| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Vlaamse pockets
De laatste reeks van de Vl. P. die wij te lezen kregen wijst er op dat de uitgever zijn gebied verruimd heeft buiten de literatuur. Nr. 34 is een analyse van het fenomeen Elvis Presley door Bert Brem. Het relaas van het leven, de gewoonten en prestaties van deze jongeman heeft me helaas niet kunnen boeien. Boeiender was voor mij nr. 35, een herdruk van Amand De Lattin Sinjorenstad, bonte schildering van het Antwerpse volksleven rond de jaren 1880 tot 1900. De Lattin heeft tijdens zijn leven een haast onuitputtelijke schat van folkloristische wederwaardigheden over zijn vaderstad uitgestort in pittig en atmosferisch geschreven boeken. Dit prettige boek over Antwerpen biedt aangename en leerrijke ontspanning. Nr. 36 heeft algemener cultureel belang; het schenkt een keuze uit de geschriften van Camille Huysmans, chronologisch gerangschikt en verbonden door biografische nota's zodat wij een volledig overzicht krijgen van het leven van deze merkwaardige man. De samenstelling is van Dr. R. Roemans en Dra. H. van Assche. Frans van Cauwelaert schreef met ‘kameraadschappelijk genoegen’ een inleiding tot deze intellectueel en sociaal zeer boeiende pocket. Nr. 37 is een boek over rechtsgeschiedenis Van Criminele saken ende Quaede Feyten door Jan Handers. Geen dorre rechtshistorie, maar losse interessante, soms humoristische kapitteltjes van een rechtshistorie die eerder zedengeschiedenis kan genoemd worden. In de trant van wat Prof. Hermesdorf reeds in talrijke pittige studies heeft neergeschreven. Ook dit boek biedt leerrijke ontspanning. Tot de ernstige historiografie behoort integendeel nr. 38 Perspectief van de Vlaamse Muziek sedert Benoit van Prof. Dr. F. van der Mueren. Dit is een uitvoerige, zelfs gedetailleerde geschiedenis van de Vlaamse muziek met wetenschappelijke ernst geschreven. Zij wordt voorafgegaan door een verantwoording die de principiële en
methodologische standpunten van de historicus belicht. Verheugend is dat de uitgebreide muziekhistorische eruditie van de Schr. gepaard gaat met uitgesproken esthetisch-critisch oordeel. Van der Mueren staat tegenover de Vlaamse muziek van deze eeuw met grote waardering. Wat in zijn boeiend geschiedkundig overzicht bijzonder treft is een geestdriftige liefde voor de nationale voortbrengst. De publicatie van nr. 39 Longinus en andere verhalen van Franz De Backer viel ongeveer samen met het overlijden van de schrijver. Longinus is een onzer weinige zeer goede oorlogsverhalen, maar dan ook een uitmuntend verhaal, waarvan de symboliek zelfs aangrijpender is dan die van dat andere symbolisch-allegorisch verhaal ‘De Wandelende Jood’ van Vermeylen. De ‘andere verhalen’ bevatten sommige staaltjes van tere, fijne en diepe vertelkunst, naast minder geslaagde schetsen. Weer is de aangename, humorvolle, tevens leerrijke ontspanning aan bod in nr. 40: Zwerven door Vlaanderen van Jan Lambin, de bekende radio-journalist. Dit boek bevat enkele ‘toeristische, historische, anekdotische, folkloristische en gastronomische’ wandelingen door de Vlaamse gewesten. Zij zijn vooral gewijd aan tochten door het Land van Waas, Bokrijk, het Zwin, het Scheldeland, enz. Jan Lambin verstaat de kunst heel wat historische en folkloristische eruditie aan de man te brengen op aangename verteltoon. Hij heeft een fijn oog voor het pittoreske detail in volksleven en landschap. Bovendien heeft hij zin voor het schone. Kortom, wij genieten hier van toeristische reportages die in
| |
| |
hoge mate kunnen bijdragen tot volksopvoeding.
