Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106 (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106

(1961)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]

Boekbesprekingen

Van 20 dichters

De Vereniging van Oostvlaamse Letterkundigen liet ons onder de niet helemaal juiste titel Van 20 dichters (slechts 19 dichters komen er aan het woord) een verzamelbundel geworden die samengesteld werd met de bedoeling het lyrisch werk van de aangesloten leden in een ruimere kring te verspreiden. Jan Vercammen, die een ten geleide schreef, noemt deze publicatie een bloemlezing. Ten onrechte, menen wij. De allereerste eis die door bloemlezers dient ingewilligd te worden, is een strenge selectie. Van selectie kon hier geen sprake zijn, vermits ieder medewerker plaats kreeg voor drie gedichten. Wanneer men elk inzender in gelijke mate wenst tevreden te stellen, gebeurt dit steeds ten nadele van de lezer. Dit nadeel zou niet zo groot geweest zijn, indien het toeval niet gewild had dat een hele reeks Oostvlaamse dichters wier namen stuk voor stuk een vergelijking met de ‘gebloemleesde’ auteurs kunnen doorstaan, niet toetraden tot de V.O.L. Roelants, Mussche, Minne, Van Wilderode, Brauns, Claus, Cami, Snoek, D'Haen, Meyland en Van Vossole zal men er tevergeefs zoeken.

Het haalt niet veel uit te treuren over wat deze publicatie niet biedt, laten we liever eens onderzoeken wat ze ons wel voorschotelt. Daan Boens, wiens gedichten als voorgerecht fungeren, kan ons slechts als ontwerper van siermotieven bekoren. Hij weet hoe men een lyrisch mechaniekje in mekaar knutselt, maar hij mist duidelijk een persoonlijke verhouding tot de taal. Wat vlees en bloed kon worden, werd bij hem onderdeel en vervangstuk. Een hinderend en onbedwongen parlando tast zijn sfeerscheppende bedoelingen meer aan dan ons lief is.

Bertien Buyl, die wij als dichteres totnogtoe alleen uit tijdschriften leerden kennen, totaliseert haar beelden zonder een vast ritme en zonder dwingende samenhang. Haar pogingen om doorleefde ervaringen te concentreren blijven prozaïsch. Haar psychologische inzichten boeien wel, doch de gereedheid waarmee zij zich binnen hetzelfde gedicht nu eens een ‘voze raap’, dan weer een ‘trieste meermin’ noemt, stemt tot nadenken.

De omvangrijke poëtische productie van Johan Daisne is betrekkelijk goed vertegenwoordigd. Niet helemaal vrij van kunst- en vliegwerk is Daisne's virtuositeit alleszins een krachtig ferment waarmee hij af en toe op typisch dichterlijke wijze verrast. De zuivere spanningen die hij suggereert, zijn kortstondig maar echt.

De drie proeven die men van Maurits de Doncker heeft opgenomen, verraden alleen een verlangen naar een oprechte poëtische uiting.

Anne Dellart wervelt van de ene associatie naar de andere en waarschuwt intussen een minder gelukkig lezer:

 
huil niet onder je teennagels
 
onder je platvoet,
 
 
 
de mist telt je gewrichten
 
het dertiende uur bevriest.

Geen vrees, dame, de lezer laat het zo ver niet komen!

Van Albert de Longie figureren hier enkele elegische, noch onverdienstelijke, noch voltooide gedichten die vrij goed de grenzen van zijn talent aanduiden. Prosper De Smet zorgde voor de ironischsarcastische noot. Hij dicht vlot en volks. Zijn exuberante levenslust is aanstekelijk,

[pagina 73]
[p. 73]

zijn proletarische kritiek op de maatschappij opstandig en wrang. Waar hij spottend en niet zonder zelfhumor de betrekkelijkheid van het dichterschap bezingt, toont hij zich op zijn best. Peter Dietrich verliest zich in een nozemachtig gezwets dat waarschijnlijk ook extraliterair niet overtuigen kan. Fernand Handtpoorter droeg werk bij dat stukken beter is, al schijnt ook hij een onmiskenbaar synthetisch vermogen te ontberen. Ria Scarphout en Odette Huys kennen het dichterlijk metier. Ze missen echter oorspronkelijkheid. De drie lyrische schaatsoefeningen van Gust Gils werden te vluchtig afgewerkt om na te blijven, ofschoon er heel wat handigheid aan besteed is. A.K. Rottiers houdt zich zwevende tussen een zeldzame inspiratieve begunstiging en veel huisvlijt.

