedt het relaas van een bewogen leven, dat langs avontuurlijke - en soms dubieuse! - paden leidt naar de laatste Chinareis en de smartelijke dood. Dat Malaparte er in volle doodsstrijd belang aan hechtte zijn omstandig levensverhaal te dicteren, en zeker niet in geest van nederigheid, bewijst dat hij zijn histrionische hebbelijkheden in het aanschijn van de dood niet heeft verzaakt. Hij is zijn bekende zelf-ingenomenheid en zijn zucht naar pose trouw gebleven. Ik bewonder de schrijver Malaparte in sommige van zijn werken, maar de mens Malaparte acht ik niet hoog. Toch is dit levensrelaas instructief en boeiend. Bovendien zal het wegens zijn sensatieachtige inslag en zijn confidenties succes kennen bij de nieuwsgierigen.
De stichting ‘Centrum voor studie van de mens’, opgericht door Dr. R. Dellaert te Antwerpen en werkend onder zijn leiding, heeft zich tot doel gesteld een historisch totaalbeeld op te bouwen van al de opvattingen over de mens die in de loop der tijden hebben bestaan. Het wenst dus de opvattingen over het wezen, de moraal en de cultuur van de mens en van de menselijkheid te bestuderen in alle beschavingsperioden van de mensheidsgeschiedenis. Men kan zich, dunkt mij, geen reusachtiger taak dromen. Toch is Dr R. Dellaert er in geslaagd talrijke specialisten voor zijn opzet te winnen, die te Antwerpen lezingen kwamen geven over de anthropologische opvatting van een of andere periode. Enkele van deze merkwaardige lezingen verschenen in ons tijdschrift. Thans wordt aan uitgave in boekvorm gedacht en een eerste reeks lezingen is reeds verschenen onder de titel Basisculturen van de Europese mens (Desclée de Brouwer, Brugge). Dit boekje bevat opstellen die alle in ons tijdschrift verschenen: Prof. Lambrechts (Gent) schrijft over de Keltische opvatting van de mens, Prof. Roelandts (Leuven) typeert de Germaanse mens, Prof. Peremans (Leuven) de mens in de Griekse cultuur en Dr. C. Beukers (Amsterdam) karakteriseert de mens-opvatting van de Romeinen. Onder onze lezers zullen wel gegadigden zijn die deze grondige en knapsynthetische opstellen ook in boekvorm willen bezitten. Wij wensen het Centrum van Dr. Dellaert van harte voortgang toe op dit niveau.
Van Dr. Roger Henrard lazen wij voor een paar jaren een zeer lijvig, gestencild doctoraal proefschrift over Menno ter Braak gezien in het licht van Nietzsche, waarmede hij in 1957 de doctorstitel behaalde te Luik. Zijn publicatie Menno ter Braak, Nietzsche en het Cultuurprobleem (Levende Talen, no 53, uitg. Didier) biedt helaas slechts een fragment van zijn degelijk proefschrift, dat wellicht nooit het licht zal zien in zijn geheel. In deze publicatie laat Dr. Henrard zich hoofdzakelijk in met de verwantschappen en de verschillen tussen ter Braak en
| |
| |
Nietzsche ten opzichte van het cultuurprobleem. Hij ontleedt o.m. zeer fijnzinnig ter Braaks verhouding tot het nationaal-socialisme. Hij beperkt zich niet tot ideeënontleding maar dringt ook door tot psychologisch begrijpen van ter Braaks houding. Een der meest boeiende aspecten van deze studie is wel de ontleding van de vele tegenstellingen, die de houding van ter Braak kenmerken en in welke hij geen uitkomst zag. Terecht spreekt Dr. Henrard dan ook van ter Braaks ‘tragiek’. Deze korte studie munt uit door ernstige ontleding en objectiviteit.
Een curieus document is het speciale nummer van het tijdschrift De Tafelronde uitgegeven onder titel Fantasmagie. De uitgave geschiedde in samenwerking met een genootschap dat zich Ciafma noemt (‘Centre international de l'actualité fantastique et magique’). Het nummer bevat meer dan twintig staaltjes van ‘magisch-fantastisch’ proza en bovendien bespiegelingen over ‘magisch-fantastische’ schilderkunst. Deze tendensen zijn niet nieuw. De neiging van de kunstenaar om zijn waarheid te zoeken in de droomverbeelding, het occulte, het magische, enz. dateert uit de vroege romantiek. Ze is blijkbaar nog levend. Wie zich voor die experimenten interesseert, leze dit nummer.
