| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Vlaamse pockets
Het belangrijkste initiatief van het najaar in de wereld van het Vlaamse boek lijkt ons de creatie van een reeks Vlaamse pockets door de firma Heideland (Hasselt). Wij zullen met heel wat nieuwsgierigheid het verdere verloop van deze onderneming volgen omdat ze voor de ruimere verspreiding van het literair-hoogstaande Vlaamse boek in de brede massa en voor de verbetering van de esthetische smaak bij het ruime publiek, van groot belang is. Een achttal pockets zijn tot op heden verschenen. We vermelden ze even. Cyriel Buysse komt aan bod met een herdruk van een zijner beste verhalen Het Bolleken. Buysse is sinds jaren niet meer herdrukt en het ware te hopen dat deze boeiende verteller bijval zou blijven vinden. Van Lode Baekelmans verschijnt een der beste humoristischironische zedenschetsen Mijnheer Snepvangers, van Ernest Claes een van zijn beste romans uit de periode na de tweede wereldoorlog Daar is een Mens Verdronken. Eveneens zeer sympathiek is een keuze uit de vertellingen van de betreurde Lode Zielens onder de titel De Wereld gaat stralend open, verzameld en ingeleid door E. Willekens. Daarnaast figureert een keuze uit de meewarig-humoristische novellen van August van Cauwelaert, een uitstekende keuze ingeleid en verzameld door Paul Hardy. De titel luidt Vertellingen van de Rechter. Dat de poëzie niet werd vergeten, wijst op de hogere culturele bedoelingen van de uitgever. Bert Decorte, een der aangenaamste ballade-dichters uit onze hedendaagse letterkunde, bloemleest in Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese enkele der beste Vlaamse balladen van af de 14e eeuw tot heden, en Bert Ranke, wiens naam we na een korte eclips weer graag in de literatuur zien opduiken, schenkt een degelijk Gezelle-brevier dat van persoonlijke en smaakvolle keuze getuigt. Met bijzonder genoegen verwelkom ik een bloemlezing uit het werk van
Hugo Verriest, ingeleid en verzameld door Filip de Pillecijn. Het werk van Verriest is sinds lang niet meer in de handel en het past dat literair-belangstellenden, en voor de rest alle bewuste Vlamingen, het kennen. De keuze van De Pillecijn is uitstekend. De uitgave van zulk werk in pocketvorm bewijst dat de uitgever zeer edele culturele bekommering heeft, waarvoor hij onze hartelijke gelukwens verdient. We hopen dat zijn experiment moge slagen.
| |
Nog pockets
In de bekende Ooievaar-reeks (Daamen, Den Haag, en voor België: De Sikkel) verscheen een bloemlezing uit de gedichten van Martinus Nijhoff. Sinds het afsterven van deze Noordnederlandse dichter is zijn literaire roem nog steeds gestegen, en dit zeer terecht. Ik hoop dat ook in Vlaanderen de liefhebbers van goede poëzie deze bloemlezing, verschenen onder de titel Lees maar, er staat niet wat er staat, zullen willen bezitten. In dezelfde reeks liet Dr. Jan Van Gelder een prozavertaling van de Odyssea van Homerus verschijnen.
In de wetenschappelijke pocket-reeks, die de uitgever Het Spectrum onder de titel Aula publiceert, verschenen in de jongste tijd enkele belangrijke nummers op het gebied van de geesteswetenschappen, die wij hier gaarne willen aanbevelen: Prof. Dr. L.G.J. Verberne: De Nederlandse Arbeidersbeweging in de 19e eeuw; Hans Jantzen: De Kunst van de Gotiek; Prof. Dr. A. Von Martin: Sociologie van de Renaissance; Sir George Clark: De zeventiende eeuw. Belangstellenden in de Europese literatuurgeschiedenis, inzonderheid in de geschiedenis en de verschijningsvormen van het epos, wijzen we met nadruk naar het belangrijke boek van Dr. Jan de Vries: Heldenlied en Heldensage, een verzameling van
| |
| |
grondige beschouwingen over het epos in de wereldletterkunde, die zowel door specialist als door leek met vrucht kan worden gelezen.