Suenaert betokkelt weer de vriendschapssnaar en weet in één volgehouden beeld weer even te treffen. Van Mechelen en Verbrugghen grijpen dieper. Zij laten tenminste vermoeden dat poëzie ook een geestelijke bedrijvigheid kan zijn. Als ze uiteindelijk niet ten volle bevredigen, ligt dit wellicht aan de ongedurigheid waarmee zij het woord onderhorig maken aan hun ideoplastische bedoelingen. De gedichten Mijnramp, Avignon en De Bruidskamer respectievelijk van A. Magerman, J.L. De Belder en Jan Vercammen hebben de verzameling op het nippertje gered. Alles bij mekaar een nogal schrale oogst. We geloven dat het ten slotte toch beter is ook niet aangeslotenen op te nemen dan de schrale jaren van de V.O.L. door een dergelijke feestuitgave te aan de openbaarheid prijs te geven.

PIET THOMAS.

Nora Snyers

De novelle Jessica van Nora Snyers (Uitg. Ontwikkeling, Antwerpen) kan men als de vrouwelijke tegenhanger beschouwen van ‘Wierook en Tranen’ van Ward Ruyslinck, dat wij vorig jaar bespraken. In beide werkjes is de inhoud het verhaal van oorlogsgebeurtenissen die een kind uit zijn ongerepte droomwereld rukken en, veel te vroeg, reflexief en wereldwijs maken. Terwijl de poëtische Ruyslinck Waldo's levensverhaal eerder episch-tafereelachtig uitborstelde, heeft de actrice Nora Snyers de gegevens in een dramatisch verband verwerkt. Het verhaal van Jessica krijgt een sterkere binding. Niet zozeer de gebeurtenissen maar wel een tragisch konflikt dat daardoor tussen haar ouders groeit, veroorzaken Jessica's vroege en trieste ernst. Toch ligt aan beide werkjes eenzelfde kreatief moment ten grondslag: de oorlog wordt gezien niet als strijd van mensen tegen mensen maar als het ontzettend geweld, de woeste en blinde macht die de mens bedreigt en verdrukt, het leven doodt, het mooie vernielt. Opvallend is in dit verband dat zoals bij Ruyslinck de vijand niet verschijnt als de veroorzaker maar als slachtoffer, evenzeer als de anderen, van die waanzinnige chaos. De episode van de soldaat (derde tafereel) of de figuur van de lange officier hebben hier dezelfde betekenis als de episode van de ‘tankduivels’ e.a. De vijand wordt mens, vermoeide, droevige en gekwelde mens die evenzeer door de razernij van de oorlogsmachine meegesleurd en verplet wordt. De oorlog is aldus niet het kwaad door sommigen aan anderen aangedaan maar een naamloze woeste en akelige macht buiten de mens. Deze novelle is eigenlijk, aldus bekeken, een tragedie zonder katharsis. De oorlog wordt niet, zoals bij Tolstoï, - of om een vergelijking dichterbij te nemen, de onlangs besproken eersteling van Ondeï: ‘De Grootvorstin’ - een zinvolle kracht die de mens in deemoed en aanvaarding loutert en uit de grenzen van zijn individuele beperktheid doet wegsmelten. De oorlog weegt als een onverteerde ballast. Niet slechts bij Snyers en Ruyslinck. Vele jongeren blijven steeds naar die oorlogsherinneringen teruggrijpen met zulke intensiteit en pijnlijkheid van gevoelen dat ze als 't ware in die herinneringen verdrongen schijnen. De oorlog heeft bij hen het wereldbeeld ontwricht. Hij wordt niet geobjektiveerd, is

[pagina 74]
[p. 74]

niet opgenomen in een ruimere levensvisie. Zo is er steeds, ook in Jessica, een zekere overspanning in de tekening van de situaties en van de karakters. Daarbij is er een voorkeur waar te nemen voor hevige konfliktmomenten die min of meer een melodramatische kleur vertonen.

