| |
| |
| |
Albert Westerlinck
Hellas en wij
Mijmeringen rond een boeiend boek
Het is een verheugend verschijnsel dat de Leuvense hoogleraar in de Griekse en Romeinse geschiedenis Prof. W. Peremans, van zijn publikatie Hellas en de Westeuropese Cultuur, in 1947 verschenen, een tweede druk bezorgde (Uitg. De Vroente, Kasterlee, 1963). Deze tweede uitgave is herzien en aangevuld.
Het is ook verheugend dat een Vlaams hoogleraar, gedegen vakspecialist, tijd en bezieling vindt om zijn veelomvattende wetenschap voor het bredere lezerspubliek genietbaar te maken. Er zijn er te weinigen die dat doen. Het boek van Prof. Peremans, dat een schat aan wetenschap in klare taal, leesbare stijl en synthetische trekken voor de algemene lezer beschikbaar stelt, moge velen tot voorbeeld strekken.
Het was er de schrijver om te doen, de belangrijke feiten uit de oude geschiedenis, politieke, economische, culturele, sociale, te vulgariseren van uit zijn grondig en veelzijdig inzicht. Doch al spoedig blijkt dat zijn boek tevens - en misschien vooral - het pleidooi is van een klassiek humanist, die het humanisme op grondslag van Grieks-Latijnse vorming - in zijn geval, christelijk georiënteerd - hartstochtelijk verdedigt en door middel van talrijke voorbeelden en argumenten de perenniteit van die levenshouding en cultuuropvatting wil illustreren. Op dit gebied ligt wel de belangrijkste betekenis van het boek.
De eerste drie hoofdstukken - Het Griekse erfdeel, Uit de geschiedenis van het hellenisme, De Rol van Hellas - willen de antieke cultuur confronteren met de Westeuropese en hedendaagse geschiedenis, zelfs met de hedendaagse problemen, om te bewijzen dat zij een levenswaarde gebleven is tot in onze tijd. In het eerste hoofdstuk belicht de auteur aan de hand van talrijke voorbeelden uit de moderne poëzie (Boutens, J.H. Leopold, K. Van de Woestijne e.a.), het hedendaagse toneel (J. Anouilh, Sartre, Teirlinck, enz.), de taalstudie, de wijsbegeerte, etc., dat het Griekse ‘erfdeel’ als ‘een levende kracht, een ferment’ in ons midden is werkzaam gebleven. Er valt op deze uiteenzetting niets af te dingen. Zij zou slechts door honderden en honderden voorbeelden
| |
| |
kunnen worden uitgebreid, doch de schrijver heeft zich, wijs en smaakvol, niet in vermoeiende opsommingen verloren.
Het tweede hoofdstuk schetst in grote lijnen de culturele geschiedenis van het hellenisme, d.w.z. de Griekse invloed, die over Rome naar het Westen is gekomen, en vanaf de eerste eeuwen van het christendom, later in de middeleeuwen, de renaissance, de klassieke tijd, tot de 19de eeuw vruchtbaar is geweest. Uiteraard geschiedt dit overzicht van zoveel eeuwen in snelle vogelvlucht, doch de essentiële fasen en figuren op letterkundig, artistiek, wijsgerig en cultuurhistorisch gebied zijn er vertegenwoordigd. Een enkele aanmerking slechts: waarom werd in dit Westeuropese overzicht Engeland verwaarloosd? Aan het einde van dit hoofdstuk bewijst de schrijver door talrijke voorbeelden dat er in alle Westeuropese landen op dit ogenblik nog zeer actieve centra voor studie van hellenisme en humanisme bestaan. Ook wijst hij op enkele hedendaagse geschriften - onder vele - waarin voor het christelijk humanisme wordt getuigd; een religieus-christelijke houding die zich aan bepaalde waarden uit de Griekse cultuur wil voeden.
Men merkt echter in deze hoofdstukken al vlug dat Prof. Peremans bekommerd is om de houdbaarheid van het hellenisme in onze tijd, en dat hij deze, pleitend en deels strijdend, wil verdedigen. Op dit punt heb ik het genoegen in vele opzichten met hem akkoord te gaan; het spijt mij hem in enkele andere niet te kunnen volgen.