| |
Waardevolle herdrukken
In het ‘verzameld werk’ dat Roelants bij de uitgever Manteau laat verschijnen, kwam zopas een nieuwe uitgave van zijn roman Het Leven dat wij droomden. Het is een der meest evenwichtige en subtiele verhalen van deze auteur, die de psychologische roman in ons land tot een verheven peil heeft opgevoerd. Dit is de vijfde druk. Wij hopen dat dit fijngestyleerde en intelligent-fijngevoelige boek, een der delicaatste en fijnzinnigste peilingen van het vrouwelijk gemoed in onze letteren, een blijvende, ‘klassieke’ waarde zal behouden.
Streuvels laat de zesde druk verschijnen van Werkmensen (Desclée de Brouwer), een bundel van drie novellen. Daarin is de alom gekende en meesterlijke novelle ‘Het Leven en de dood in de ast’ opgenomen. Doch ook de twee andere novellen uit deze bundel ‘De Werkman’ en ‘Kerstmis in Niemandsland’ vertonen boeiende aspecten van Streuvels' meesterschap.
| |
Colijn van Rijssele
Opstellen over Colijn van Rijssele en andere Rederijkers luidt de titel van het jongste boek van Eugeen De Bock (Uitg. De Sikkel). De schrijver is in ons taalgebied een der verdienstelijke vorsers op het gebied van de rederijkerskunst; een zijner speciale verdiensten is dat hij veel heeft bijgedragen tot de studie en de ruimere bekendmaking van een meesterwerk uit de rederijkerstijd: de Spieghel der Minnen van Colijn van Rijssele. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om alle gevormde letterlievenden onder onze lezers op de hoge artistieke kwaliteit van dit toneelstuk te wijzen en de hoop uit te drukken dat het de ruimste bekendheid zou verwerven. Twee opstellen uit het jongste boek van De Bock zijn aan het werk van Colijn van Rijssele gewijd. De Bock wil zelfs zijn auteurschap uitbreiden door hem werk toe te schrijven dat tot op heden op naam van Houwaert stond. Andere opstellen van dit boek zijn gewijd aan bijzondere aspecten van de rederijkerij, aan themas en genres die in deze kunst voorkomen en vooral aan extra-literaire aspecten: organisatorische, sociale, godsdienstige, politieke. Zo tracht dit boek de rederijkerij vooral als cultuurhistorisch verschijnsel te belichten. Deze verruimde visie, waarbij het letterkundig verschijnsel in het geheel van het historischcultureel en politiek verloop wordt gesitueerd, heeft De Bock nog in vroegere werken van zijn hand gedemonstreerd, met groot nut voor de leergierige lezer. De Bock bezit op zijn terrein een zeer grote eruditie, die ik - in de gezondste zin van het woord - benijd en waaraan hulde dient gebracht. Overtalrijke gegevens uit de bestaande wetenschappelijke literatuur over zijn onderwerp worden hier verwerkt. Daaraan dient toegevoegd dat hij meer dan eens, op grond van persoonlijk onderzoek, persoonlijke bevindingen naar voor brengt. Ik denk b.v. aan zijn beschouwingen over het rondeel e.a. Zo is dit boek een positieve bijdrage geworden tot de wetenschappelijke kennis van
de rederijkerskunst in ons land.
| |
Ontmoetingen
Onder deze titel geeft de firma Desclée de Brouwer kleine boekjes uit over Nederlandse en buitenlandse schrijvers, waarvan we er hier reeds enkele konden loven. Weer ontvingen we een viertal van deze inleidingen op het werk van bekende schrijvers.