| |
Priester Daens
Wat uitvoeriger willen wij aandacht vragen voor de levensbeschrijving van Priester Daens die als nr. 41 in de bovenvermelde pocketreeks van Heideland werd uitgegeven door de bekende journalist Luc Delafortrie. Het is een der meest aandoenlijke en meeslepende boeken die ik de laatste maanden heb gelezen, ja wellicht het meest aangrijpende. Aan iedereen in het hedendaagse bewuste Vlaanderen is de eerlijke, heerlijke en tragische figuur van E.H. Daens bekend. Onlangs heeft Pater van Isacker S.J. in een magistrale studie voor deze baanbreker en martelaar van de kristelijke democratie een onvergetelijk monument opgericht. Het levensrelaas zoals Delafortrie het schreef, is voor breder publiek bestemd. Het is een zeer doorleefd en bewogen verhaal dat de schrijver in de mond legt van zijn moeder, Maria Daens, de dochter van Pieter Daens en nicht van diens broeder Priester Daens. Het boek krijgt door deze direkte verteltoon een bijzondere aantrekkingskracht. Toch doet het zich niet voor als een geromanceerde biografie, waarin de schrijver zich vrijheden van verbeelding heeft veroorloofd. Hij vertelt, naar eigen getuigenis, ‘uit de memoires der familie’, op grond van verhalen uit moeders mond gehoord en van familiale documenten. Bovendien heeft hij zich op de bestaande historische stukken o.m. de boeken van Pieter Daens, Elias, pater van Isacker e.a. gebaseerd. Wie met de kristelijke en sociale problematiek in Vlaanderen begaan is, zal dit boek met bijzondere ontroering lezen, niet enkel omdat het een concreet levend beeld schetst van een vervolgde idealist en martelaar, maar ook als zeer levensnabije schildering van het toenmalige volksleven op de buiten, van de sociale ellende en van heel het historisch, politiek en clericaal milieu. Het is pijnlijk voor een gelovige zulk boek te lezen, zoals het pijnlijk was voor de auteur - naar eigen getuigenis - het te schrijven. Doch het pleit voor de volwassenheid van het hedendaags Katolicisme
dat het de meest beschamende episoden uit de geschiedenis eerlijk en moedig kan doorschouwen. Alléén de waarheid bevrijdt. Samen met het grote boek van Pater van Isacker zal ik deze zo menselijk geladen, piëteitvolle, beheerste en mannelijk-kloek geschreven biografie van Luc Delafortrie nooit vergeten.
ALB. W.
| |
Streuvels 90
De firma Desclée de Brouwer, die momenteel het werk van Streuvels uitgeeft, heeft naar aanleiding van diens alom gevierde jaardag, een prachtig foto-album uitgegeven. Voor wie van het werk van Streuvels houdt, is het een ware wellust in dit album te bladeren en er in de intimiteit van de schrijver door te dringen. Wie aan physiognomische studie doet, zal in chronologische orde op tien- en tientallen foto's de evoluerende trekken van zijn zeer karakteristieke kop kunnen volgen. Er zijn natuurlijk ook zijn huiskring, vrouw en kinderen, zijn landschappelijk milieu, zijn vrienden. Wat is beter geschikt voor de ontelbaren, die Streuvels nooit persoonlijk in zijn milieu konden benaderen en dit toch zouden wensen, dan kennismaking met dit album? Herman Teirlinck leidt het in met de bewogen stijl die hem eigen is, ditmaal geïnspireerd door hechte vriendschap en bewondering. Antoon Coolen schrijft bij de foto's een commentaar die uitgegroeid is tot een overzicht van leven en werk van de grote schrijver. Hier en daar bevat dit geestdriftige overzicht zelfs details die in de tot dusver bestaande studies over Streuvels ontbreken. Een ontroerende omstandigheid is dat Coolen, een van Streuvels' intimi, korte tijd na het publiceren van dit boek overleed. De uitgever mag om het stijlvol uitgegeven en zeer substantiële album worden gefeliciteerd.
