Boekbesprekingen
Van 20 dichters
De Vereniging van Oostvlaamse Letterkundigen liet ons onder de niet helemaal juiste titel Van 20 dichters (slechts 19 dichters komen er aan het woord) een verzamelbundel geworden die samengesteld werd met de bedoeling het lyrisch werk van de aangesloten leden in een ruimere kring te verspreiden. Jan Vercammen, die een ten geleide schreef, noemt deze publicatie een bloemlezing. Ten onrechte, menen wij. De allereerste eis die door bloemlezers dient ingewilligd te worden, is een strenge selectie. Van selectie kon hier geen sprake zijn, vermits ieder medewerker plaats kreeg voor drie gedichten. Wanneer men elk inzender in gelijke mate wenst tevreden te stellen, gebeurt dit steeds ten nadele van de lezer. Dit nadeel zou niet zo groot geweest zijn, indien het toeval niet gewild had dat een hele reeks Oostvlaamse dichters wier namen stuk voor stuk een vergelijking met de ‘gebloemleesde’ auteurs kunnen doorstaan, niet toetraden tot de V.O.L. Roelants, Mussche, Minne, Van Wilderode, Brauns, Claus, Cami, Snoek, D'Haen, Meyland en Van Vossole zal men er tevergeefs zoeken.
Het haalt niet veel uit te treuren over wat deze publicatie niet biedt, laten we liever eens onderzoeken wat ze ons wel voorschotelt. Daan Boens, wiens gedichten als voorgerecht fungeren, kan ons slechts als ontwerper van siermotieven bekoren. Hij weet hoe men een lyrisch mechaniekje in mekaar knutselt, maar hij mist duidelijk een persoonlijke verhouding tot de taal. Wat vlees en bloed kon worden, werd bij hem onderdeel en vervangstuk. Een hinderend en onbedwongen parlando tast zijn sfeerscheppende bedoelingen meer aan dan ons lief is.
Bertien Buyl, die wij als dichteres totnogtoe alleen uit tijdschriften leerden kennen, totaliseert haar beelden zonder een vast ritme en zonder dwingende samenhang. Haar pogingen om doorleefde ervaringen te concentreren blijven prozaïsch. Haar psychologische inzichten boeien wel, doch de gereedheid waarmee zij zich binnen hetzelfde gedicht nu eens een ‘voze raap’, dan weer een ‘trieste meermin’ noemt, stemt tot nadenken.
De omvangrijke poëtische productie van Johan Daisne is betrekkelijk goed vertegenwoordigd. Niet helemaal vrij van kunst- en vliegwerk is Daisne's virtuositeit alleszins een krachtig ferment waarmee hij af en toe op typisch dichterlijke wijze verrast. De zuivere spanningen die hij suggereert, zijn kortstondig maar echt.
De drie proeven die men van Maurits de Doncker heeft opgenomen, verraden alleen een verlangen naar een oprechte poëtische uiting.
Anne Dellart wervelt van de ene associatie naar de andere en waarschuwt intussen een minder gelukkig lezer:
huil niet onder je teennagels
de mist telt je gewrichten
het dertiende uur bevriest.
Geen vrees, dame, de lezer laat het zo ver niet komen!
Van Albert de Longie figureren hier enkele elegische, noch onverdienstelijke, noch voltooide gedichten die vrij goed de grenzen van zijn talent aanduiden. Prosper De Smet zorgde voor de ironischsarcastische noot. Hij dicht vlot en volks. Zijn exuberante levenslust is aanstekelijk,