Karel De Busschere, die we reeds kenden door een degelijke uitgave van Gezelle's Kerkhofblommen, schrijft een karakteristiek van Gezelle. Het eerste deel geeft een schets van het leven, het tweede overschouwt het werk van de Westvlaamse dichter. E.H. De Busschere geeft blijkt van grondige kennis van de literatuur over Gezelle en van een persoonlijke beleving van diens werk. Hier en daar treft ons zijn persoonlijke, scherpe opmerkingsgave en doorlopend toont hij zich, als Westvlaming, innig vertrouwd met het milieu van de dichter. De stijl van dit boekje is pittig, volks, af en toe zelfs nonchalant-populair, als het volkse proza van de Meester zelf. Ik vraag me echter af of hij iedereen bevalt?
Over Anton Van Duinkerken schrijft de Parijse hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde Prof. Dr. Brachin. Zoals al de
| |
| |
geschriften van de Sorbonne-professor munt ook dit kleine boekje over onze eminente collega uit door stevige documentatie. Het biedt geen nieuwe inzichten of ontledende verdieping, maar wel een trouw en bibliografisch-zeer-nauwkeurig totaalbeeld van het bekende. De levensloop, het karakter, het veelzijdig werk van Van Duinkerken worden juist geschetst, en als eerste ‘inleiding’ voor degenen, die zich later dieper willen inwerken in het oeuvre van onze mederedacteur, kan men zich moeilijk een geschikter werkje dromen, mede om de bibliografische inlichtingen die het bevat.
Dieper peilt het boekje van Piet Oomes over Antoon Coolen, het is grondiger. Na een uitvoerige evocatie van het leven en het milieu van Coolen, volgt een ernstige analyse van de geest, de voornaamste thema's en motieven, de stijl van zijn werk. Dit alles leidt dan tot een ernstig gemotiveerde waarde-bepaling. Ook in dit essay zal een uitgebreide bibliografie van en over Coolens werk de critisch-lezenden en studerenden nuttig zijn.
Vermelden we ten slotte een ontmoeting met Antoine de Saint-Exupéry door Christian Angelet. Het peil van dit werkje lijkt ons niet hoog, het is eigenlijk een samenbrengsel van enkele als gemeenplaats gekende waarheden over het werk van de Franse auteur. Maar laten we aannemen dat het als inleiding tot een eerste kennismaking met zijn werk toch nuttig kan zijn.
| |
Een toneelrepertorium
Een werk dat alle toneelkijkers en -lezers in ons land uitermate nuttig kan zijn, ja misschien onmisbaar, is het Theater A-Z in twee delen dat P.S. Maxim Kröjer liet verschijnen bij de uitgever Die Poorte te Antwerpen. Het is een alfabetisch lexikon waarin de gehele toneelliteratuur én de gehele toneelwetenschap zijn opgenomen. Men vindt er bio-bibliografische inlichtingen over alle toneelschrijvers uit de wereldliteratuur, alsmede over befaamde toneelspelers en regisseurs. Verder worden in het alfabetisch repertorium overzichten geschonken van de diverse nationale toneelletterkunden, literaire perioden, enz. Vergeten we daarbij niet dat dit A-Z tevens een zaak-lexikon is, waarin alle vaktermen die betrekking, hebben op de toneelspeelkunst en het theaterwezen zeer bondig worden verklaard.
De lezer zal van mij niet verwachten dat ik dit boek uitgelezen heb en er dus met volledige kennis van zaken over oordeel. Ik heb me tot enkele steekproeven beperkt, die gunstig uitvielen en toelaten te zeggen dat dit bondig, encyclopedisch bedoeld toneelkunst-repertorium een zeer nuttig werkinstrument kan zijn. Ik hoop dat het tot de verruiming van de toneel-eruditie bij de toneelliefhebbers in ons land zal bijdragen. Dat zàl ook, wanneer het de weg naar hun bibliotheek kan vinden.