Prof. Peremans bezint zich over de redenen waarom de invloed van de Griekse oudheid in onze eeuw zo sterk verminderd is. Eerst stipt hij aan dat ons tijdperk, opgeslorpt door zijn eigen scheppingen en gebeurtenissen, en gefascineerd door de toekomst, zich niet meer zo gemakkelijk naar het verleden ‘richt’ (p. 50). Dit lijkt ons juist als men de term ‘richt’ interpreteert in zijn normatieve betekenis, als een normatief gericht-worden door het verleden. Indien men hem echter zou interpreteren alsof onze tijd geen belangstelling meer zou opbrengen voor het verleden, lijkt de stelling sterk betwistbaar. Het is toch een feit dat geen enkel tijdperk als het onze zulke enorme kennis heeft verzameld van het verleden, gaande van de oertijd, over de eerste culturen tot vandaag, zich uitstrekkend over alle continenten en tijdperken. En met welk een geestdrift werden al deze ontelbare gegevens van ethnologen, archeologen, kunsthistorici, taalkundigen, etc., verzameld in bibliotheken, musea, archieven!
Als tweede reden stipt Prof. Peremans aan dat het ‘nationale bewustzijn in de voorgaande eeuw een hinderpaal geworden (is) voor de bloei van het humanisme dat, uit Griekenland afkomstig, gemeenschappelijk is aan alle Europese cultuurvolkeren’ (p. 50). Het loont wellicht de
| |
| |
moeite bij deze juiste historische vaststelling wat langer stil te staan. In de 19de eeuw zijn de meeste Westeuropese volkeren zich in feite niet enkel ten volle bewust van de waarde van hun eigen nationaal cultuurpatrimonium, doch ook van een gemeenschappelijk-Europees bezit, dat modern kan worden genoemd. Europa heeft dan in verschillende perioden, (de christelijke middeleeuwen, de renaissance, de klassiek, de verlichting en de romantiek) een eigen geestelijke bezitswereld geschapen in kunst, letteren, wijsbegeerte, politiek denken, enz. Het is vanzelfsprekend dat door deze enorme verrijking de Oudheid haar vroeger bevoorrecht en veelal exclusief gezag als cultuurnorm moest verliezen. Griekenland is van dat ogenblik af een relatieve waarde geworden, niet langer onmisbaar. Voor Boccaccio, Ronsard, Racine en Vondel, alsmede voor de geleerden van hun tijd, was de antieke cultuur enige zaligheid en wet. Omdat sindsdien zoveel eeuwen van rijke cultuurschepping zijn gevolgd, kan geen enkel kunstenaar of denker van onze tijd Griekenland nog met deze ogen zien.
Bovendien werd sinds de 19de eeuw een toestand voorbereid, die kenmerkend is geworden voor de onze: het universeel syncretisme. West-Europa staat heden open voor alle mogelijke wijsgerige, religieuze, artistieke, politieke e.a. ideëen die uit alle werelddelen toestromen, waardoor een haast kaleïdoscopisch amalgaam ontstaat van allerhand ideeëngoed dat creatief wordt verwerkt. Voeg daarbij de onoverzienbare toevloed van historische waarden die ons bereikt door de onvermoeibare ontdekkingstochten van de mens in de historische dimensie, exploraties die, zoals Albert Dasnoy in zijn Prestige du Passé zo mooi heeft belicht, door hun samengaan met ons koortsachtig futurisme de fundamentele - en rijke - paradox vormen van onze tijd.
