| |
| |
| |
Jan Veulemans
Brieven aan mijn zoon
I
van warm dromen aan het meer,
uit het moederlijke van dit land vol koren,
uit het lichaam dat ik wild bewoon,
uit mijn angst zijt gij geboren:
| |
| |
| |
II
namen vinden voor slaap en melk,
uit Andersen liegen: er is geluk
de cirkel van uw angsten breken,
de kracht delen van woorden
in dit laagland van vloeibaar groen,
vertalen wat de vogels zeggen
Eenmaal moet ik vermoorden
de droomengelen, de prins:
| |
| |
| |
III
Groeiend op het eiland van de school,
weet waar de Donau de aarde bespeelt,
waar zon de koffieplantages streelt,
hoe de zeeën heten, de pool,
zoek Eenhoorn, Orion, Dolfijn,
hoor waar negers in prauwen jagen,
hoor waar negers de zwarten zijn,
groeiend op het eiland van uw vragen.
Later zal iemand in koude talen
over oproer en nutteloos bloed verhalen.
| |
| |
| |
IV
Dikwijls, terwijl de zomer
als een bisschop over de dorpen ging,
ziende van zachte schuiten
de volheid en de weifeling,
het bloed een park vol vogels,
de kim een priesterlijke ring
soms, schuivend op de lente van een stadstuin,
tussen de tempels van het menselijk verweer,
of in het web van leeggebloede straten,
het hoofd vol zinnen en vol roomse leer,
de hemel radend boven de motoren,
vader en kind, wetend hoezeer
wij nog elkaar bewoonden,
- de vogels in het bloed vlogen de onrust stuk -
spraken wij moedig, woordenloos,
| |
| |
| |
V
Straks, op het tafelblad,
speel ik mijn vroegste dromen uit;
van alle gaven die ik had
Droompaarden die ik heb bereden,
toekomst die stolde tot gemis,
einders van opstand, vlakten vrede
Klim in het landschap dat ik niet ontdekte,
schrijf het gedicht dat mij ontging,
voltooi de man die u verwekte
Zoon zijn is wonen in een huid vol wensen,
gij redt mij van mijzelf en van de mensen
en van het einde dat ik soms verlang.
|
|