Een aardig boekje is Ernst en Luim in het werk van Godfried Bomans (Verhandelingen Kath. Vl. Hogeschooluitbreiding, Standaard-Boekhandel) van J. Van Dyck. Na een uitgebreid levensbericht van de befaamde Hollandse humorist, volgt commentaar bij zijn voornaamste werken. De diverse aspecten van zijn werk als parodist, sprookjesschrijver en satiricus, worden goed belicht. Vooral de humor van Bomans wordt aandachtig onder de loep genomen. Dit boekje over een populair en opmerkelijk auteur munt uit door fijne opmerkingsgave en goede smaak. Ik ben er zeker van dat ook vele moedertaal-leraars blij zullen zijn het te bezitten.
Halte op Verzoek (L. Van Uffelen, Antwerpen) is een verzameling aforismen en reisnotities van Fritz Francken. De honderden wijsheden in aforistisch vorm die Francken hier verzamelt getuigen meestal van nuchtere, ontgoochelde en zelfs bij pozen cynische levensobservatie. Ze zijn van ongelijke waarde. Het aforisme is nu eenmaal een zeer moeilijk genre, dat in de wereldliteratuur onder alle genres het kleinst aantal merkwaardige beoefenaars telt. Af en toe weet de schrijver toch te treffen: ‘Vrijgevigheid wekt argwaan’, ‘Hij hoort alleen wat ze verzwijgt’, ‘Hoevelen plegen zelfmoord op lange termijn!’. Wij zouden meer kunnen citeren. De reizen hebben Francken vooral naar Frankrijk geleid. Hij blijkt een opgeruimd, humoristisch toerist te zijn, die vooral de kleine dingen in zijn omgeving scherp opmerkt en pittig vertelt.
Van Pater J.A. Nuyens verscheen een schets van het leven en werk van Johannes Jörgensen (1866-1956) in de reeks verhandelingen van de Kath. Vl. Hogeschooluitbreiding (Standaard-Boekhandel, Antwerpen). De Deense dichter en prozaschrijver kende zeer goed ons land, zijn geschiedenis en kunst. Hij was door persoonlijke vriendschap verbonden met enkele landgenoten. P. Nuyens vertelt het leven van Jörgensen en schenkt daaraan meer aandacht dan aan zijn werk. Het is een boeiend levensrelaas, af en toe met anecdoten gekruid. De relaties van Jörgensen met Vlaanderen worden besproken en enkele algemene beschouwingen bepalen zeer goed de betekenis van deze beroemde bekeerling.
Cor Ria Leeman schreef voor Duitse belangstellenden Belgien ohne Belgier (Verlag Steingrüben, Stuttgart), een inleiding tot nadere toeristische kennismaking met ons land. Leeman causeert van de hak op de tak over de toeristische merkwaardigheden van ons land, de natuur en de steden, over de karaktertrekken en de gebruiken, en zelfs vooral over de pittoreske eigenaardigheden van onze bevolking. Hij vergeet Wallonië niet, maar toch genieten de Vlamingen vooral zijn belangstelling. Op geen enkel ogenblik is hij chauvinist. Doorlopend geeft hij blijkt van een nonconformistische geest, die weldadig aandoet. Zijn humor is er in geslaagd van deze toerische gids een prettig en geestrijk boek te maken.
Alb. W.
| |
| |
| |
Goede herdrukken
Bij Desclée de Brouwer verscheen de tweede druk van Het Kleine Meisje en ik, een bundel vertellingen van Gerard Walschap. De boeiende vertelgave van Walschap vertoont zich hier op volle kracht. Het meest bekoorlijk is echter de innemende manier waarop de verteller zich in het leven der dieren, in het huiselijk leven en vooral in de psychologie van het ‘kleine meisje’ verdiept. De innigheid waarvan deze verhalen af en toe getuigen, kan heel wat lezers een minder bekend aspect van de veelzijdige auteur openbaren.
Bij dezelfde uitgever verscheen een 8e druk van Mijn dagboek van Pieter van der Meer de Walcheren, alsmede een 15e druk van De Oogst van Streuvels. Het zal wel overbodig zijn deze boeken nog aan te bevelen.
Bij Manteau verscheen in de keurverzameling van de werken van Maurice Roelants De Jazzspeler en andere verhalen. Sommige van de hier gebundelde verhalen verwierven grote bekendheid, De Jazzspeler vooraan. Andere werden minder opgemerkt en zullen, naar wij hopen, door deze bundeling de ruimere verspreiding winnen die zij verdienen. Deze nieuwe uitgave lijkt ons te bewijzen dat Roelants, als fijn en gevoelig taalkunstenaar, als fijnzinnig kenner van het menselijk hart en als evenwichtig levensfilosoof, een stabiele waarde is.
