Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106(1961)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] [1961/2] Gery Helderenberg Watermuziek van Georg Philipp Telemann Zandstenen fonteinen borduursel en zilverschuim de najaden verdwijnen parelen op mijn duim. Thuis achter de akker loopt de smalle beek water houdt mij wakker uit mijn geboortestreek. Water rolt van de schuren stro glanst in de zon zilt glinstert op de muren de deklijst van 't balkon, oceanen zag ik zelden maar spiegelen kaal en bleek, plassen op najaarsvelden de verkoelde polderkreek. Eens uit eeuwigheid geblazen over ordeloos heelal laat God stormen razen en bouwt de waterval, de sierlijke uit rotsen de bevallige uit Zijn hand zeegolven hoort Hij klotsen tegen de oeverkant. [pagina 78] [p. 78] Water begraaft oude gewesten veertig nachten zonder grens, stallen, akkers, arendsnesten en waar blijft de mens? Men telt elkaar: een en zeven varen mee in de boot, vandaag is de duif weggebleven: men bakt weer brood. De dode zee zit vol dampen zwavel, zout en pek. De ziener schrijft de rampen een ster valt uit Gods dek. Alsem kabbelt in rivieren zuur als de waterkers, een zomervlaag voedt de wieren: de zonde smaakt altijd vers. Wateren tweevoudig verspringen gesneden door 't zwaard, water horen wij zingen over de wereldkaart. Er wordt op bazalt geslagen de nacht door zonder respijt, potten zijn aangedragen boordevol voor een tijd. Eens brandt verdriet de lippen zwart water voor mijn angst, wie kan de haak ontglippen? zie: ik word Jahwes vangst. Later kruipt door valleien de troosteloze Jordaan, de Heer laat sint Jan betijen overal roept men Zijn naam. [pagina 79] [p. 79] En wie vult de bruiloftskruiken wie geeft zich halvelings bloot? Een visser licht de fuiken Christus slaapt in de boot. Pilatus doopt de handen in 't wasbekken diep en koel maar de netels blijven branden de pest zit in de poel. En water voor de voeten rimpelloos in de blauwe kom, voor wie gaat Jezus boeten tot wie zegt Hij vriendelijk: ‘Kom’? Hij wist tussen de tenen 't zand met de handdoek weg. Dan roept Petrus: ‘Neen!’ en zelf schrikt hij voor zijn zeg. Water valt uit de ogen als de meid u driemaal herkent. De samaritaanse hangt gebogen naar de Heer, de put omtrent. Hoe gebeurt dat? Hij vraagt drinken, water en water zijn twee, zij gaat in 't goor wegzinken maar haalt de emmer gedwee. Zevenmaal lag ze bedronken aan drank troebel en vuil. Dan heeft Christus volgeschonken en nog houdt de Vis zich schuil. Er vloeit water voor eeuwig leven, water, honing, hagel, brood, de apostel heeft het beschreven: er staat water tegen de dood. [pagina 80] [p. 80] Wilt gij water proeven uit Gods hand een geurende teug? Hij zegt: ‘Wat! u bedroeven: kijk hoe Ik mij verheug!’ En als men op water wandelt wie heeft de golfslag bedaard? maar ik heb bloed verhandeld en satan loert in de kaart. Een harde straal is ontsprongen dat hebben in oud kerklatijn monniken en maagden bezongen en de lanssteek doet pijn. Water borrelt uit de zijde kleurt hevig rood langs de leest: ik onthoud het uit de getijden die men op goede vrijdag leest. En Christus heeft vontwater geschapen een woelige ziedende zee. Ik had mij verloren geslapen maar de baker droeg mij mee, in marmer ben ik gewassen uit een zilveren schelp, de priester ontsloot de sassen: engel! steek de hand toe en help! Wij tellen de som der jaren, 't gouden lepeltje houd ik vast, gij weet hoe orkanen bedaren hoe de nacht u verrast. Eén drop, diamant van water, vergiet ik in de wijn. Heer! bega ik geen flater bied ik U geen venijn? [pagina 81] [p. 81] De kruisen der altaren zijn tot de voet leeggevloeid. De celebrant kan ervaren hoe men naar de dood toegroeit. Water, landschappen, fonteinen water uit sneeuw, zon en ijs, voor de besmetten, voor de reinen, voor thuis en voor de reis. Water voor zuivere lusten en water uit Mozes rots, sint Frans en de kuise zuster, in mijn hoofd dat dubbel geklots. Eindelijk zat en verzadigd op de rand van 't laatste bed eindelijk begenadigd ten boord van de overzet met olie en zalven doortrokken ontdooit de onderste korst, dat lijf wankel en sprok en hoe krijg ik altijd maar dorst naar dat liefelijk geklater naar de ruisende regenval naar nog één slokje water uit onsterfelijk kristal. Vorige Volgende