Ik was op mijn hoede gesteld. En plots herinnerde ik mij een onvoorzichtige uitlating. Op de fatale dag dat de diktator zijn machtsgreep had uitgevoerd, had mijn koncierge, leunend op haar bezemsteel als een herder op zijn staf - en zouden wij, huurders, niet voortaan een kudde vormen overgeleverd aan haar hoede? - mij, met haar schijnheilige, zoetzemerige tronie, gevraagd:
‘Wat denkt meneer zo al over de gebeurtenissen?’ Om het kort te maken had ik mij van het volkse gezegde bediend: Een rijk van dwang 'n duurt niet lang... En gisteren, toen ik thuis kwam, met welke arglisttige monkel had zij mij het boek overhandigd dat een haastige vriend voor mij aan haar had toevertrouwd: Opgang en Ondergang der Dwingelandijen... Was de exekutie van Berckmans en Scherpenseel niet het signaal voor een algemene terreuraktie? Deed ik niet goed, ik die door niets aan de hoofdstad was gebonden, een tijd lang, van op veilige afstand, dit wijf, dit panterdier uit de boom te kijken?
Dezelfde avond nog reisde ik naar mijn geboorteplaats, een badstad die, in deze oktoberdagen, nu de laatste zomerklant verdwenen was, een rustig verblijf beloofde. Ik deed er dagelijks mijn ochtendwandeling langsheen de zeedijk, snoof het zilt der zee en voelde mij betrekkelijk gelukkig. Zekeren dag merkte ik dat de rolluiken van het Casino neergelaten bleven. Op de arduinen stoep voor de gesloten ingangspoort trof ik een jonge croupier in werksmoking die een mismoedig gesprek voerde met een jager. De diktator had alle jachtgeweren doen inleveren en, vermits hij zijn regime niet alleen op dwang maar ook op deugdzaamheid wilde grondvesten, baccara- en roulettetafels in beslag genomen. De croupier jongleerde nerveus met het geldharkje, waarmede hij, in gewone tijden, de ebonieten geldmerken naar zich toehaalde, als een orkestmeester met een dirigeerstok, die geen maat meer krijgt te slaan.
Daar kansspel en liefde een zeker solidair verband vertonen waren logischerwijze ook de bars gesloten geworden, waar jonge dames kwetterden, aan de schenkdis op hoge krukstoeltjes gezeten. Voor hen was het trouwens maar een half kwaad: met de eerste herfstdagen trokken de meeste onder hen, net als de zwaluwen, naar de Azuren Kust.
Ook had ik kennis aangeknoopt met een gepensioneerd zeekapitein op de lange omvaart. Ikzelf was eveneens gepensioneerd; maar mijn vroegere werksfeer: de dienst der werkongevallen, had slechts luttele stof tot vertellen opgeleverd. Mijn vriend echter had, van op zijn scheepsbrug, ijsbergen en walvissen geschouwd en, binnen in het schip, het doen en laten der passagiers geobserveerd en zelfs medebeleefd.
Nooit raakten wij enig politiek onderwerp aan. Mijn vriend liet mij, doorheen zijn verrekijker, de aan de zeeeinder voorbijtiegende vaartuigen