Bij de uitgever C. De Vries-Brouwers te Antwerpen verscheen het derde deel van de verzamelde werken van Maurice Gilliams: Vita Brevis III. Het bevat de bespiegelende werken De Man voor het Venster en Inleiding tot de Idee Henri de Braekeleer. Het eerste bevat bladzijden uit het journaal van de dichter. Zij zijn onmisbaar voor wie de mens en de kunstenaar Gilliams wil leren kennen, voor wie zijn levenshouding psychologisch wil leren begrijpen en - vooral - voor wie wil doordringen in de gevoels- en verbeeldingswereld van de scheppende mens. Men zal in deze bladzijden talrijke scherpzinnige notities lezen over kunstwerken, literaire, musicale, plastische, die treffen door zeer persoonlijk en voornaam uitzicht, doch hun uitzonderlijke betekenis ontlenen zij meteen aan het feit dat zij ons de innerlijke wereld van Gilliams zelf reveleren. Dat men deze steeds geboeid volgt, bewijst het uitzonderlijk gehalte van zijn artistieke persoonlijkheid. Om zijn aristocratische smaak, zijn rijke sensibiliteit, zijn intense zielsconcentratie en zijn edele spiritualiteit is de kunstenaar Gilliams van uitzonderlijke waarde. Van de fijne gevoeligheid en de klare volmaaktheid van zijn proza nog gezwegen. De Inleiding tot de Idee Henri de Braekeleer kan men amper een studie noemen, het is veeleer een zielsgesprek, een gevoelige en uiterst geconcentreerde poging om binnen te dringen in de intieme zielswereld van de Antwerpse schilder, zijn ‘artistiek wordingsproces’ en zijn ‘allerindividueelste waarheid’. Gilliams stelt zich dus principieël op een subjectief standpunt, dat historici niet onverdeeld zullen bijtreden, maar ook zij zullen, hoop ik, toegeven dat de subjectieve ‘Einfühlung’ hier met intense intuïtieve kracht en buitengewone fijngevoeligheid wordt beoefend. Ik herinner me niet ooit een Vlaams geschrift over een schilder te hebben gelezen
dat zo fijnzinnig, misschien roekeloos, in het geheim van het creatief beginsel peilt.
De Reynaert-reeks (S.V. Arbeiderspers, Brussel), die zeer ruime verspreiding van goede lectuur onder het volk beoogt, maakt zich in de jongste tijd verdienstelijk door het uitgeven van enkele literair-degelijke herdrukken. We vermelden vooreerst de roman Harry van August van Cauwelaert. Het is de aangrijpende geschiedenis van een buitenjongen die in de stad verloren loopt, een ‘verloren zoon’ die ten slotte de weg naar het Vaderhuis terugvindt. Het thema van zondeschuld en christelijke erbarmen wordt hier zeer ontroerend uitgewerkt. Vooral door deze geest behoudt de roman van Van Clauwelaert, in de ontwikkeling van de katholieke roman te ontzent, baanbrekende betekenis.
Verdienstelijk is ook een knappe en boeiende roman van F.R. Boschvogel Maria-Christine in dezelfde reeks verschenen. Het werk speelt zich af in de tijd van de Franse Revolutie. Boschvogel peilt niet diep, maar hij lijkt me een knap technicus, die zijn verhaal goed opbouwt en vlot vertelt.
Een ander Reynaertboek, Mensen in de Schaduw van Fred Germonprez, heeft mij vroeger reeds geboeid als realistisch document over
| |
| |
het sanatoriumleven. Het is de nuchtere en bij pozen aangrijpende roman van een tuberculose-lijder in zijn ziekenhuismilieu. Men doet elk ogenblik de zekerheid op dat Germonprez die ziektetoestand en dat milieu grondig kent.
Vermelden wij ten slotte uit dezelfde Reynaertreeks nog een paar literair interessante herdrukken: Oostenwind-Westenwind, een-psychologische roman van de nog immer graag gelezen Pearl Buck, en De 14e December van de Russische emigrant-auteur D. Meresjkowski.
Alb. W.
| |
Ontmoetingen
De korte studies over letterkundige schrijvers, die de firma Desclée de Brouwer in de reeks Ontmoetingen uitgeeft, volgen elkaar in snel tempo op. De ene is al beter dan de andere, doch over het algemeen vertonen zij een degelijk peil.
B.F. van Vlierden ontmoet Gerard Walschap Deze studie bevat te weinig nieuwe realia, maar doet een verdienstelijke poging tot innerlijke ontleding. Zij bevat talrijke waardevolle beschouwingen, die de geest van Walschaps werk beter dan begrijpen. Heel wat daarvan was reeds bekend aan wie Walschap van nabij heeft gevolgd, maar de poging tot synthese die van Vlierden doet, zal eenieder die naar een totaal-interpretatie van de schrijver tracht, interesseren. Al is deze synthese m.i. niet in alle opzichten bevredigend, toch draagt zij bij tot grondiger en vollediger begrip van het werk. Een volgende onderzoeker moge daarbij niet vergeten de ontwikkelingsgang van Walschap nauwkeurig te volgen in zijn jeugdschriften en zijn literaire journalistiek. Hij moge ook trachten de schrijver nauwkeurig te situeren in de Europese stromingen van zijn tijd en - niet te vergeten - in zijn concreet geestelijk milieu. Inmiddels is dit boekje een aanwinst.