Wat de karakters betreft heeft Nora Snyers minder tegen de psychologische waarschijnlijkheid gezondigd dan Ruyslinck. Jessica's levensbiecht wordt in de derde persoon verteld. Toch zijn kinderlijkheid en wijsheid niet steeds in de goede verhouding vermengd. Soms komt de auteur daarbij op overbodige wijze de geschiedenis onderbreken voor een kort kommentaar: ‘...heftig rees in haar een emotie op die ze nooit gekend had,... en vaag wist ze dat dit de aanvang was van iets dat haar nooit meer zou loslaten’ (p. 7) ‘een vreemde emotie die ze pas later zou leren kennen en die bitterheid heet.’ (p. 17) Dit zijn zeker elementen van artistieke onrijpheid; op storende wijze zien wij doorheen Jessica de auteur geplaagd door een nood aan belijdenis van onopgeloste gevoelscomplexen.

Het karakter van de vader is zeer verwrongen. Hij is zozeer door angst gefolterd dat het haast niets menselijks meer heeft. De figuur van de moeder anderzijds blijft wel te mistig. In de ontknoping vooral missen we ten zeerste een psychologische verklaring, indien het tenminste psychologisch te verklaren zou zijn dat het verdwijnen van Jessica's vader zo geredelijk alle scrupules bij haar wegneemt.

Ook in de stijl valt er een zekere onrijpheid op. Jessica wordt meermaals te opdringerig in het centrum van de belangstelling geplaatst, niet door wat over haar verteld wordt, maar door de wijze van vertellen. De naam Jessica wordt te veel - aan het begin van de zin vooral - herhaald, terwijl hij trouwens door zijn vreemdheid al te sterk de aandacht trekt. Die enigszins geforceerde belichting van de hoofdfiguur laat ons weer doorheen Jessica de auteur zien in een nood om te belijden.

De bouw van de novelle is echter zeer geslaagd. De snelle, rake belichting, de korte sfeerschepping, de sobere en rechtlijnige ontwikkeling van het gegeven getuigen voor Snyers' talent. En een enkel eenvoudig-menselijk tafereeltje (we denken bijvoorbeeld aan de ontroerende confrontatie van Jessica met de soldaat in het derde hoofdstukje) maakt het verhaal goed leesbaar.

LIEVE SCHEER.

Lampo over Joris Minne

De bekende xylograaf Joris Minne is pas rond zijn vijfendertigste jaar tot de beeldhouwkunst gekomen en heeft geheel op eigen kracht de derde dimensie onder de knie gekregen. Een van zijn werken werd voor de eerste maal getoond in 1950 tijdens de eerste openluchttentoonstelling voor beeldhouwkunst in het park Middelheim te Antwerpen, waar het als een revelatie werd begroet. Minne heeft dan in nog vele werken getoond dat hij niet alleen zijn nieuw vak beheerst, maar ook dat hij over een ‘sculptureel instinct’ beschikt dat zijn werk stijl en karakter geeft. Hubert Lampo heeft dit alles met geestdrift en zwier uiteengezet in een twaalftal goed geschreven bladzijden die aan het kleine, goed verzorgde foto-album, gewijd aan het beeldhouwwerk van Joris Minne, dat door de uitgeverij Ontwikkeling werd uitgebracht, voorafgaan. Het boekje geeft een goed idee van hetgeen Minne als beeldhouwer kàn, en anderzijds is het interessant, een schrijver als Lampo in zijn beschouwingen over anderen te lezen, omdat men er altijd wat bij leert over de schrijver zelf. Wanneer bv. Lampo over Minne zegt: ‘Hij is scherp, ongenadig in zijn oordeelvellingen, zoals alleen hypergevoelige, subtiel bezenuwde en in wezen schuchtere, ietwat vereenzaamde en bijgevolg licht kwestbare mensen het kunnen zijn’, dan bevestigt zulks ten volle de indruk die men uit de lectuur van Lampo's werk over hem zelf opdoet. Monografieën van

[pagina 75]
[p. 75]

kunstenaars over andere kunstenaars leveren doorgaans kostbaar exegese-materiaal in verband met het werk van degene die de monografie schrijft.

B. RANKE.

Negentig jaar Winkler Prins

In de Elsevier-Pockets verscheen een nummertje dat onder de titel Roman van een reus gewijd is aan de geschiedenis van de grote geïllustreerde Winkler Prins Encyclopedie, ter gelegenheid van de negentigste verjaardag van dit reuzenwerk. Het is prettige en interessante lectuur waarbij men heel wat wetenswaardigheden opdoet in verband met de stamboom van encyclopedieën in het algemeen en van de Winkler Prins in het bijzonder. We krijgen ook inzicht in de wordingsgeschiedenis van een artikel in de moderne encyclopedie, grafisch verduidelijkt trouwens, en volgen dan de evolutie van verschillende begrippen doorheen de opeenvolgende uitgaven van de Winkler Prins. Deze hoofdstukken, die het grootste gedeelte van het boekje uitmaken, zijn wel het plezierigst om lezen, omdat ze doen glimlachen over de relativiteit van alle menselijk weten en kunnen. Het boekje is geïllustreerd.

