vindt men die bij Duribreux? Om haar en zijn reinheid te bewaren volvoert Jean-Paul, met even ‘duivelse behendigheid als grenzeloze toewijding’ zijn taak van aanklagend geweten bij alle gelegenheden waarop zij dreigt te wankelen. Nu eens, wanneer er in de huiskamer toenadering dreigt te komen tussen moeder en de officier, schreeuwt hij vanuit zijn bed uit alle macht om Papa, dan weer werpt hij haar brutaal en onomwonden zijn beschuldiging in het gelaat. Een paar wendingen krijgt deze verhouding tegen het einde. Als moeder samen met haar speelse nood aan liefde haar levensmoed verliest, moet hij ter beveiliging van zijn egoïstisch bestaan tegen haar onverschilligheid strijden. En als bij het einde van de oorlog vader thuis wordt verwacht, is dat een gruwel voor de jongen. Zijn moeder was ‘de mast’ waar hij zich aan vasthield. Zal zijn moeder nu gewoon vrouw worden gelijk de andere? ‘Zij mocht niet meedoen aan dat slaafse zinnenleven, dat ik onvermijdelijk wist in ons bestaan, maar dat mij onwillekeurig alle eerbied voor het leven ontnam’. Met tranen in de ogen wenst Jean-Paul ‘dat vader nooit meer zou terugkeren’. Deze wens wordt, tot zijn grenzeloze wroeging, vervuld.
De verhouding van Jean-Paul tot zijn moeder is de hoofdlijn die alle jeugdherinneringen verbindt. Maar ook in de keuze van de ontelbare herinneringen waar de hoofdlijn zich doorheen weeft, herkent men onbetwistbaar de auteur, zelfs als men, buiten ‘Het Wrede Spel’, weinig andere werken van hem gelezen heeft. In talloze grote en kleine anecdoten, wordt de durf en waaghalzerij van de jeugd verheerlijkt: van het jongensachtig oorlog-spelen met een geladen granaat tot een halsbrekende achtervolging in een stukgebombardeerde villa en een nachtelijke aanval op een kroegje met Duitse soldaten. Meermaals drukt de gekwelde en vergrijzende hoofdfiguur zijn wrange spijt erover uit dat de drang naar volmaaktheid, volledigheid, extase en roekeloosheid is verloren gegaan voor de gemakzucht waarmee hij zich burgerlijkknusjes in het leven heeft vastgenesteld.
Alles wordt echter overkoepeld door het probleem van de zinnelijkheid. Dit vindt vooral gestalte in Jean-Pauls voortdurende, achterdochtige waakzaamheid tegenover zijn moeder, zodat hij zelfs eens, als een hondje voor de deur van haar slaapkamer ineengehurkt, de nacht doorbrengt. Doch ook heel het dorpsleven, het gekrioel van burgers en soldaten, ja zelfs het land en de zee worden met deze problematiek geladen. Vooral Anaïs confronteert hem met dit probleem. Na een eerste opstandigheid aanvaardt dit volksmeisje fatalistisch-gelaten de wet van het dorp. Ze verkoopt zich aan de soldaten. Zo gekweld en geobsedeerd is Jean-Paul dat hij, als zij daarna in een bombardement