Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110
(1965)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 354]
| |
Kroniek
| |
[pagina 355]
| |
de man zijn verhaal beëindigd of huiverend herkent hij een zwijgzame vrouw die hem aankijkt, als weer dezelfde Louise... Elders vindt een archeoloog (verhaal I) in het precolumbiaans grafmonument, van de Indianengod Quetzalcoatl een verschroomde cilinder. Deze vertoont alle tekenen van moderne techniek, maar het symbool van de god dat er met ontzaglijke moeite en vrij stuntelig in gegraveerd is, wijst onbetwistbaar op een primitieve cultuur. Binnen in de cilinder zit beschreven typewriterpapier, waarop een ruimtevaarder die in 1965 geboren werd, vertelt hoe hij met een snelheid hoger dan het licht de tijd doorbrak en in een millennia-ver verleden belandde, waar hij door toegelopen inboorlingen als een god ontvangen werd. (V) Ook II en VI bevatten een soort mysterieuze doorbreking van de grenzen van de tijd: de geliefde heeft hetzelfde gelaat als een eeuwenoud miniatuur dat de heldin van een eeuwenoude legende voorstelt. (II) Of de hoofdfiguur verdwaalt tijdens een sneeuwstorm in een eindeloos bos waar hij in een stemmige ouderwetse afspanning een mooie waardin ontmoet en liefheeft; terug in de bewoonde wereld, kom hij tot de ontdekking dat de hotelhoudster niemand anders kan geweest zijn dan de eeuwen vroeger als heks verbrande herbergierster Jannekin Avesoete. (VI) In elk van deze verhalen stoten wij op de vreemde aanvoeling van de hoofdpersonen, al wat gebeurt reeds eerder meegemaakt te hebben, en alles op onbegrijpelijke wijze met de diepste lagen van hun ziel te herkennenGa naar voetnoot1. Het gebeurt dat een mooi gelaat, het timbre van een stem, het geklingel van een bel, het vlechtwerk van een handtas de personages op een of andere manier vertrouwd aandoet als iets dat zij reeds beleefd hebben ‘lang vóór (hun) geboorte, lang vóór deze tijd.’ (49) Lampo schrijft zulks toe aan het collectieve onbewuste, aan het feit dat ‘schijnbaar verborgen in de schaduwen van het obscuurst lichamelijk leven, nog schimmen van een onbekende erfenis der eeuwen hun geheim bestaan leiden.’ (229) Zo spelen de personages een rol ‘waarvan de woorden en gebaren, God weet hoe lang reeds, in (hen) wachtten, tot dusver verborgen onder het troebele bezinksel van vreugde en verdriet.’ (19) Zo komt het dat ‘ieder van (hun) gebaren nieuw schijnt en toch als vanouds voorgeschreven.’ (228) Een van Lampo's personages formuleert dat herkenningsgevoel aldus: ‘Sedert alle tijd hebben wij elkaar liefgehad, wij beiden slechts de stoffelijke verschijningsvorm van een liefde reeds rijp bij onze geboorte en die zelfs voortbestaan zal, wanneer eens (de dood ons scheidt).’ (69) Vanuit die diepere zielslagen begrepen is niets zinloos. ‘Er bestaat geen | |
[pagina 356]
| |
toeval.’ (23 en ook 55, 56) Wat gebeurt in de voltooiing van een ‘mysterieuze cirkel.’ (24) Een van Lampo's personages vraagt zich af of men ook in ‘kleine en ogenschijnlijk onbelangrijke dingen zoals het besluit om in de restauratiewagen van de trein iets te gebruiken geen teken van het transcendente mag zoeken,’ een vluchtig spoor (...) een glimp van die onaardse wezenlijkheid, waardoor voor (hem) een tip van de sluier der eeuwigheid werd opgelicht.’ (38) De mens kan echter de diepste werkelijkheid van zijn eigen mysterie niet aan: ‘Hoe slecht immers kennen wij onszelf’ ( 14), wij die ‘onze rust aan een betrekkelijke blindheid ontlenen’ (187) en ons ‘uit lafheid en halfheid verschuilen, als bevreesd voor een licht waaraan wij onze sprokke leegheid zullen schroeien.’ (222) Na deze grondige ontleding van de mysterieaspecten van Lampo's werk zal het de lezer wellicht vreemd aandoen dat wij de auteur toch als een intellectualist wensen te karakteriseren. Inderdaad, als wij dieper ingaan op uitwerking en stijl, herkennen wij de verstandsmens. Lampo heeft een grote neiging tot ontleding. Zijn personages worden gekenmerkt door een verstandelijke honger naar begrijpen, beseffen; weten en ontdekken, een drang om zich rekenschap te geven en te duiden (de lezer sla er zelf het boek op na om vast te stellen hoe veelvuldig deze woorden voorkomen). Lampo's personages willen een verstandelijk inzich verwerven in hun eigen psychisch leven. Voortdurend gaan zij op zoek naar de motieven van hun wisselende gemoedsbewegingen. Niet alleen voor Frederik Groenevelt, maar voor haast elk personage van Lampo is het ‘een vorm van geestelijke en psychische discipline geworden, dat hij onmiddellijk de betekenis en de oorzaak van elk zijner reacties trachtte te peilen.’ (74) Voortdurend stellen zij zich vragen naar het waarom zoals ‘Kwam het door de regen, dat ik al van 's morgens vroeg in een bedrukte stemming rondliep?’ (12) of ‘onder welke aandrang ik handelde heb ik nooit geweten’ (17), elders ‘Misschien is het eer omdat ik slechts het verhaal van Euridike schrijven wil.’ (63) Dit streven naar zelfkennis gebeurt met een grote zin voor schakering en complexiteit (bijv. 41, 75, 91). Soms boort het zelfinzicht zich met plotse rukken spiraalvormig uit bladzijden lang, als een diepere begeleiding van een meer extraverte gedachtengang (bijv. 75-76-78). Ook de medemens wordt met aandacht geobserveerd. Nu eens voelt een personage zich ‘diep door (zijn) medereizigers geboeid (37), een andere vraagt zich “nieuwsgierig af” welke reacties op Beethoven of Mahalia Jackson het onbewogen masker van (zijn) aandachtige inlandse helpers wel verbergen mocht’ (167), een derde wordt bij het aanschouwen van zijn medehotelgasten tot allerlei gissingen en veronder- | |
[pagina 357]
| |
stellingen gedreven alsof hij ‘over de gave der helderziendheid beschikte.’ (224) Voortdurend valt op, bladzijde voor bladzijde hoe Lampo's personages een waakse belangstelling hebben voor wat af te lezen valt uit gelaatsrekken en oogopslag van de medemensen, uit een gebaar, een houding of een stembuiging. En weer gaat die aandacht gepaard met de drang om verband te leggen (10) en te begrijpen (bijv. 10, 41 enz.). Op dezelfde wijze geven de brokstukken levensbespiegeling en de talloze aforistische uitlatingenGa naar voetnoot1 blijk van een intellectualistisch streven naar inzicht in het leven. De zinsbouw van Lampo is duidelijk het instrument van een sterk verstandelijke belangstelling. Ik denk aan de sterke voorkeur voor ordenende en verklarende syntaxis boven vertellende parataxis. De vloed van redengevende zinnen en causale woorden weerspiegelt een redenerend en deducerend intellect, terwijl de talloze toegevende zinnen of bijwoordelijke bijzinnen van verhouding blijk geven van voorzichtigheid en nood aan schakering. De dikwijls terugkerende partikels als veeleer bijgevolg, blijkbaar, alsnog, evenwel enz., de retorische vragen en de deelwoordconstructies voltooien het beeld van een veel meer beschouwelijke dan emotieve schrijversaanleg. Nu meen ik Lampo's speurtochten naar het mysterie als een consequent doorbeleven van dit intellectualisme te mogen voorstellen. Het mysterie brengt hem niet tot religieuze overgave, maar boeit hem als ‘grensgeval tussen wetenschap en poëzie’. (77) Intellectuele nieuwsgierigheid drijft hem ertoe om te pogen de ondoorpeilbaarheid van tijd en ruimte, van leven en werkelijkheid gestalte te geven. Een van de hoofdfiguren is romans gaan schrijven omdat hij ‘er zich niet tevreden kan mee stellen, te aanvaarden wat het leven biedt.’ De roman is dan ‘wat wij er als verlengde bij dromen.’ Dat dromen, vreest hij, zou een ander ook misschien wel ‘piekeren’ noemen. Het is immers een zoeken naar ‘verbanden (...) oorzaken en gevolgen.’ (53) Men kan zich echter afvragen of men door het onpeilbare te willen vatten in een formule of hypothese, te willen uitbeelden in zijn onpeilbare dimensies, deze dimensies niet noodzakelijk verminkt. Mij persoonlijk spreekt de mysteriositeit van het leven, van geboorte, liefde en dood, tijd en eeuwigheid sterker aan wanneer een roman of gedicht me deze dingen in hun grootse of verschrikkelijke eenvoud doet ervaren dan wanneer, zoals in Lampo's werk gebeurt, pogingen gedaan worden om ze hun mysterie te ontfutselen. Bereikt men wellicht niet meer van het mysterie wanneer men zich zonder vragenstellen eraan overgeeft dan wanneer men op de drempel van zijn einde- | |
[pagina 358]
| |