In die omstandigheden dunkt het mij niet mogelijk dat Hellas zijn voorrang als Eldorado van het historische kennen, als bevoorrechte cultuurbron en als exemplatieve waarde voor de moderne levensnormen zou bewaren. Wat mij althans betreft, die toch, zij het als dilettant, de erfenis van Griekenland geniet en bewonder: àl wat onze Westeuropese voorvaderen, vaderen en tijdgenoten aan cultuurscheppingen en beschavingsveroveringen hebben gerealiseerd, in zovele domeinen die liggen tussen de verhevenste filosofie en de hygiëne, of de meest etherische poëzie en de sociale vooruitgang, lijkt mij belangrijk genoeg om honderden levens te vullen, zonder aan Griekenland te denken - al is het daarbij mijn wens het prachtwerk van de Griekse overgrootvader niet te verwaarlozen. Het komt eropaan in de korte levensduur die ons gegund is en in de tijd waarin wij leven, niets te vergeten maar
| |
| |
alles voortdurend zijn relatieve plaats te geven, nooit vergetend dat de tijd nimmer stil-staat.
Een andere reden die volgens Prof. Peremans de teruggang van de invloed der Oudheid in onze tijd verklaart, is ‘de democratische tendens onzer periode, waarin meer en meer wordt genivelleerd’ (p. 50). Terecht merkt hij op dat ‘echt humanisme nooit een massaprodukt’ (p. 50) is. De Griekse, Romeinse, middeleeuwse en zelfs renaissancistische toestanden, waarin de grote massa volkomen ongeletterd bleef, worden in onze moderne beschaving door een krachtige inspanning verbeterd, doch dit mag natuurlijk niet tot de illusie leiden dat een groot deel der mensengemeenschap ooit bij machte zal zijn het bezit der hoogste geestelijke cultuurgoederen te verwerven. Volwaardig humanistisch cultuurbewustzijn en geestelijke scheppingskracht zullen wel steeds het voorrecht van enkelen blijven. Er is dus reden, meent ongetwijfeld Prof. Peremans, om de huidige democratiseringstendensen in het onderwijs met kritisch oog en juist begrip voor de zuivere normen te volgen. Zijn kritisch en veeleisend standpunt verdient alle lof. Toch meen ik dat zulke zuivere humanistische visie te verzoenen is met de overtuiging dat een elitevorming zonder Grieks-Latijnse basis mogelijk is. Het lijkt mij inderdaad ongegrond, als axioma te poneren dat zonder studie van het Grieks de vorming tot een edel, breed-gecultiveerd en solied evenwichtig humanisme, tot een zuivere universitaire geest en tot uitzonderlijke creatieve kracht, onmogelijk is. De feiten in ons werelddeel en in andere continenten bewijzen immers reeds het tegendeel. Er zijn over de hele wereld honderden grote dichters, denkers, schilders, wetenschappelijke vorsers en ontdekkers werkzaam in wier vorming de kennis van Hellas ten hoogste slechts een ver meewerkend element is geweest. Wie de ontzaglijke geestelijke scheppingskracht van ons tijdperk overschouwt, kan ook maar weinig angst opleveren voor democratiseringstendensen, massificatie, etc. Steeds zullen er nieuwe eliten ontstaan, indien de
kritische geest veeleisend blijft.
Toch zijn er voorzeker in onze snel-levende tijd talrijke vernieuwingstendensen, die vaste voet op de grond hebben verloren. Er zijn in de opvoeding, het denken, de kunst, etc. modernistische richtingen zonder vaste wortel, zonder klare oriëntatie. Het heeft dus wel zin voor traditie te pleiten, zoals Prof. Peremans doet. Zoals hij vooral in zijn derde hoofdstuk De rol van Hellas uiteenzet, heeft de Helleense cultuur nog heel wat ‘richtlijnen’ en geestelijke ‘hulpmiddelen’ aan het moderne Europa te bieden. Zijn pleidooi voor een algemeen levensprogram dat ‘onze cultuur (zou) uitbouwen met de hulp van Hellas’ (99) verdient alle sympathie, al voeg ik eraan toe, dat dit slechts kan gebeuren met
| |
| |
een kritische zin voor Griekenlands relativiteit in de onoverzienbare cultuurkosmos van onze tijd. Vele beelden van onvergankelijke schoonheid, vele lessen van moreel evenwicht en politieke wijsheid en veel menselijkheid, ons door Hellas geschonken, mogen nooit verloren gaan. Men mag, hoop ik, verwachten dat deze oproep, die door heel het werk van Prof. Peremans resoneert, alom instemming zal vinden.