ALB. W.
| |
| |
| |
Dirk Coster
Van de Verzamelde Werken van de overleden Dirk Coster zijn vier delen verschenen. De eerste drie bevatten zijn briefwisseling vanaf 1905-1956. De publicatie van deze correspondentie lijkt ons eerst en vooral verdedigbaar als een daad van piëteit. Zij geeft inderdaad levend contact met de mens, schenkt een intieme blik op zijn karakter, gemoedsleven, dagelijkse impressies en zijn verhouding tot evenmensen. Men leert er Coster kennen als een affectief-fijngevoelig, edel en goed mens, die zijn relaties met bekenden en verwante collega's graag door correspondentie onderhield en die op kleine attenties gesteld was. Opvallend is verder dat hij als briefschrijver zijn neiging tot milde en zelfs enthousiaste beoordeling, zijn afkeer voor negatieve critiek, even duidelijk demonstreert als in zijn publicaties. In literairhistorisch opzicht heeft deze brievenpublicatie slechts betrekkelijke waarde. Afgezien van intiemere revelatie van Costers persoonlijkheid en tamelijk beperkte documentatie over het tijdsmilieu, heeft ze niet veel nut. Wel dient aangestipt dat ze hier en daar fijne indrukken of frappante portretjes bevat. Maar daarnaast vele voor de openbaarheid onbeduidende elementen. Wat al onbelangrijke confidentiële prietpraat! Men kan ook betreuren dat deze brievenuitgave belangrijke lacunes vertoont.
Belangrijker lijkt ons het vierde deel dat een ongepubliceerd werk van Coster bevat: Het Dagboek van de Heer Van der Putten, geschreven ‘voor, tijdens en na de tweede wereldoorlog’. Een ouder wordende, ongehuwde kantoorklerk, wachtend op pensioen, leest 's avonds in het café de krant en schrijft in de late uren zijn dagboek. In dit dagboek schrijft hij zijn ideëen neer over politiek, oorlog, kunst, godsdienst, liefde, enz. Geen boek met abstracte bespiegelingen en algemene gedachten zoals Marginalia, want de meditatie over de diepe levenswaarheden en de algemene levenswijsheid gaat er gepaard met concrete observatie van het maatschappelijk leven, de gebruiken van de tijd, het doen en laten der mensen in hun milieu. Deze wisselwerking van reflexie en werkelijkheid geeft aan het denken van Van der Putten een concreetheid die men in het vroegere bespielende oeuvre van Coster wel eens miste. De stijl heeft ook een werkelijkheid-beeldende, atmosferische charme en zelfs een pittigheid die weldadig aandoen. Het is alsof de schrijvende persoonlijkheid van Coster door dit alles wat omlijnder wordt. Al blijft Coster zijn etisch humanistische, in diepste wezen emotioneel-irrationele en dientengevolge wat wazige wereldbeschouwing trouw, toch is dit boek minder emfatisch, vaag-dweperig, ook verstandelijk-scherper en in denken concreter dan zijn vroegere bespiegelende werken en reken ik het tot zijn beste geschriften. De uitgever is A.W. Sijthoff te Leiden.
ALB. W.
| |
Ik koos opium
Reeds toen het boek J'ai choisi l'opium in het Frans verscheen, werd ik er door een bekende op attent gemaakt als op een bekeringsverhaal dat ik, met mijn hem bekende, geringe sympathie voor dat soort geschriften, eindelijk eens zou smaken. Wat mij vaak in bekeringsverhalen hindert is een pathetische zelfuitstalling, een romantisch mysticisme, soms ook een te tendentieuse geest of zalvende prekerij. De lectuur van het werk van de Perzisch-Muzelmanse vrouw Umm-el-Banin heeft me niet berouwd en de vertaling van haar bekeringsrelaas in het Nederlands Ik koos opium (Desclée de Brouwer) juich ik volgaarne toe. De schrijfster moet werkelijk een exceptionele vrouw worden genoemd. Haar relaas wordt geen ogenblik besmet met sentimentalisme, dweperij of uitverkorenheidsgevoel, het vertoont een genadeloze en eenvoudige oprechtheid. Het boek speelt zich grotendeels af te Parijs, waar U.E. Banin allerlei beroepen heeft uitgeoefend, een avontuurlijk en bewogen geestesleven leidde, en enkele belangrijke schrijvers leerde kennen. Een deel van de charme van dit boek schuilt in het scherpe documentaire, inzichtrijke en kaleïdoscopische, al zij het fragmentaire, beeld van het hedendaags geestesleven. Naast dit beeld
| |
| |
van de moderne wereld geeft ook de moderne belevingswijze van de schrijfster aan het boek een boeiende actualiteit. De grote waarde ligt vooral in de eerlijke zelfreflexie, die het levensverhaal in dagboekvorm eerst en vooral betekenis geeft als biecht en belijdenis, en dientengevolge ook als religieus getuigenis.