loosheid blijft staan, omdat men het eerst in een formule wil vatten en ‘tot op de grenzen van de krankzinnigheid’ erover ‘piekeren’? (187) Lampo zelf heeft een van zijn personages de woorden in de mond gelegd die de kritiek bevatten op wat zijn eigen verhalen doen: ‘Jullie zoeken steeds maar te begrijpen, als kinderen in de trein, die absoluut willen weten waarom de maan meerijdt’ en ‘Het baat niet ernaar te vragen (...) niet omdat het zo ingewikkeld, doch integendeel van een eenvoud is, waartoe we de onontbeerlijke volmaaktheid nog niet bereikten, een zuiverheid, die niet tot de gewone wereld van oorzaak en gevolg behoort.’ (24) Deze beperktheid in acht genomen, moet echter gezegd worden dat Lampo wel een verhaal kan opbouwen. Het bizarre en ongewone weet hij haast telkens verrassend en toch niet onvoorbereid aan te brengen, hij weet spanning te scheppen door een consequent doorgevoerde techniek om de nieuwe verhaalelementen slechts langs een suspense om prijs te geven, en hij heeft daarbij een goede zin voor dosering. Met een variërende herhaling van aangepaste motieven ten slotte weet de auteur een geloofwaardige en overtuigende sfeer te scheppen en vooral vol te houden. We denken eraan hoe de voortdurende allusies op de ruisende regen en de kille schijn van gaslantarens (verhaal I) of elders de dichte sneeuwval en het brandende haardvuur (VI) een intense werkelijkheidsillusie schepten. De auteur blijft vasthouden aan gewone dagelijkse dingen: ‘Ondanks al het onbegrijpelijke van mijn avontuur, blijft het in de eerste plaats het verhaal van een man in de regen, die gedachteloos naar de lantarens staart, naar de gele weerglans op de keien, de blinde muur vol schurft van salpetervlekken, de houten schutting met haar half afgerukte affiches, de verlichte ruiten (enz...).’ (14) Terzelfdertijd echter weet hij zelfs onbeduidende details der realiteit door de keuze van woord of beeld met een sfeer van ‘occulte bedreiging’ te ‘laden’. (161) We denken bijv. aan het labyrint van kloostergangen (155) en de schoongeharkte bloembedden die huiverig op de lente wachten (157), de abnormaal grote februarizon (161), de wijze waarop het personage in zijn glas zit te staren ‘als een waarzegger in een kristallen bol’ (224), de heimelijke zoemgeluiden van het smeulende vuur (228), enz... Ook een sfeer van luchtige speelsheid kan hij volhouden. We denken aan de onderhoudende toon van Idomeneia en de kentaur met zijn ironiserende werking van vermenselijkte en vertwingtigste-eeuwse kentauren, zijn komische anachronismen, en het bizarre gebruik van moderne begrippen zoals glamour, midinettes, psychische overcompensatie, sex-appeal, produktiviteit, sophisticated enz. Of we herinneren ons de archeologische expeditie waar de volgehouden typering van sommige | |
[pagina 359]
| |
personages een luchtige noot brengt - zoals in de beste bladzijden van Daisne; we denken vooral aan de studenten Parkinson en Cole die met hun jonge doordrijvendheid en enthousiaste ondernemingslust voor alles een oplossing vinden. Toch dient gezegd dat Lampo zijn verhalen wellicht meer schept met de ‘methodische toewijding’ (94) van een van zijn personages-romanciers dan met aandrift en volle overgave des gemoeds. Typerend bijv. is dat de vertellende personages niet volledig opgaan in hun verhaal maar zich van hun verhaalfunctie rekenschap gevenGa naar voetnoot1 of op een of andere manier van achter hun verhaal te voorschijn komen en zich er aldus van distantiërenGa naar voetnoot2. Het verhaal zelf wordt trouwens herhaaldelijk omraamd (I, II, III, V) of duidelijk ingeleid en aangekondigd (IV, VI). Dat veroorzaakt de typische bezonkenheid van het proza van Lampo. De personages zijn niet opgenomen in de directheid van een actueel gebeuren; zij kleven aan hun verleden en herdenken het in bespiegelende herinnering. Van de ‘methodische toewijding’ getuigt ook de verzorgde schriftuur. Het valt op dat de auteur zorgvuldig alle loperwoorden en eentonigheid tracht te vermijden door te zoeken naar rake woorden en nauwkeurige typering. Men lette bijv. op de talloze wijzen waarop de auteur bij het inschakelen van een conversatie de banaliteit van een eenvoudig ‘zei hij’ schuwt. Toch moet het ons van het hart dat Lampo's stijl soms te opzettelijk-literair aandoet. Vooral de dialoog van het laatste verhaal verliest aan natuurlijkheid door een overvloedig gebruik van boekse woorden zoals weleer, schier, morgenkrieken, de verschijnselen des levens, dermate verbijsterend enz. Dit neemt echter niet weg dat wij deze verhalen met graagte gelezen hebben. |