speelt onvoldoende in de roman opgenomen. Waarom juist een leproserij? Om ons een inzicht te geven, een medelijdend inzicht in die stervende of verminkte mensheid? Helemaal niet. Geen ogenblik wordt geprobeerd ons te laten aanvoelen wat de melaatsheid voor de melaatsen zelf betekent. Deze kwaal is slechts een macabere achtergrond, zoals de gieren of de kakkerlakken of de gore achterbuurten in vorige romans. Maar het is een excellente gelegenheid om met morbiede belangstelling het lijden in zijn meer sensationele lelijkheid te tekenen en een zeer gemakkelijk symbolisme voor de geestelijke verminking van de hoofdfiguur te geven.
Morbied is eveneens de obsessie met een negatieve en zinloze sexualiteit; er is bijvoorbeeld geen enkele geldige reden van artistieke aard om een melaatse met elephantiasis van de genitalia in dit boek te laten optreden. Evenmin is er enige verklaring voor een al te gemakkelijke en sensatie-wekkende parallel tussen ervaringen van religieuze en ervaringen van sexuele aard. Men vraagt zich af waar Greene de wansmakelijke scène haalt op het einde van het eerste hoofdstuk van deel twee; dit is een groteske vervorming van de christelijke leer over het huwelijk. Of zij nu voortkomt uit onwetendheid of opzettelijk werd bedoeld, zij getuigt van weinig artistieke bekommernis.
En hoe moet men bepaalde elementen van de fabel interpreteren? Stel u de man voor die zich lichamelijk en geestelijk op voelt, de nacht doorbrengt bij een jonge vrouw om haar een verhaaltje te vertellen en die naderhand verveeld is omdat men aan zijn (reële) onschuld twijfelt. Is ook dat, zoals al het voorgaande, geen vorm van sensatie. Men weet dat Greene ooit aan Russische roulette heeft gedaan, om het leven iets dragelijker te maken; men steekt een kogel in de trommel van de revolver, draait de trommel, drukt af met de loop tegen de slaap en loopt een kans op zes dat men het dodende schot afvuurt... Dit kan ongetwijfeld belangwekkend zijn als psychologische afwijking, als ziektetoestand, maar is een dergelijke levensmoeheid die nog slechts voor artificiële prikkels wijkt, de ideale instelling voor een romancier? Is Greene's zoeken naar het sensationele, het ongewone, geen uiting van een fundamenteel onvermogen om het leven te aanvaarden zoals het is, en meteen van zijn artistiek onvermogen als romancier om het leven in zijn rijke veelzijdigheid uit te beelden?
Wellicht werpt men hier op dat de obsessie met het sexuele, de infantiele voorstelling van de godsdienst, de fascinatie van het lijden dan wel zeer goed het ‘taedium vitae’ van de hoofdfiguur karakteriseren. Maar daar ligt juist de knoop. Indien Greene alle bovenvermelde karakteristieken alleen aan de hoofdfiguur had toegeschreven, zou men dat