| |
Zwolse drukken
In de Zwolse Drukken en Herdrukken verscheen een critisch geannoteerde uitgave van het epos van Bilderdijk De Ondergang der Eerste Waereld, dat de meesten onzer lezers waarschijnlijk slechts bij name kennen. De uitgave werd verzorgd door Dr. J. Bosch. Zij wordt voorafgegaan door een uitvoerige inleiding, die imponeert door historisch-critische eruditie. Dr. Bosch schetst de ontstaansgeschiedenis van het werk, naast de biografische omstandigheden vooral de invloeden die tot de wording en de gestalte-geving van Bilderdijks epos hebben meegewerkt. Het wordt een boeiende en ruime comparatistische studie, waarin de houding van Bilderdijk tegenover de grote epische literatuur van het verleden, tegenover de literaire theorie over het epos in zijn tijd en de literaire tijdsstromingen wordt getekend. Ik vertolk gaarne mijn bewondering voor deze zo ruim-Europese visie op Bilderdijks werk, waardoor de inleider ons niet enkel een juist inzicht geeft van Bilderdijks plaats in de geschiedenis van de epische kunst en van de theorie van het epos, doch hem tevens plaatst op het hoge Europese niveau waar hij m.i. thuishoort. Want, wat men ook over Bilderdijk smalend vertellen moge, - vaak zonder hem te hebben gelezen of met een eenzijdige kijk op zijn tekorten - toch is hij een indrukwekkende figuur die door haar formaat verdient een plaats te krijgen buiten de enge landsgrenzen in de Europese geestes- en literatuurgeschiedenis. Met alle bewondering voor de inleiding van Dr. Bosch, betreur ik toch dat dit nummer van de Zwolse Herdrukken, de gewoonte- | |
| |
helaas - getrouw, weer eens niet aan geestelijke of esthetische evaluatie toekomt. Alsof het antwoord op de vraag: Wat is dit epos waard?, per se buiten de wetenschap zou vallen! Mijnerzijds wil ik graag hulde brengen aan Bilderdijks grootse en bewogen verbeeldingskracht, die in onze letteren zelden werd geëvenaard.
Lucas Rotgans, de Hollandse klassicistische dichter van diverse lyriek, twee dramas en een epos, die leefde in de tweede helft van de 17e eeuw tot in het begin van de 18e, is voorzeker voor al onze lezers, een paar literairhistorische specialisten niet te na gesproken, slechts een naam. Omdat Gerard Knuvelder in zijn befaamd Handboek met veel lof over zijn werk sprak, heb ik de lectuur van Eneas en Turnus, de tragedie van Rotgans die in de Zwolse Drukken wordt uitgegeven door L. Strengholt, met nieuwsgierigheid aangevat. De lectuur viel gelukkig mee. Het stuk, dat uit de gegevens van Vergilius' Aeneis werd opgebouwd, vertoont inderdaad kwaliteiten zowel in de karakteruitbeelding, die logisch, levendig en krachtig is, als in de dramatische opbouw waarin spanningsmomenten en zelfs knappe vondsten niet ontbreken. Er is in de vorm. natuurlijk heel wat dat ons, met ons modern taal- en stijlgevoel, sterk hindert, maar ook in dit opzicht blijft het stuk voor een historisch-gevormde lezer leesbaar. De inleiding zou echter degelijker kunnen zijn. De heer Strengholt heeft er zich toe beperkt aan de hand van een theoretisch werk als dat van Bray (en dergelijke) de theoretische eigenschappen van een Fransklassiek toneelspel op te sommen, in zestien punten, in plaats van door persoonlijke ontleding van het werk van Rotgans zelf de aanwezigheid van klassieke trekken in concreto aan te wijzen. Aan concrete ontleding van de dramatische techniek en van de stijl komt hij niet toe. Dit neemt niet weg dat deze uitgave gelukkig is.