ALB. W.
| |
Potgieter: Florence
De nieuwe uitgave van E.J. Potgieters Florence door Dr. Jacob Smit in de reeks Zwolse Drukken en Herdrukken (Tjeenk Willink, Zwolle) zal leraars en andere belangstellenden in oudere dichtkunst gelegenheid bieden dit befaamde werk te lezen. Het uitvoerige in terzinen geschreven gedicht ter verheerlijking van Dante, gezien in zijn historisch milieu, is een der knapste werkstukken uit de negentiendeeeuwse dichtkunst. De visie op Dante is helaas zeer beperkt. Op zijn kristelijk-mystieke bezieling gaat Potgieter niet diep in. Hij ziet de grote Florentijn vooral als een machtig individualist, een vrijheidsheld met burgerlijk-liberale trekken. De geborneerde levensblik van Potgieter komt hier duidelijk aan het licht. Wat niet wegneemt dat Potgieter binnen zijn grenzen Dante evokeert als een levenskrachtige, dynamisch strijdende, vrije persoonlijkheid. Als taalkunstwerk wordt dit gedicht gedragen door een machtige, gevoelsbewuste en cerebrale geestdrift, die heel de retorische vorm doortrilt. De moderne lezer zal in die retoriek wellicht te weinig rechtstreeks intuïtieve taalschepping aanwezig voelen, te weinig muzische incantatie om het boek als een werk van hoog poëtisch gehalte te aanvaarden. Doch er zijn in het ruime huis der poëzie m.i. vele woonplaatsen of dichtstijlen. Al bevredigt de stijl van Potgieter de poëtisch gevoelige ziel niet ten volle, toch heeft deze stijl met zijn retorische structuur, zijn maniëristisch spel, zijn doorleefde harmonie van gevoel en cerebraliteit, een estetisch gehalte. De zaakrijke inleiding van Dr. J. Smit verdient veel waardering. Zij elucideert door tal van historische en technische beschouwingen de ingewikkeldheid van het gedicht. Zij relativeert echter te weinig de zuiver poëtische waarde van het werk. De bewering dat Potgieter een ‘ongelovig retor’ zou zijn lijkt ons ook voor ernstige discussie vatbaar. Zat de retoriek (met een sterke
maniëristische tendens, die hier onbesproken blijft) hem niet diep in het bloed? Weinig ter zake lijken ons ook de beschouwingen over de verwantschap van Potgieters stijl met het impressionisme en het expressionisme. Deze aanmerkingen willen geen afbreuk doen aan de voortreffelijkheid van de inleiding. Wij hopen dat talrijke historisch-belangstellende lezers dit boek van Potgieter zullen lezen, zo niet als een meesterwerk van poëzie, dan toch als een knap literair werkstuk.
ALB. W.
| |
Stalpart van der Wiele
Aan het slot van de godsdienstige dichtbundel Gulde-Jaers Feest-Dagen van de contrareformatorische dichter Joannes Stalpart Van der Wiele treft men 84 liederen aan op de muziek van zestiende-eeuwse Italiaanse madrigalen. Niet enkel de muziek mar ook de tekst is meestal op Italiaanse voorbeelden gebaseerd. Deze Madrigalia worden thans uitgegeven, met inleiding en aantekeningen voorzien door Dr. M.C.A. Van der Heyden, in de Zwolse Drukken en Herdrukken (Tjeenk Willink, Zwolle). De historische speurtocht die de uitgever er toe leidde de meeste Italiaanse voorbeelden van Stalparts werk te vinden, noopt tot interessante conclusies in historisch opzicht. In de uitvoerige inleiding is veel te loven. Naast een studie van de bronnen, vooral een grondig onderzoek over inhoud en vorm dezer Madrigalia, waarin inzonderheid de vraag over het ‘middeleeuws’ of ‘barok’ karakter van Stalparts geschrift boeiend wordt beantwoord. Tot mijn spijt moet ik aan dit alles toevoegen dat deze verskunst van Stalpart in literair opzicht niets belangrijks bevat.