Filip de Pillecijn ontmoet Stijn Streuvels. Wie de vroeger verschenen studie van De Pillecijn over de Westvlaamse meester kent, zal hier slechts herhaling vinden. Doch de vroegere studie is, menen we, uitgeput en daarom is dit boekje welkom. Het inzicht van De Pillecijn in Streuvels' werk behoudt zijn waarde.
Paul Vanderschaeghe behandelt het werk van Ernest Hemingway. Dit is meer een product van vlijtige arbeid dan van persoonlijk en grondig inzicht. Toch is het nuttig als inleiding om zijn ernstige documentatie en zijn evenwichtige samenstelling.
José De Ceulaer ontmoet Felix Timmermans. Hij heeft vroeger reeds enkele tijdschrifartikels en een boek aan zijn beroemde stadsgenoot gewijd. Zij overtuigden door zeer degelijke documentatie en een even bescheiden als grondig inzicht in de figuur van de grote Vlaming. Zijn werkwijze lijkt me secuurder dan die van Van Vlierden, die wat snel-voortvarend synthetiseert, met het gevaar van allerlei ‘hineininterpretierung’ daaraan verbonden. De Ceulaer gaat ‘naar het land van de dichter’, kent grondig zijn biografie en heeft grote eerbied voor de positieve realia, die vaak zo onmisbaar zijn om de geest van een werk juist te begrijpen. Langs deze bespreking van leven en werk komt hij ook in dit boekje tot een critisch gegronde waardering van Timmermans' oeuvre, die m.i. alle instemming verdient. Dit boekje zal ongetwijfeld veel lezers vinden.
Frans Claessens liet zich reeds door journalistieke belangstelling voor de hedendaagse Franse letteren opmerken. Zijn ontmoeting met François Mauriac getuigt van warme sympathie voor deze schrijver. Ook van innig begrip. Na een relaas over leven en milieu van Mauriac - dat onmisbaar is om zijn werk te begrijpen -, karakteriseert hij achtereenvolgens de essayist, de politieke journalist, de romancier en de toneelschrijver. Zonder ook maar één ogenblik te willen verdacht worden van tekort aan sympathie voor Mauriac, zou ik toch op één punt reserves willen formuleren bij het waarderend oordeel van Claessens, nml. betreffende de houding van Mauriac als politiek journalist. Zonder hem op dit gebied te veroordelen, acht ik hem toch af en toe te voortvarend-gepassioneerd. Claessens neme het mij niet kwalijk, want ik ben ertoe bereid voor de rest al zijn bewondering te delen. Hij schetst voortreffelijk de stijl en de ‘sfeer’ van Mauriac, alsmede zijn standpunt tegenover het leven en het geloof.
Even lezenswaard is het boekje van Piet
| |
| |
Schepens over Sigrid Undset. Schepens vertelt vooreerst tamelijk uitvoerig het bewogen leven van de grote schrijfster. Dan onderscheidt en bespreekt hij in haar werk vier perioden: de naturalistische roman, de realistisch idealiserende verhaalkunst, de epiek met middeleeuwse stof en ten slotte de bekeringsromans. Hij karakteriseert in grote trekken de stijl, de thematiek en de levensvisie in elke periode. Men voelt dat Schepens grondig vertrouwd is met zijn onderwerp, dat hij trouwens vroeger reeds heeft behandeld. Om zijn ernstig synthetisch karakter verdient dit boekje warme aanbeveling.
De bescheiden Gabrielle Demedts moet zich wel wat onwennig voelen in dit gezelschap van zeer groten uit de wereldliteratuur of uit onze nationale letteren; en toch is het boekje dat pater A. Verthé in deze reeks aan haar leven en werk wijdt, naar aanleiding van haar vijftigste jaardag, een sympathiek gebeuren. Wie de verzen van Gabrielle Demedts leerde kennen, werd zeker getroffen door de echtheidsklank van haar diep-menselijke, zwaarmoedige, hulpeloos-tedere en zo innige belijdenissen. Een grote verdienste van haar werk - misschien is zij bij dichters zeldzamer dan men vermoedt - is dat haar taal de klank heeft van het oprechtste leven. Ook haar dichtvorm treft door onopgesmukte directheid. Pater Verthé heeft in commentariërende trant de gemoedstrekken van haar werk met warme sympathie en gevoelige aandacht ontleed. Wie van de verzen van Gabrielle Demedts houdt, zal zeker dit boekje niet willen missen.
Alb. W.
|
|