Mgr. Prof. A. Janssen
Leuven, o schone dagen!
In het onder deze titel bij de Standaard-boekhandel uitgegeven boek, geeft Ernest Claes, op de bekende hem eigen manier, enige schetsen uit het studentenleven te Leuven, zoals dit was zo ongeveer een halve eeuw terug. Wij allen die behoren tot de studentengeneratie van de laatste jaren vóór de oorlog van 1914, zullen zeker aan de lezing het meeste genot hebben. Haec olim meminisse juvabit! Voor de jongeren is dit boek een document, geschreven door iemand die het studentenleven van die tijd druk heeft meegeleefd, dat een kijk geeft op Leuven zoals het er toen toeging. Maar allen, ouderen en jongeren, zullen plezier beleven aan de lezing. Niemand, zo menen we, zal beweren dat dit het beste boek is van Nest Claes, maar het is toch een echte Claes, en dat zegt genoeg, dat maakt alle verdere aanbeveling en lof overbodig.
Het ‘Germanistenkot’ van die tijd is met krachtige pennetrekken getekend. De figuren van de professoren De Cock, Scharpé, Lecoutere en Bang staan ten voete uit geschilderd. Gewezen wordt terloops op de toenmalige verhouding van Vlamingen en Walen. Het helaas verdwenen ‘Met Tijd en Vlijt’ herrijst in de herinnering van de velen die geen enkele vergadering wilden missen. De feesten ter gelegenheid van het vierde lustrum van ‘Ons Leven’ worden in kleur en geur beschreven. Het welbekende studentenblad krijgt een eigen beurt, evenals de in de latere studentenwereld schier legendarisch geworden figuur van Jef Van den Eynde, ‘de student, die geen student was’, acht jaar te Leuven ‘studeerde’, maar er slechts één examen heeft afgelegd. Dithyrambisch worden Jack-op en Munich geprezen en verdedigd tegen Peterman en Bruine. Echt studentikoos is de grap van student-ingenieur Nellis Christiaens en zijn vrienden tegenover hun brave, goedgelovige ‘paternel’. Achtereenvolgens krijgen de studentencafés een ‘in memoriam’: De Salvator, De Twee sleutels, Bij Lucieke, De Hertog Jan, Den Bel, Den Beker, In den Engel, enz. elk met zijn eigen karakteristiek. Maar er was ook de Keurboekerij, waar Claes stof vond om zijn leeshonger te stillen. Tot slot een ‘Studentikoze Lente-Idylle’, zonder welke een schets van het studentenleven niet volledig zou zijn, ter gelegenheid van de jaarlijks in de maand maart weerkerende bedevaarten naar het heiligdom van Sint Jozef.
Bij dat alles zou men wel gaan denken dat de studenten van vóór de oorlog van 1914 niets anders deden dan bier drinken, rollen, vrijen, zingen, nacht-