ALB. W.
| |
| |
| |
Felix Dalle
Het is de tweede maal dat de West-vlaamse priester-romanschrijver Felix Dalle de financieel zeer belangrijke Reinaert-prijs (ditmaal 100.000 F) wegkaapt. De eerste maal met de roman Bieten, thans met Aage Nielsen (Reinaert Uitgaven, Brussel). De titel behelst de naam van de centrale held, wiens belevenissen de roman vertelt. Heel het werk is rond zijn levensloop geconcentreerd. Aage is een romantische natuur, een door onstilbare Sehnsucht en levensonrust geplaagde. De aanzet van zijn onrustige en heimvolle levensreis is poëtisch, een dromerig idyllische jeugd in het verre Noorden, die Dalle atmosferisch evokeert. Bewogener is zijn rijpere zwerftocht door het leven, een kosmopolitische zwerftocht over de gehele aarde, over alle zeëen. Dit wordt een bont, kleurrijk verhaal, waarin Dalle zijn verbeeldingskracht in veelvuldige variaties kan botvieren. Naast zijn onblusbare zwerfdrift en hunkering naar de verten, wordt een tweede romantisch motief kenmerkend voor Aages karakter: zijn onwrikbare liefde tot zijn vrouw van wie hij immer van-uit-de-verte droomt, al is hij als romantische Ahasveer tot eeuwig zwerven gedoemd. Ook zijn vrouw wordt geïdealiseerd als een standvastig liefhebbende vrouw. De Aagefiguur doet ons voortdurend aan de Scandinaafse romantiek denken. Zij is verwant met het zwerverstype, dat men reeds bij Ibsen (Peer Gynt) en later bij Lägerlof en Hamsun vindt. Men mag Aage niet met scherp critische realiteitszin bekijken, wij moeten hem in onze romantische verbeelding laten reizen doorheen een reeks bonte en feeërieke avonturen. Dalle heeft het boek waarschijnlijk ook geschreven als een feest voor zijn verbeelding. Zeer sterke, gevarieëerde fantasie bezit hij ongetwijfeld. Het boek is opgebouwd uit episoden en vertoont een rechtlijnige bouw, zonder inwikkeling van karaktertegenstellingen of intrige. Naast rijke verbeelding bezit Dalle episch vertellend talent. Het gevaar
dat hem wegens de faciliteit van zijn verteltalent bedreigt, is wijdlopigheid. Alle episoden van Aages levensreis die hij na elkaar vertelt, zijn ook niet even geslaagd. Het breedvoerige verhaal vertoont inzinkingen. Dalle geeft mij de indruk een onbetwistbaar episch vertellend en atmosferisch beeldend talent te zijn dat zich echter uitschrijft voor z'n plezier, zonder de kritische reflexie van de vakman. Geschreven door een auteur die de roman als een technisch kunstwerk beschouwt, zou het werk grotere volmaaktheid hebben bereikt. Die aanmerking geldt ook voor de stijl die wel eens vlekken vertoont. Deze reserves doen geen afbreuk aan het feit dat met E.H. Dalle een rasschrijver met onvervalst, krachtig talent aan het woord is gekomen en dat zijn jongste boek om zijn epische verbeeldingskunst bekoort en zelden verveelt.
ALB. W.
| |
Debuut van A. Geldhof
August Geldhof debuteert als romancier met De Winnaar verliest (Desclée de Brouwer, 1961, 151 p.). Een jonge man, Peter Goes, maakt tijdens een reis naar Griekenland kennis met een in Frankrijk opgevoed Atheens meisje, Urania. Dit meisje, dat zich aan Goes als Fanny voorstelt, lijdt nog aan een vroegere verliefdheid die een ongelukkige afloop kende. Van af hun eerste toevallige ontmoeting komt Goes in de ban van haar eigenaardig gedrag en zolang hij in Griekenland vertoeven zal, stuurt hij erop aan, het meisje een verlossende biecht te doen spreken. Het laatste hoofdstukje bevat dan de belijdenis van Urania-Fanny, die blijkbaar toch niet de terapeutische uitwerking zal hebben die Goes ervan verhoopte.
