Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106 (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 106

(1961)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 67]
[p. 67]

De laatste ronde

Nieuw werk van Sjolochov

Eigenlijk geen nieuw werk, want het dateert al van 1933. Maar de nederlandse vertaling van de grote kolchose-roman (Nieuw land onder de ploeg), die in 1936 verscheen, is betrekkelijk onopgemerkt gebleven. Nu werd de duitse vertaling (Neuland unterm Pflug) in honderdduizenden pockets verspreid.

Sjolochov's naam is in de Sovjet-Unie een begrip. Persoonlijke vriend van Krutschov is de schrijver een der prominente figuren uit de sovjet-literatuur geworden. Naam en werk zijn door de jaren onaangevochten gebleven.

Vijftien jaar heeft Sjolochov gearbeid aan zijn hoofdwerk ‘De stille Don’, waarvan wij de laatste jaren een lang niet onverdienstelijke verfilming hebben gezien. Maar het boek geeft oneindig meer. Het is niet ten onrechte gesierd geweest met de titel ‘Odysseia van het russische volk’. Duidelijk is de invloed van de grote Tolstoï merkbaar in de epische allure van het werk. Groots, en bijwijlen aangrijpend, worden mensen, landschap en gebeurtenissen getekend. Romantisch van inslag, blijkt bij de schrijver voldoende realiteitszin aanwezig om de objectiviteit niet al te veel geweld aan te doen. Een breed geschilderd fresco: de wereld der Kozakken aan de eeuwige stroom.

Het nieuwe werk ‘Neuland unterm Pflug’ verloochent het oude niet. Maar er is een duidelijk merkbaar verschil: meer beheerst geschreven, minder romantisch van inslag, dieper peilend en bewonderenswaardig strevend naar objectiviteit. Dit laatste is vooral opvallend, gelet op het specifieke onderwerp van het boek: de invoering van het kolchose-wezen in een boerendorp van de Donstreek.

Nu is het een publiek geheim, ook in de Sovjet-Unie, dat de collectivisering van de landbouwgemeenten niet van een leien dakje gelopen is. Het regime heeft deze krachtproef, waarin de strakke teorie tegen de nuchtere praktijk aanbotste, met moeite doorstaan. Het is nu juist deze collectivisering, die bijna manu militari in een kozakkendorp wordt doorgevoerd, die Sjolochov tot onderwerp van zijn roman gekozen heeft. En hoe meesterlijk is deze roman, een waarachtige ‘Comédie humaine’ niet geschreven! Een bonte wereld van fanatieke teoretici, naïeve geestdriftigen, meedravers, profiteurs, maar steeds levende mensen, wordt ten tonele gevoerd en met verbluffende scherpzinnigheid getekend. Maar het is geen eenzijdige satire geworden. De schrijver verliest zich niet in schamperheid of bandeloze bewieroking. Achter de schilderachtigheid van de mens-van-alle-dagen ontdekt hij het eeuwig menselijke. Zo is hij niet verliefd geworden op zijn typen, maar blijft ze op afstand bezien, met oog voor hun zwakheid, maar tevens voor hun grootheid.

Het is haast niet om te geloven dat een in de Sovjet-Unie levend schrijver met dergelijke objectiviteit feiten en toestanden heeft durven schrijven en... mogen publiceren. Maar het boek is meer dan een document dat het lot der tijdelijkheid zou ondergaan. Het is aan de actualiteit ontstegen door zijn artistieke structuur en het algemeen menselijke van de dramatis personae.

Onvertaald is tot nog toe gebleven ‘Zij vochten voor hun land’. ‘Novellen’ worden over afzienbare tijd op de markt gebracht.

Sjolochov is onlangs zestig geworden. Hij bewoont nog steeds in zijn geboorte-

[pagina 68]
[p. 68]

dorp Vesjensk aan de Don een eenvoudig huisje waar, zo zegt hij, ‘het in de winter ellendig koud kan zijn en in de zomer niet om uit te houden van de hitte’.

EM. VAN HEMELDONCK

Luchtig credo

de boer spreekt:

 
Credo! Welja, ook ik geloof
 
Dat als de winter staat te fluiten
 
Gij bloemen tekent op de ruiten
 
En baby's wekt in de alkoof.
 
 
 
Credo! De bloemen springen los
 
De lente trippelt door mijn keuken
 
Ondanks mijn blutsen en mijn deuken
 
Wandel ik weer gelijk op mos.
 
 
 
Credo! De zomertijd begint
 
Miljoenen sterren aan de bomen
 
Een schoonheid om u ziek te dromen
 
En morgen kopen wij een kind.
 
