du Pyla’ niet ver van Arcachon. Niet voor lang echter want op 16 juni 1940 gaat hij scheep aan boord van een cargo in dezelfde monding van de Gironde, waar hij als kleine jongen met zijn familie ontscheept was, om via Engeland - een maand later - naar New-York af te reizen. Deze reis was een afscheid van Europa.
Tijdens de Duitse bezetting roofde de Gestapo zeven handschriften van de dichter en de vrijheidslievende diplomaat werd zwaar getroffen door de Regering van Vichy: hij verloor het Franse Staatsburgerschap, werd geschrapt van het ‘Légion d'Honneur’ en zijn goederen werden verbeurd verklaard.
Tot in 1941 verblijft hij in New-York waarna hij naar Washington vertrekt om er als letterkundige persoonlijkheid, onder de naam Saint-John Perse, de functie van raadgever bij de ‘Library of Congress’ te vervullen.
Na de oorlog leidt hij het leven van een op rust gesteld ambassadeur in de residentiewijk van Washington, de stad die zijn thuishaven is geworden en vanwaar hij zijn omzwervingen over zeeën en vasteland voortzet.
De Franse dichter Alain Bosquet, beschrijft Washington als de hoofdstad van de abstractie, een stad voortdurend in wording. Van uit het appartement van Saint-John Perse ziet men de brede lagen van de rode aarde en de hoog beboste glooiingen. Gieren doorkruisen er overdag de hemel en bij valavond wieken er de reigers; wilde ganzen trekken er voorbij op hun wintertrek en 's zomers stoeien er de kolibri's.
Andermaal reist de dichter naar de Antillen, o.m. naar het Engelse Antilleneiland Saint-John van de groep der ‘Iles Vierges’ ook genaamd ‘Eilandenonder-de-Wind’, en zoekt hij tussen hemel en zee, tussen de zichtbare en verholen wonderen van een bestendig evoluerende kosmos, de bedwelmende inspiratie voor zijn poëtisch oeuvre, waarin de dubbele hartslag van mens en schepping is waar te nemen.
Zijn poëtisch oeuvre omvat een vijftal titels. We noemden reeds de bundel ‘Eloges’, die verscheidene zangen bevat waarin de dichter zijn tederste indrukken en zijn gevoeligste herinneringen uit zijn kinderjaren in een subtiele en gelouterde poëzie weet te vertellen. We citeren uit Zang II (Pour fêter une Enfance):
‘J'ai aimé un cheval - qui était-ce? - il m'a bien regardé de face, sous ses mèches. - Les trous vivants de ses narines étaient deux choses belles à voir - avec ce trou vivant qui gonfle au-dessus de chaque oeil.
Quand il avait couru, il suait: c'est briller! - et j'ai pressé des lunes à ses flancs sous mes genoux d'enfant...
J'ai aimé un cheval - qui était-ce? - et parfois (car une bête sait mieux quelles forces nous vantent) il levait à ses dieux une tête d'airain: soufflante, sillonée d'un pétiole de veines.’
Verder treft men in ‘Eloges’ de mooie delen aan: ‘La Gloire des Rois’, ‘Récitation à l'éloge d'une Reine’, e.a.
De bundel ‘Anabase’ verscheen eerst in ‘La Nouvelle Revue Française’ onder de naam, die hem als dichter beroemd zou maken. In deze tien ‘zangen’