Of deze laatste terugblik op haar opvoeding en op haar smartelijke liefde ons wel de sleutel biedt tot het begrijpen van haar psyche en tot de opheldering van haar zonderling gedrag, betwijfelen wij. Urania-Fanny blijft ook dan nog een wazige figuur, evenals Goes zelf, die, meer schim dan karakter, op weinig doorzichtige manier op haar verliefd wordt om zich dan, als de toenadering enigszins vorm heeft gekregen, van het meisje te ontmaken. De auteur heeft
| |
| |
blijkbaar deze liefdesverhouding in de schaduwen van de Akropolis opzettelijk in halve tinten gehouden en hij heeft ze vooral in gesprekken, monologen en zelf-analyses intellektualistisch willen overpeizen. Maar zijn koele minnaars missen precies daarom densiteit en waarschijnlijkheid.
Ook de technische experimenten, zoals bv. talrijke ingebeelde gesprekken of narcisistische mijmeringen voor de spiegel, bevredigen niet volkomen. Met het oog op verder werk, dat wij minder doordacht wensen, zou de auteur ook zijn Nederlands wel eens een beurt mogen geven.
M. JANSSENS
| |
Verzen van Dirk Vansina
Het boek Poëzie (Gooreind: De Zilverberk, Antwerpen: Standaard, 427 p.) is het eerste deel in de reeks Scheppend Werk en Essays van Dirk Vansina, waarvan wij hier vroeger het vierde deel, De Zoektocht van Elckerlyc, bespraken. Dit lijvige boekdeel bundelt vroeger uitgegeven poëzie, grotendeels in herwerkte vorm. Ook bevat het onuitgegeven werk, zoals de eerste twee delen van Poëtisch Leven en de cyclus Ebbe en Vloed, die in de jaren 1950-60 ontstond. Rekent men hierbij ook nog de verzen die opgenomen werden in het allegorische prozaverhaal De Zoektocht..., dan kan men nu dank zij deze publikatie het poëtisch oeuvre van Vansina van 1915 tot nu in zijn geheel overschouwen. Het kan later een interessant werk zijn, na te gaan in hoever de hier gepubliceerde definitieve versies afwijken van de vroegere edities die vaak zelf al bewerkingen waren van fragmenten die de dichter onder de invloed van bepaalde gebeurtenissen onmiddellijk placht neer te schrijven. Tenslotte bevat dit deel ook nog de definitieve versie van het dramatisch gedicht De Sage van Kai-Roi, waarvan de delen afzonderlijk verschenen in 1941 en 1942.
De metafysische kwellingen, de heterokliete verbeeldingswereld, de radde taalvaardigheid en de grillige verstechniek van Dirk Vansina zijn voldoende bekend uit vroegere publikaties van de hier samengebrachte dichtbundels. Zijn verzen hebben steeds een sterk belijdende, gekweld vorsende en dramatische inslag vertoond. Zijn poëzie munt doorgaans uit door plastisch vermogen, maar is niet bepaald zangerig en vaak ritmisch zwak. Vansina heeft van bij het begin aan het spreekvers een dramatische en geestelijk-belijdende spankracht willen geven. Ook in zijn kleinste versjes, woordspelingen en puntdichtjes trilt zijn metafysische onrust. De hier voor het eerst gepubliceerde reeks Ebbe en Vloed komt nogmaals bevestigen dat Vansina als dichter sinds de eerste wereldoorlog merkwaardig genoeg haast geen ontwikkeling onderging en dat hij zich, wijlend onder zijn hooggotische gewelven, van elk stijlexperiment afzijdig heeft gehouden.
M. JANSSENS
| |
Schooluitgaven
Caleïdoscoop der Nederlandse letteren is de titel van een nieuwe reeks tekstuitgaven voor schoolgebruik uitgegeven door De Clauwaert (Leuven). Lic. Frans Verbiest gaf een der beste novellen van E. Claes uit Het Leven en de dood van Victalis van Gille, Dr. P. Govaerts en B.F. Van Vlierden in verkorte uitgave de roman van Paul Lebeau Xanthippe, en dezelfden de bekende novelle van Johan Daisne Grüß Gott. Elk dezer uitgaven werd voor schoolgebruik verrijkt met talrijke en ernstige literaircritische, biografische beschouwingen over de auteurs alsmede ontledingen van het werk.
ALB. W.
|
|