 
 
Credo! Met opgestreepte mouw
 
Strompelt de herfst, vol wolkenuiers
 
Maar rond de stoof hangen de luiers
 
En in mijn ogen blinkt wat dauw.
 
 
 
Al vallen duizend dromen stuk
 
Credo! Omwille van mijn spruiten
 
Zit ik een klein gebed te fluiten,
 
Een vijfde akte van geluk.
 
 
 
LOUIS VERBEECK.

Zwaar bloed

Drie dichters zaten bijeen en spraken over de dood. Het onderwerp was bij toeval in het gesprek gekomen, want zij waren begonnen over het leven, over de jonge meisjes die ze ginds aan de overkant der straat, door het grote venster heen, zagen voorbijhuppelen, over... maar plots had een der drie de dood in de kamer gehaald, en nu liet het onderwerp hen niet meer los.

Reeds lang hadden zij weer aan het werk moeten zijn, want vóór hen stond de schrijfmachine, de lijmpot, de schaar lag op tafel zoals ze een uur vroeger was neergegooid, en achter de hoek in de andere kamer nevens de redactie deed de telexmachine onophoudend een lintworm van nieuwsberichten groeien. Maar de drie dichters kwamen uit hun onderwerp niet los, en spraken verder over de dood.

Er was een beroemd dichter, groot en grijs van jaren, die meestal zwijgend voor zich heen zat te staren, met een ironische, minachtende glimlach rond zijn mond zat te luisteren, en dan plots een paar woorden sprak, waarin men de angst voelde en de nabijheid van het onderwerp.

En er was een dichter, die ongeveer de leeftijd had van Dante toen hij de hel bezocht in gezelschap van Vergilius, maar veel minder beroemd was natuurlijk, alhoewel zijn portret toch reeds in een groot, dik boek van dichters stond, zodat hij kon hopen, met de jaren zo beroemd te worden als zijn oudere collega. Die dichter van middelbare leeftijd sprak het meest. Hij haalde er de filosofen bij, sprak over zin en onzin van het leven, over daad, doel en streven, en trachtte achter al die grote woorden en begrippen te verbergen, dat het gaan der jaren, het immer sneller draaien van de dagmolen, hem ook begon te verontrusten.

De derde aanwezige in de redactiezaal was een zeer jong dichter. Slechts een heel dun bundeltje had hij gepubliceerd, dat op de dag van zijn verschijnen door de kritiek met haar en huid was verslonden. De jonge dichter probeerde van tijd tot tijd de woordenstroom van de ‘middelbare’ te stelpen, omdat hij in de aanwezigheid van zijn beroemde voorganger wilde bewijzen ook reeds inzicht te hebben in de diepere problemen van het leven, en meer waard te zijn dan de kritiek over hem had geschreven. Maar de woorden die hij sprak waren in tegenspraak met de schittering in zijn ogen, en alles wees er op dat hij de dood begreep, maar hem in de hoek niet zag staan.

En de drie dichters gingen dieper en dieper op de gedachte van de dood in,

[pagina 69]
[p. 69]

bogen naar elkander over en spraken, fluisterend bijna, van hun angsten. Schrijfmachines, lijmpotten en scharen bleven onaangeroerd. De stilte hield de adem in tussen de muren.

Toen ging de deur van de grote kamer open en de werkvrouw kwam binnen. Zoals elke middag, draaiend en trekkend aan haar boenborstel, schoof ze onhoorbaar naar de dichters toe, die zich van haar aanwezigheid niet bewust waren. Zoals de werkvrouw trouwens weinig aandacht schonk aan de dichters, waaraan ze iedere middag over de blinkende linoleum voorbijgleed. Ze droomde, de werkvrouw, van haar grote schoonmaak. Hoe ze de gordijnen zou wassen. En welk papier ze zou nemen voor de keuken. En haar lippen bewogen, vormden de woorden van haar gedachten, terwijl ze automatisch verder werkte. Zo kwam ze terecht midden van de driehoek, gevormd door de drie dichters. Daar troffen haar de woorden ‘droom’ - ‘dood’ - ‘koud zweet’. Ze schoot wakker uit haar grote schoonmaak. Legde de armen gekruist over haar borstel, keek naar de drie bleke, ernstige gezichten, en voelde zich gerechtigd en verplicht, in aanwezigheid van de dood, de stem des levens te verheffen: - Ik weet wat u mankeert, zegde ze, - (de drie dichters hieven gelijktijdig, verwonderd, het hoofd omhoog) - ge moet bij de dokter, alle drie, ge zijt te zwaar van bloed, dat is het...

