neer bewegen. Toen zag hij de rattenvanger in het deurgat staan.
Hij was krom. Scheef naar de aarde toe gegroeid. In zijn rechterhand, die laag hing, hield hij een pot en een rol papier. Zijn gezicht, door giftig gas gebleekt, leek haast doorzichtig.
‘Ik kom ontsmetten, kapitein.’
‘Hier zijn toch geen ratten, man. De schuit heeft jaren opgelegen.’
‘Haar laatste lading was graan,’ zei de man langzaam, ‘U weet hoe het is met graan. Het sijpelt door de matten, door het breeuwwerk in de naden, het sijpelt door de graankleden tot in de vullings. Het is vloeibaar als water en vluchtig als gas. Hier zijn ratten kapitein.’
De kapitein bewoog zijn hand omhoog. Als schrok hij. Misschien schrok hij. Plots was de vlam van de lasser vlak bij de patrijspoort.
‘Wat bedoelt ge, man?’
‘Waar graan is geweest, zijn er ratten kapitein.’
‘Wilt ge onmiddellijk beginnen?’
‘Zodra de shop weg is, kapitein.’ Zijn hand beschreef een mislukte cirkel.
‘Morgen voormiddag kunt ge aan boord komen, kapitein. Maar eerst luchten. Voor het gas. Begrijpt U?’ Zijn hoge hand maakte al maar cirkels.
‘Het is niet voor het eerst dat ik het meemaak,’ zei de kapitein nors. ‘Hier zijn de sleutels. Wie dekt de ventilatoren af?’
‘Ik, kapitein.’
Toen hij weer op de blauwe steen stond, begon het te regenen. Hij wipte de kraag van zijn gabardine omhoog en liep naar de hangar.
Ze maken zich wel druk, dacht hij, voor een schip dat hoog op een rots moet, hoog op een rots moet, hoog op een rots, maken ze zich wel druk. Een gedesinfecteerd schip hoog op een rots. Dewelke? Liefst een hoge van de Franse kust. Waar het getij aan komt steigeren. Dáár. Het heeft geen zin er een uit te kiezen. Of zich zorgen te maken hoe het weer zou zijn. Hoe de zee zou zijn. Verrek het. Hij zal haar op een rots zetten en Lloyd zal betalen. Lloyd betaalt altijd. Voor zijn naam.
En daarna? Zijn reputatie? Drek. Zijn papieren? Hij redt zich wel. Zijn toekomst? Hahaha. Of hadden zijn ogen hem niet al lang in de steek gelaten?
De scheepsherstellers verlieten het schip. Ze krauwelden onder het linnen dak van de vrachtwagen en schoven naast mekaar op rijtjes van twee. Ze reden allen ergens naartoe. Naar huis. Hoog op de gangway stond de waker naast de kromme giftmenger met zijn bleek pokkengezicht.
Zonder die vent zou hij aan boord kunnen slapen. En nu. Nu wordt het hotel. Eerst eten. En bioskoop. En een biertje. En hotel.