Over mensen en dingen, de taal die ze spreken in kleurige beelden en bloemige gezegden, en over de taal van de vrijheid in de stilte van twee peinzende apen. Antwerpen, Aalst, Brussel, een lang leven gestoffeerd met de onsterfelijke herinneringen aan dit landschap van zijn onvergetelijke jeugd. Brabant, land van hertog Jan en van de gelukkige mensen in dit grijze tranendal.
Hij vertelde. Uren, er was geen tijd meer; de uren gingen, een late zonnestraal kroop over de muur, klom naar het tafeltje leefde verstild in het bleke glas. Als het gedaan was, leefde de stilte.
Hij zei die avond vóór ‘slaapwel’ werd gezegd, - het licht was gedoofd, maar in de julinacht leefden de felle sterren, - hoe gelukkig hij was. Kinderlijk gelukkig, bijna naïef gelukkig. Maar hoe benijdde ik hem...
Hij zei: ‘Vóór ik slapen ga, denk ik aan een schoon schilderij: een madonna van Giotto, de Primavera, Renoir, een forse Permeke, een kruiswegstatie van Servaes. Zij vergezellen mij vaak tot in het land van de droom. Wat heeft de wereld al schoonheid gedragen! Onsterfelijke bloei... Overal ontluikt schoonheid... overal...’
Een poos later vroeg hij: ‘Ziet gij het schilderij?’ Kort daarop hoorde ik zijn rustige ademhaling.
Hij was niet altijd even spraakzaam. De naoorlogse jaren wogen hem zwaar. Maar hij is niet bitter geworden. Hij slaagde erin de bitterheid van zovele anderen te milderen, soms weg te nemen. En zijn hand was mild, de rechterhand, waarvan de linker niet wist wat zij deed. ‘Zult gij niet toekomen?’ klonk de vraag als zijn zuster kommer droeg om zijn vaak te ruime milddadigheid.
Misschien wordt de geschiedenis van zijn oorlogsjaren nog wel eens geschreven. Lam Gods, de klokken, en zijn fiere taal. Zijn Eminentie toomde hem in (Wie met klokken schiet, wint de oorlog niet!), hij gehoorzaamde, het viel hem hard. Hij is zijn weg gegaan, de rechte lijn, de weg van de onbuigzame, fiere, eerlijke man. Niet iedereen heeft dat begrepen, - of willen begrijpen, - en uit deze kleinmoedige aarzeling is veel leed gegroeid. Een nobel hart werd gekwetst.
Het is voorbij. De ‘Marentak’ straalt in de luister van het aards paradijs. De brem heeft koninklijk gebloeid. De lange nachten leven van het lied der onvermoeibare nachtegalen. Jozef Muls is herinnering geworden, glans en diepte in ons leven.
Em. VAN HEMELDONCK