Daarna greep ze weer haar borstel vast, en gleed verder. De dichters keken elkander aan, lachten even, draaiden zich naar de schrijfmachine toe, en gingen aan het werk...

PROSPER DE SMET.

Uitvaart van Hugo Wolf

Naar aanleiding van de 100e verjaring van zijn geboorte.
 
Een zwarte koets, een mager paard,
 
het mankt gedwee, het knikt bedaard.
 
 
 
En op de koets: noch krans noch kruis,
 
alleen een dode uit 't armenhuis.
 
 
 
Een doolaard door geen mens gemist,
 
genageld in een kale kist.
 
 
 
Hij hoort het niet, de onnoosle hals,
 
hoe Wenen danst zijn Donau-wals.
 
 
 
Half-Vasten is't, de schuimwijn bruist,
 
de vedel zingt, het balkleed ruist.
 
 
 
De voerman mort: een dom geval,
 
begrafenis op Carnaval...
 
 
 
Er joelen benden over 't plein,
 
maskers van kant en zwart satijn.
 
 
 
‘Juho, juhop!’ De zwepe knalt.
 
De maskers gillen: ‘Voerman, halt!’
 
 
 
Een Colombine, een harlekijn,
 
wat mal van min en rode wijn...
 
 
 
‘Wie voert gij heen in zulke staat,
 
prins, officier, of diplomaat?’
 
 
 
De horde giert, de knol schrikt op,
 
hij rilt en schudt zijn schrale kop.
 
 
 
De voerman geeft de toom een trek:
 
‘Een uit uw gild: de man was gek!’
 
 
 
Een masker tiert: ‘Geboren mal
 
is hij die sterft op Carnaval!’
 
 
 
De zwepe knalt: ‘Juhop!’ Een vloek.
 
De koets rolt raatlend om de hoek.
 
F. VERCNOCKE.

Vijftig jaar geleden

Het is wel leerrijk een halve eeuw terug te kijken en na te gaan wat de Vlaamse literatuur in 1910 opgeleverd heeft. Onder de romans en novellenbundels van dat jaar komen er drie voor, die thans nog een vermelding in onze letterkundige geschiedenis verdienen. Het zijn ‘Het Ezelken’ van Cyriel Buysse, waarmede hij zijn naturalistische en antiklerikale periode heeft afgesloten; ‘Het rollende Leven’ van Gustaaf Vermeersch, dat enige dokumentaire waarde bezit en ‘Landelijk Minnespel’ door F.V. Toussaint van Boelare, de zogeheten edelsmid onder onze prozaïsten, die inderdaad het weinige dat hij te zeggen had in sierlijke taal neergeschreven heeft. In 1910 is

[pagina 70]
[p. 70]

er van Streuvels geen scheppend werk verschenen.

Op het gebied van de poëzie was er alleen de dichtkunst van Karel Van de Woestijne om trots op te gaan. Hij publiceerde, behalve zijn vertaling van de Ilias, zijn bundels ‘Poemata’ en ‘De gulden Schaduw’. Op dat ogenblik had zijn romantisch maniërisme een hoogtepunt bereikt. Later is zijn kunst iets naakter en door haar onmiddellijker menselijkheid ook aangrijpender geworden.

Dramatische scheppingen, die boven het peil van het liefhebberstoneel stonden, waren er niet. De driejaarlijkse staatsprijs voor toneelletterkunde over de periode 1907-09 werd in 1910 aan ‘Godelieve van Gistel’ van Eugeen Van Oye toegekend. Drie jaar later vond de jury zelfs dat niet één stuk een bekroning verdiende.

Gunstiger was de toestand, waar het de letterkundige geschiedschrijving en het essay betrof. Aangezien de uitgevers het zelden aandurfden dat soort werk in boekvorm op de markt te brengen, werd het bijna uitsluitend in tijdschriften tot het publiek gebracht. Onze voorgangers beschikten in 1910 over ‘Dietsche Warande en Belfort’, ‘De Vlaamsche Gids’, ‘De Boomgaard’, ‘Vlaamsche Arbeid’ en ‘Jong Dietschland’. Ons tijdschrift bevatte dat jaar 1138 bladzijden tekst. Belangrijke bijdragen leverden M.E. Belpaire over Beethoven, P.J. Van Mierlo S.J. over Ruusbroec en Dr. J. Persyn over De Laey. Ook werd de ontroerende rede afgedrukt, die Hugo Verriest op 28 juni 1910, op de wereldtentoonstelling te Brussel, in aanwezigheid van de koning en de koningin gehouden had. Het belangrijkste verhalend proza van dat jaar was een fragment uit ‘Zuiderkruis’ van Emiel Van der Straeten. Er stonden ten slotte gedichten van Van de Woestijne en De Laey in het blad, die ten volle leesbaar gebleven zijn.