Naast de bewerking van Hein van Aken was een tweede Vlaamse bewerking van de Franse Roman de la Rose sinds vorige eeuw bekend. Er bestonden daarvan enkele fragmenten. Prof. Heeroma heeft een nieuw fragment ontdekt in de bibliotheek van de abdij te Beuron. Hij heeft nu al de bekende fragmenten naast elkaar gelegd, ze geschikt en vergeleken, en ze teruggebracht tot twee codices (A en B). Door samenschikking van de diverse fragmenten heeft hij getracht het tweede Rose-verhaal te reconstrueren. Hij biedt daarvan een diplomatische uitgave: De fragmenten van de Tweede Rose, in de Zwolse Drukken en Herdrukken. Deze uitgave wordt voorafgegaan door een even uitvoerige als geleerde inleiding, waarin de fragmenten worden uitgeplozen en vergeleken, en taal en spelling tot in de details worden ontleed. Gaarne breng ik als leek hulde aan de eerbiedwekkende handschriftelijke en filologische deskundigheid die in deze bladzijden wordt gedemonstreerd; met een eerbied die zelfs niet verzwakt wanneer de intelligentie van de inleider de onzekere wegen van het conjecturerende vernuft bewandelt. Persoonlijk werd ik echter meer geboeid door de ongeveer twintig bladzijden die de inleider wijdt aan ‘De dichter en het gedicht’ (blz. 61-82). Deze bladzijden mogen aan belangstellenden in de literatuurhistorie warm worden aanbevolen. Daarin bewijst de inleider dat hij over een vermogen tot scherpzinnige literaire analyse beschikt. Hij bepaalt de eigen hoofse sfeer van het Vlaamse werk, de persoonlijke artistieke trekken van de auteur en hij tracht de eigen-geaardheid van de Vlaamse versie tegenover het Franse origineel te bepalen. Bladzijden die in stylistisch-comparatistisch opzicht alle lof verdienen, te meer daar ze met fijngevoelige omzichtigheid werden geschreven! Wat is de versie van de anoniem gebleven Vlaamse klerk, die zo persoonlijk de Franse Rose-roman bewerkte, ten slotte waard voor de hedendaagse lezer? Mijn
saluut aan Prof. Heeroma omdat hij deze belangrijke vraag als beoefenaar van de literatuurwetenschap niet onbeantwoord heeft gelaten. Na een namiddag aan het lezen van deze bijna 3000 verzen te hebben besteed, stem ik graag in met Heeroma die hem een der markante dichters van de 13e eeuw noemt. Hij is een vloeiend en elegant versificator, een goed verteller, en zijn stijl heeft af en toe plastische vondsten. Ik zou niet zo ver gaan als Heeroma die van mening is dat men zijn werk met de Reynaert kan vergelijken. Doet men dat, dan valt het te zijnen nadele uit, want zijn verhaal heeft naar de inhoud veel minder persoonlijke geest en naar de vorm meer
| |
| |
stoplappen, stuntelige regels en dode plekken. Doch indien men zich voor overdrijving hoedt, kan men het eens zijn met het pleidooi van Prof. Heeroma die esthetische belangstelling vraagt voor een tot op heden verwaarloosde Vlaamse auteur van de 13e eeuw. Bovendien heeft de Groningse professor de verdienste op Europees plan, dat hij aandacht heeft gevraagd voor een achtenswaardige en verwaarloosde bloesem van de internationale Rose-stam. Het Franstalige ‘résumé’ aan het einde van zijn werk is dan ook niet misplaatst.
| |
Varia
De Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Rhetorica ‘De Fonteine’ te Gent, gesticht in 1448, is nog steeds in leven onder leiding van haar dynamische hoofdman Prof. De Keyser. Het Jaarboek 1959, dat zij uitgaf onder hoofdredactie van een specialist in de rederijkersliteratuur Prof. Dr. A. Van Elslander, is onmisbaar voor eenieder die zich voor het verleden en het heden van de rederijkerij interesseert. Het Jaarboek 1959 bevat gespecialiseerde bijdragen over de rederijkerstijd door P. De Baets O.P., Dr Keersmaekers, Dr. J.J. Mak, F. Van den Hende, E.H. Al. De Mayer e.a. Voor niet-specialisten vermelden we een uitstekend-synthetisch overzicht van de rederijkerij, door de deskundige bij uitstek, de Gentse hoogleraar Prof. Van Elslander.
