De laatste ronde
Jonckheere en de katholieke Vlamingen
Enkele lezers maken mij attent op een fragment uit een ‘Dag-en-Nacht-boek’, dat Karel Jonckheere in het jongste nummer van het N.V.T. (15e jg. nr. 2) publiceert. Het geldt hier een verzameling in- en uitvallen, waarvan men sommige wellicht - met veel goede wil tegenover een rekbaar begrip - ‘gedachte’ zou kunnen noemen. Een dezer invallen luidt:
‘Men verwijt me grimmigheid tegenover andersdenkenden. Die andersdenkenden zijn natuurlijk Vlaamse katholieken. Ik sta niet als grimmig bekend tegenover katholieken en protestanten in Nederland, Engeland, Duitsland, Zwitserland, Amerika, Zuid-Afrika en Indië. Waarom niet? Omdat die anderen denken. De Vlaamse katholieken vergissen zich. Zij zijn niet andersdenkend. Ze denken niet. Mogen nog niet’.
Nu denk ik er niet aan met Jonckheere over deze bewering te gaan polemiseren. Hij is een goed dichter, kan verder soms met smaak over literatuur oordelen, maar nooit zou ik er van dromen hem als een arbiter te gaan beschouwen in het vraagstuk: wie in ons land ‘denkt’ of niet. Hij heeft voor mij op dat stuk niet het minste gezag en vertoont ook als denkende persoon niet de minste aanleg. Noch in de vrijzinnige, noch in de katholieke wereld, noch in de wetenschappelijke, academische, politieke of kerkelijke, verwacht iemand een oordeel van Karel Jonckheere over denkniveau of denkgehalte van ons volk. En dat zal ook nooit gebeuren. Die vaststelling vermindert, nogmaals gezegd, mijn waardering niet voor de poëet.
Ik wil dus over de inhoud van zijn ‘gedachte’ niet polemiseren. Ik wil mij zelfs niet verdiepen in het psychologische vraagstuk hoe iemand er toe komen kàn zulke beweringen - het is helaas bij Jonckheere niet de eerste maal! - aan de openbaarheid prijs te geven, noch in de pijnlijke vraag hoe iemand die in Vlaanderen met een belangrijke administratieve functie is bekleed en in zijn openbare houding alom eerbied zou moeten afdwingen door onpartijdige sereniteit en objectiviteit, zich tot zulke nutteloos-honende uitspraken laat verleiden.
Zielig schouwspel; doch laten wij er ons toe beperken nogmaals aan te stippen dat dergelijke uitlatingen, van wie ze ook komen, typerend zijn voor een geest van partijdig fanatisme en honende groepshoogmoed, die nog steeds het klimaat van ons land blijft bezoedelen. Blijkens zulke uitlatingen hebben de vrijzinnigen in onze gewesten nog een hele arbeid voor de boeg alvorens zij in hun milieu zullen gerijpt zijn tot een sereen humanisme, tot een geest van verdraagzaamheid voor de andersdenkenden, die door wijsheid en respekt wordt geschraagd. Het komt ons niet toe, doch wel de werkelijk humanistische, tot verdraagzame levenshouding gerijpte vrijzinnigen - er zijn er toch heel wat! - dergelijke uitlatingen uit hun milieu en hun pers te bannen, en met de nodige moed tegen fanatische en dom-honende schrifturen van hun geestesgenoten op te treden. Ik wens hun die moed. Hij is nodig voor de vooruitgang van ons beschavingspeil en van ons land.
Onze eminente collega Teirlinck, die ik gaarne met veel respect vereer, komt als directeur van het N.V.T. meer dan eens op de tribune om, met de oratorische geestdrift die hem kenmerkt, de vlag van de vrijheid te zwaaien. Hij zal er ons niet van verdenken die gehechtheid aan de vrijheid van de schrijver niet te delen. Hij heeft er echter nooit aan toegevoegd dat