B. RANKE.

Maria Rosseels

Maria Rosseels heeft in de Vlaamse journalistiek een gevestigde reputatie, niet enkel als filmrecencente maar ook als schrijfster van reportages. Zij weet een ruim lezerspubliek te boeien door haar pittige en gekruide stijl, haar uitgebreide mensen- en kultuurkennis, haar persoonlijk en vrijmoedig oordeel, dat, ook op haar agressieve momenten, steeds blijk geeft van eerlijkheid en moed. Oosters Cocktail is een reisreportage die in 1959 met de prijs van de Vlaamse journalistenclub werd bekroond. Deze boeiende reportage verdiende in boekvorm te worden uitgegeven (N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam). Het gaat om het relaas van een reis over de Noordpool naar Japan en ander Oosterse landen. De reisreportage is een der sympathiekste moderne vormen van peripatetisch onderricht wanneer zij, zoals bij M. Rosseels, haar overtuigingskracht put uit fijne opmerkingsgave, brede informatie en aangename presentatiekunst. De kijk op de oosterse wereld is open, getuigt van grote sympathie en vertoont geen vooroordelen. De verhaaltrant is vlot en, zoals meestal bij de journaliste M. Rosseels gekruid met een soms lichtelijk chargerende, maar niet onprettige, meestal ongevaarlijke ironie.

ALB. W.

Den Doolaard over Griekenland

Over Griekenland komen steeds nieuwe boeken van de pers. Ook de vurigste vereerder van het oude Hellas en van het huidige Griekse land en volk kan tegen deze onmetelijke literatuur niet meer op. Zonder enige aarzeling heb ik echter gegrepen naar het boek van A. den Doolaard Grieken zijn geen goden (Querido, A'dam), overtuigd dat zijn kijk op Griekenland doorleefd en origineel zou zijn. Van een schrijver als hij moet men geen boekenwijsheid verwachten, zeker geen ondoordacht en respectueus aanvaarden van traditionele waarde-oordelen. Het belang van dit boek ligt ook niet vooral op kultuurhistorisch gebied. Den Doolaard werd niet in de eerste plaats geboeid door het ‘oude’ Griekenland en zijn klassieke kunst. Af en toe werpt hij zelfs, met zijn sympathieke oprechtheid, een kei in een heilig huisje. In de frontons van de Zeustempel, die uitgestald zijn in het museum van Olympia, heeft hij bijvoorbeeld niet veel méér gezien dan stukken en brokken. Ook over Mykene weet hij weinig goeds te vertellen. Ik denk er anders over, maar Den Doolaard is altijd om zijn vitale oprechtheid sympathiek. De poëzie van de natuur heeft zijn voorkeur boven de klassieke resten die ‘verste-

[pagina 76]
[p. 76]

ning’ zijn. Toch heeft hij b.v. grote verering voor de Minoïsche kultuur te Kreta. Hij schrijft mooie bladzijden over de Griekse natuur in haar ongerepte en bijwijlen wilde schoonheid. Prachtig evokeert hij b.v. Delfi en het eiland Santorini, niet minder de schoonheid der Griekse zeëen. Wie Den Doolaard kent, weet ook hoe spontaan en intens zijn liefde voor het volk is. Ook in dit boek gaat zijn grote liefde naar de Griekse mens van vandaag, in zijn konkrete levensaard (‘geen goden’!). Even mooi als zijn bladzijden over het Griekse licht en al het natuurschone, zijn de beschouwingen over het volkskarakter, waarbij een uitgesproken sympathie voor het orthodoxe geloofsleven treft. Bovendien biedt dit boek een levendig reisverhaal. De reisavonturen van Den Doolaard zijn al even prettig en orgineel als zijn visies op land en volk. Wie veel van Griekenland houdt, zal dit boek met bijzonder genoegen lezen.

ALB. W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Joris Minne, beeldhouwer

  • over Oosters cocktail

  • over Grieken zijn geen goden


auteurs

  • Piet Thomas

  • Lieve Scheer

  • Bert Ranke

  • Albert Westerlinck

  • over Jan Vercammen

  • over Nora Snyers