Zijn beschouwingen over die rol van Hellas culmineren echter in een pleidooi voor de blijvende betekenis van de Grieks-Latijnse humaniora-studie, zelfs - contra de omnivalentie - voor haar alleengeldigheid als toegang tot de universiteit. Omstreden vraagstuk, waarin praktisch alleen de classici nog de conservatieve stelling verdedigen - wat iedereen begrijpt. Een zaak die door velen als verloren wordt beschouwd, wordt hier door de schrijver met de best mogelijke argumentatiekracht en met kalme vastberadenheid verdedigd. Ik ben er zeker van dat het rustige en argumentenrijke pleidooi van de Leuvense classicus ook de voorstanders der omnivalentie, de sceptici inzake houdbaarheid van het Grieks in de humaniora, alsmede de kritische geesten die menen dat het Latijn in groot gevaar is indien de latinisten hun pedagogisch inzicht niet opfrissen, met respect zal vervullen. Heeft dit pleidooi bij hem niet de ontroerende, wezensdiepe betekenis van trouw aan een roeping, een taak? En toch meen ik dat vernieuwing zich onvermijdelijk zàl en moet opdringen. De tijd staat nu eenmaal nooit stil. Tempora mutantur, nos et mutamur in illis.
Over het boek van Prof. Peremans mijmerend en denkend aan zijn houding als historicus tegenover onze tijd, die er een is van zeer zwart pessimisme, kan men zich de vraag stellen of dit pessimisme thans nog zo gewettigd is als in de nogal chaotische naoorlogsjaren toen de eerste druk van zijn werk verscheen. Het lijkt me ook niet nodig, zijn eigen tijd vol bedreigingen, vervalverschijnselen en dieptepunten te zien om het historisch denken en beleven betekenis te schenken. Trouwens, indien onze Europese cultuur in een dieptepunt zou zitten - wat ik geenszins geloof - dan nog zou de geschiedenis niet de waarde kunnen hebben van een redding, wel - in het gunstigste geval - van een wijsheidsbron of van een supplément d'âme, om een groot modern wijsgeer te citeren.
De beste bekoring tot serene meditatie over het verleden - een verleden dat ons niet ontheft van de taak onszelf te zijn maar ons wijzer maken kan en ons wellicht ook in sommige opzichten concreter kan helpen - bieden ons de laatste drie hoofdstukken van het boek. In drie panelen schetst de historicus de ontwikkelingsgang van de Griekse beschaving in haar politieke, economische, culturele en religieuze aspecten. Het
| |
| |
eerste paneel behelst drie eeuwen, van de 8ste tot de 6de, vóór onze tijdrekening. De auteur ziet ze als een periode van voorbereiding, zoeken en tasten, organisatie. Dan portretteert hij met beheerst enthousiasme het hoogtepunt van de Pericleïsche tijd. Niet enkel in de bladzijden die de schrijver aan deze periode van hoogtebloei besteedt, maar overal in dit boek voelt men dat dit vrij korte tijdperk van harmonie het paradijs van zijn leven is, waarheen al zijn dromen gaan. Ten slotte volgt vanaf de 4de eeuw een derde tijdperk van langzaam maar gestadig voortschrijdend politiek verval. Het peilen naar de oorzaken hiervan, belet de schrijver niet de hoogste voortbrengselen van het geestesleven, waartoe dit tijdperk in staat was, in het volle licht te zetten: Euripides, Platoon, om slechts die grote namen te citeren. In deze drie hoofdstukken toont de meester in zijn vak zich op volle kracht. Hij heeft de volle rijpheid bereikt van de beheerste schikking der materie, van de klare uitdrukking en van de geest des onderscheids, die het essentiële behoudt en de bijkomstigheden zift. Bovendien is dit boek het geschrift van een geleerde die hartstochtelijk beleeft wat hij schrijft. Dit is niet zijn geringste verdienste. Om al deze redenen, alsmede om het feit dat dit werk enkele omstreden actuele cultuurproblemen aanraakt, heb ik het nuttig geacht het onze lezers met enige uitvoerigheid aan te bevelen.
|
|