A. DEMEDTS.

Lexikografie-perijkelen

In nummer 9 (november) van deze jaargang besprak ik onder de rubriek Boekbesprekingen het eerste deel van het Lexikon der Weltliteratur im 20. Jahrhundert en maakte op gepaste wijze de lof van de Vlaamse medewerker Dr Joris Taels voor diens lexikografisch-voorbeeldige en serene artikels over onze letterkunde in het algemeen en elk van onze schrijvers in het bijzonder. Ik schreef dat ik het hem alleen kwalijk nam dat hij De Pillecyn niet bij de afzonderlijk te behandelen auteurs had opgenomen, doch deze enkel in het algemeen overzicht der Vlaamse letteren had vermeld. Er is weliswaar van het Lexikon in kwestie alleen het eerste deel verschenen, en De Pillecyn zou volgens de gebruikte klasseringswijze pas in het tweede deel onder de letter P verschijnen, maar ik baseerde me op het feit dat de namen van de auteurs die afzonderlijk behandeld worden, - ook in het tweede deel -, reeds thans in het algemeen artikel over de letterkunde in Vlaanderen met een sterretje gemerkt worden. En vermits dit sterretje bij de naam van De Pillecyn ontbrak, achtte ik mij gerechtigd deze opmerking te maken.

Nu blijkt uit een overigens sympathieke reaktie van Dr Taels dat niet hij verantwoordelijk is voor het vastprikken van deze sterretjes, maar waarschijnlijk een Duitse redaktie-sekretaris, en dat De Pillecyn vanzelfsprekend in het tweede deel afzonderlijk zal behandeld worden. Bij ons onderhoud bleek dat er nog wel meer dergelijke wederwaardigheden met de medewerking aan een lexikon verbonden zijn, en dat het sekretariaat zich wel eens om typografische of andere redenen, die niets te maken hebben met de proportionele evaluatie van de behandelde auteurs, veroorlooft zonder voorkennis van de betreffende medewerker, artikels te schrappen, zonder zich te bekommeren om de stormen van verontwaardigd protest die zulk een godslasterlijk ingrijpen in de literaire gelederen van het getroffen taalgebied kan ontketenen. Dat de heer Taels bovendien een taaie strijd heeft moeten leveren om voor de Vlaamse letterkunde de plaatsruimte gereserveerd te krijgen

[pagina 71]
[p. 71]

die ze thans in het lexikon inneemt, staat natuurlijk ook niet in de inleiding. Dat hij die strijd gewonnen heeft, is een pluim méér op zijn lexikografische hoed!

 

BERT RANKE.

Slaapkruid voor kluizenaars

1.
 
Tel de witte schapen
 
alvorens in te slapen
 
en doe nog vlug een wens
 
op de slijpsteengrens.
 
Of zing van één tot tien
 
en strek je benen uit,
 
dan vloeit de slaap misschien
 
als maanlicht door de ruit.
2.
 
Eer de maan u toe komt dekken
 
prent nog even in uw geest
 
dat de koekoek u moet wekken
 
voor het feest.
3.
 
Hang aan een touw in de lucht
 
boven het golvend gehucht.
 
De bloemen, het paard en de koe
 
kijken verwonderd toe.
4.
 
Soms is de nacht zo blauw
 
als een vergeet-mij-niet.
 
En droever dan de dauw
 
die niemand wenen ziet.
 
Vang dan een ster in uw hand
 
en laat haar nooit meer los.
 
Achter de melkwegplant
 
ver voorbij het bos
 
glanst het kruidnagelland.
5.
 
Al is de morgen
 
toonloos van zorgen,
 
zonder
 
een wonder
 
gaat voor u of voor mij
 
geen dag voorbij.
6.
 
Een splinter zonneschijn
 
's ochtends heel vroeg,
 
is dat niet genoeg
 
om gelukkig te zijn?
 
 
 
P.G. BUCKINX.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Emiel van Hemeldonck

  • Prosper de Smet

  • Ferdinand Vercnocke

  • André Demedts

  • Bert Ranke

  • Louis Verbeeck

  • Pieter G. Buckinx

  • over Hugo Wolf


landen

  • over Rusland