Het katholieke jongerentijdschrift Nieuwe Stemmen boodt een speciaal nummer aan, gewijd aan De Katholieke literatuur in West-Europa van 1940 tot heden. Er zijn overzichten van de Vlaamse letterkunde door André Demedts, van de Hollandse door Lambert Tegenbosch, van de Frans-Belgische door Léon Thoorens, van de Duitse door A. Deblaere, van de Engelse door H. Van de Perre, van de Franse door A. de Parvillez, van de Spaanse door Ignacio Elizalde, van de Italiaanse door Benvenuto Matteucci. Het ontbreekt ons aan tijd en plaatsruimte om op al deze overzichten van de hedendaagse katholieke schrijfkunst critisch in te gaan. Ze zijn niet alle even grondig en boeiend - het Franse en Duitse lijken ons zwak, het Engelse veel beter, de beide Nederlandse zeer goed - doch als geheel biedt dit nummer een zeer interessant en leerrijk overzicht van de huidige katholieke literatuur in de Westerse wereld. De totaalindruk daarvan is zeer positief. De redactie van Nieuwe Stemmen verdient om dit initiatief een hartelijke gelukwens.
Hadewych de onze is een brochure over de grote middeleeuwse dichteres, geschreven door Ward Corsmit en verschenen in de Kath. Vlaamse Hogeschooluitbreiding (Uitg. Standaard-Boekhandel). Het beste dat men van dit boekje zeggen kan is dat het met geestdrift is geschreven. Als universitaire vulgarisatie blijft het echter vér beneden peil!
Onder de titel F.M. Dostojewski: De gelovige kunstenaar publiceert R. Callens (Vonksteen, Langemark) de vertaling van de inleiding die Reinhard Lauth schreef voor zijn Dostojewski-boek ‘Was vermag der Mensch?’. De thesis van Lauth is dat Dostojewski's kernprobleem het geloof is. Aan deze vertaling voegt R. Callens enkele citaten uit andere Dostojewski-studies toe, die op hetzelfde grondprobleem bij D. wijzen. De vertaling zij, zoals het boek van Lauth zelf, alle liefhebbers van D. aanbevolen.
Naarmate ik intiemer heb kennis gemaakt met het werk van schrijvende Antwerpenaars, van Domien Sleeckx tot Zielens, is mij steeds duidelijker opgevallen hoevelen onder de schrijvende Sinjoren zich met piëteitvolle, innige, - mag ik ook zeggen? - romantische vertedering buigen over de geschiedenis van de straten (en straatjes), families en ‘typen’, gebruiken en eigenaardigheden van hun stad. Het is voor een literair toeschouwer, die - van Antwerps standpunt uit gezien - het voorrecht niet heeft een sinjoor te zijn, toch wel eigenaardig en grotendeels onbegrijpelijk dat in een havenstad, die langs de stroom met alle windstreken verbonden is, de literatuur in zo geringe mate cosmopolitische impressies verwerkt en in zo sterke mate op locaal-folkloristische indrukken teert. Deze gedachte overviel mij eens te meer bij het lezen van het postuum verschenen werk van Edmond Van Offel Vader Vertelt (Uitg. De Sikkel). Van Offel die in september j.l. in zijn 89e levensjaar is overleden, heeft in de letterkunde van de eerste helft van deze eeuw een verdienstelijke tweede-plansrol gespeeld, die
| |
| |
wel eens door een criticus-historicus zou mogen belicht worden. Zijn jongste boek bevat de vertellingen van zijn vader, ook Edmond genaamd, geboren in 1849 en gestorven in 1930. Deze vertellingen gaan alle over het leven te Antwerpen, vooral in de volksbuurt van St.-Andries, hoofdzakelijk in de 2e helft van de 19e eeuw. Het zijn simpele notities over het volksleven, naast familie-herinneringen, alles in ongekunstelde trant. Tot mijn spijt kan ik de lezing van het boek slechts aanraden aan degenen die zich interesseren voor locale Antwerpse volksgeschiedenis en folklore, of aan belangstellenden in de familie Van Offel.
