tegen herinnert duidelijker aan de grübelende, tragische, bijna Slavische sfeer van de verhalen van Ward Ruyslinck. ‘Het Kruipdier’ is het verhaal van een opdringerig bezoek van een mysterieus man en brengt ons in de sfeer van de verhalen van Roest Crollius. Een ander verhaal van D'Haese, - opgenomen echter in de bundel ‘13 Vlamingen’ -, houdt dan het midden tussen Crollius en het surrealisme van Kafka, het draagt als titel ‘De Terechtwijzing’.
Hiermede wil niet gezegd zijn dat Maurice D'Haese in diezelfde verhalen geen heel eigen oorspronkelijkheid aan de dag zou gelegd hebben, maar het geeft anderzijds toch ook weer te denken, dat het langste verhaal opgedragen wordt aan Jozef K. en dat dit inderdaad, met een ware virtuositeit, de bijna onvatbare sfeer van de Kafkaïaanse wereld vermag op te roepen. Het wil ons precies voorkomen, dat in die ongeëvenaarde virtuositeit de grote kracht en terzelder tijd de fatale zwakheid schuilt van D'Haeses schrijverschap. Wat een bewonderenswaardig assimilatievermogen bezit die man! Hoeveel personen moeten er niet schuilgaan in een en dezelfde schrijver, opdat deze zich met zo een souverein gemak in zeer verschillende werelden en stijlen vermag te bewegen. We zouden gaarne van een kameleontische schrijversnatuur gewagen, maar doen we dan deze schrijver niet te kort? Doch in zijn werk ontmoeten de naturalistische strekking en de surrealistische techniek elkaar en daarom zouden we hier toch gaarne naar die onthutsende wet der ‘mimicry’ verwijzen, waarin de eenvoudigste natuurverschijnselen soms de vreemdste surrealistische effekten kunnen bewerken.
Het zou natuurlijk een grondiger studie van D'Haeses schrijverschap vergen, om dit fenomeen uit te diepen, maar we geloven toch dat het op een of andere wijze determinerend is geweest voor dit schrijverschap zelf. Het heeft iets van ‘Spielerei’, maar is het daartoe wel intentioneel genoeg gebeurd? Er zijn nog schrijvers, die ganse bundels uitgeven met pastichen, maar bij wie dan de schrijvende bezigheid precies als een virtuoos spel bedoeld is. En dat lijkt ons slechts met zekerheid het geval te zijn met één verhaal van D'Haese, ‘De Vervreemding’, dat overigens veruit het uitvoerigste is, en uitgerekend één derde van de ganse bundel beslaat.
In ‘De Vervreemding’ heeft D'Haese a.h.w. Kafka betrapt terwijl die aan het schrijven was, en niet alleen vindt men in dit verhaal de zo typisch Kafkaïaanse sfeer weer, doch evenzeer de struktuur zelf van de zeer eigen hermetische wereld van de Praagse Jood. Alle motieven zal men er ontmoeten: een onduidelijke opdracht, een ernstige doch onverklaarde vermaning, een even onduidelijke maar als werkelijkheid ervaren schuld, een vreemdsoortige inwendige wetmatigheid met rigiede doch onvatbare wetgeving, een volstrekte kausaliteit waarin echter de