Verleden jaar werd de honderdste verjaardag van Gezelles debuut herdacht. Het degelijkste werk dat dit centenarium heeft opgebracht is een studie van Prof. W.J.M.A. Asselbergs (Van Duinkerken) over Guido Gezelles Kerkhofblommen, uitgegeven in de Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Akademie der Wetenschappen, afdeling Letterkunde. Door omstandigheden heb ik niet de gelegenheid gevonden om over deze merkwaardige studie uitvoerig te handelen zoals ik wenste, doch het zou een onvergeeflijke fout zijn indien wij ze tenminste niet met alle mogelijke nadruk ter lezing zouden aanbevelen bij alle ernstige Gezelle-lezers. Heel wat belangrijks en nieuws wordt hier aangebracht, dat ons de Kerkhofblommen en de geestesgesteldheid van Gezelle in die periode vollediger leert begrijpen. Bovendien wordt Gezelle hier gesitueerd in zijn 19e-eeuws Westvlaams milieu, dat Van Duinkerken zeer grondig blijkt te kennen. Ook in dat opzicht zal de lectuur van zijn studie voor vele Vlamingen leerrijk zijn, en - naar ik hoop - een aansporing voor de Vlaamse historici om deze periode steeds grondiger te gaan uitdiepen. Niet alles is in dit boekje even oorspronkelijk en onmisbaar, maar ieder die met de Gezelle-studie min of meer vertrouwd is zal wel dankbaar al lezend hier en daar het verrassend-nieuwe inzicht of feit hebben aangestreept dat dit boekje voortaan in de Gezelle-studie onmisbaar maakt.
In de reeks Monografieën over Vlaamse Letterkunde uitgegeven voor het Belgisch ministerie van Openbaar Onderwijs door A. Manteau, verscheen een deeltje over Herman Teirlinck dat werd geschreven door Prof. Minderaa. In een twintigtal bladzijden schenkt de Leidse hoogleraar een uitmuntende karakteristiek van Teirlinck; het werd een prachtig stukje literaire critiek in synthetische trant waarin de ingewikkelde, beweeglijke figuur van de Vlaamse Van Nu en Strakser met haar innerlijke tegenstellingen, haar wispelturige variaties en ook met een paar ‘grondhoudingen’ in essentiële trekken wordt geetst. Critiek op dit boekje zou over details gaan, want ik geloof dat het in essentie niet te verbeteren is. De schrijver verdient m.i. bijzondere lof omdat hij over Teirlinck geen oncritische lofzang heeft willen schrijven doch wel integendeel ook op de tekorten van de met recht gevierde auteur heeft gewezen. Deze onafhankelijke objectiviteit strekt hem tot eer. Gaarne sluit ik me aan bij de laatste alinea van deze inleiding waarin Minderaa zich verheugt over het feit dat de grote prijs der Nederlandse letterkunde aan Teirlinck werd geschonken. Wanneer hij echter meent dat Teirlinck met recht ‘de eerste’ was, aan wie deze prijs werd toebedeeld, kan ik hem geenszins volgen. De eerste had op grond van ouderdom, baanbrekende verdienste én groot talent Stijn Streuvels moeten zijn. Daarna had de jongere en eveneens talentrijke Teirlinck aan de beurt moeten komen. Het zal in de herinnering van overtalrijke literatuurliefhebbers een onvergetelijke dwaasheid blijven dat men Streuvels heeft gepasseerd en zij hoeven met deze mening het oordeel der geschiedenis niet te vrezen. Het is trouwens een foutje in Minderaa's - overigens zeer goed - opstel dat hij de naam van de man van Ingooigem, die in vele opzichten de voorloper en het voorbeeld van Teirlincks proza was,
nergens citeert.
Alb. W.
|
|