| |
| |
| |
Maurits Engelborghs
Zoeken naar zichzelf
Amerikaanse romans van het voorbije jaar
Als grootste kwaliteit van de roman prees Gore Vidal enkele jaren geleden ‘that exploration of the inner world's divisions and distinctions where no camera may follow, the private, the necessary pursuit of the whole which makes the novel, at its highest, the human art that Lawrence called ‘“The one bright book of life.”’ (New York Times Book Review, 5 aug. 1956). In een recente studie van Man in the Modern Novel (Seattle, University of Washington Press, 1964) beschreef John Edward Hardy de roman als ‘the form that presents to us, more effectively than any other, what D.H. Lawrence called “the whole man alive”.’ De gelijkenis tussen beide citaten is opvallend en meer dan toevallig: sedert zijn ontstaan exploreert de roman de mens, zoekt hij wat de mens of een mens is. Maar me dunkt dat het zoeken naar identiteit, toch bijzonder eigen is aan de Amerikaanse roman. ‘The core of the American experience has been a radical search for identity’, beweert Daniel Hoffman in zijn Form and Fable in American Fiction (New York, Oxford University Press, 1961 - Galaxy Books 1965). Het is een thema dat treffend wordt geïllustreerd door de vijf Amerikaanse romans die ik in deze kroniek behandel.
Ik aarzel enigszins om The Defence, van Vladimir Nabokov (London, Weidenfeld & Nicolson, 1964) tot de Amerikaanse literatuur te rekenen. Nabokov woont wel sinds 1940 in de V.S. en sedert dat jaar schrijft hij ook in het Engels, maar The Defence werd toch oorspronkelijk in het Russisch geschreven en in die taal ook voor het eerst gepubliceerd in 1930. Maar anderzijds heeft Nabokov toch de hand gehad in deze Engelse versie en de stijl ervan draagt onmiskenbaar zijn stempel. Het boek wil een studie brengen van een schaakgenie. Luzhin maakt in St.-Petersburg enkele triestige schooljaren door: hij is maar een zeer middelmatige leerling, eenzaam en verstoten, tot op zekere dag een
| |
| |
onverwachte aanleg voor het schaakspel in hem wordt ontdekt. Schaken wordt zijn hele leven en op korte tijd krijgt hij een enorme internationale bekendheid. Hij neemt deel aan alle grote tornooien en geraakt stilaan overspannen. Hij trouwt en heel even ziet het eruit of zijn vrouw hem zijn inzinking zal helpen overwinnen. Het schaakspel wordt hem verboden, maar het is te laat: hij raakt zijn obsessie niet meer te boven en pleegt zelfmoord. Zijn geniale begaafdheid heeft hem ertoe gebracht in een privé-schaakwereldje te blijven bestaan en hij blijkt ten slotte niet opgewassen tegen de druk van het echte leven.
Nabokovs stempel op de stijl van het ganse boek is onmiskenbaar, zei ik, en het is de stempel van een virtuoos. Telkens weer staat men verstomd over de soepele, elegante manier waarop deze man schrijft. Ingenieus is ook de wijze waarop hij het ganse boek door het schaakspel laat domineren: hier en daar zijn schaaksymbooltjes verstopt als krenten in een brood. De kritiek op het boek is zeer gunstig geweest: ze was bijna unaniem in het napraten van de omslag, die van ‘a brilliant novel’ sprak. En toch heb ik het boek ontgoochelend gevonden. De reputatie van Nabokov is zo groot, dat nog weinigen er durven aan raken, zelfs wanneer hij met een niet zo bijzondere jeugdroman voor de dag komt. Ik kan aannemen dat men een ogenblik verblind wordt door zijn virtuositeit, maar bij nader inzicht worden de beperkingen toch overduidelijk. Nabokov speelt hier een superieur literair spel, maar het blijft zeer literair, in de minder gunstige betekenis van het woord. Tussen het boek en de lezer blijft een afstand die de auteur nergens weet te overbruggen. ‘Van al mijn Russische boeken,’ schrijft hij in zijn Voorwoord, ‘straalt The Defence de grootste “warmte” uit.’ Ik heb die ‘warmte’ echt niet veel gevoeld. De virtuositeit wordt hier verspild aan een verhaal waarvan de menselijke inhoud zeer beperkt blijft. Al die tekortkomingen worden het duidelijkst als men gaat vergelijken. In Bellows Herzog bijv., waar we verder nog op terugkomen, vindt men een menselijke warmte die echt aandoet, en niet zo maar ingebeeld voor de duur van een boek. Nabokov wil Luzhin ook voor een schaakgenie doen doorgaan, maar als hij het niet uitdrukkelijk had gezegd zouden we het, denk ik, niet geweten hebben. Hoe oneindig treffender suggereerde bijv. Joyce Cary in The Horse's Mouth wat het moet betekenen een genie te zijn!
The Martyred, van Richard E. Kim (London, Hutchinson, 1964) is een roman die zeker veel minder briljant, maar in mijn ogen toch heelwat sympathieker is. Kim, die in 1932 in Noord-Korea werd geboren, was
| |
| |
officier in het Zuidkoreaanse leger gedurende de Koreaanse burgeroorlog. Hij vestigde zich in 1954 in de V.S. en geeft thans les aan de Universiteit van Massachusetts. The Martyred is zijn eerste boek. Het heeft, om te beginnen, een interessant onderwerp. Het speelt zich af in 1950 tegen de achtergrond van de Koreaanse oorlog. De eigenlijke gevechten komen er niet veel bij te pas. Kim stelt meer belang in wat achter de linies gebeurt. Toen Pjongjang door het Zuidkoreaans leger veroverd werd, kwam een door de communisten bedreven moordpartij aan het licht. Van de veertien gevangen dominees werden er bij het uitbreken van het conflict twaalf terechtgesteld. De twee overblijvenden, Mr. Shin en Mr. Hann, wonen nog in Pjongjang. Captain Lee, de verteller, heeft als opdracht uit te vissen waarom juist die twee werden gespaard. Dat is ook de grote vraag die door het boek wordt gesteld: wat is de waarheid? Maar die vraag wordt niet zo gemakkelijk beantwoord. Complicaties stapelen zich spoedig op, want bij het zoeken naar de waarheid en de verantwoordelijkheid blijken allerlei tegenstrijdige belangen op het spel te staan. Ieder van de hoofdpersonages zoekt zijn eigen waarheid, die hij voor zijn eigen doeleinden wil gebruiken. Colonel Chang, een ongelovige, wil uit het martelaarschap van de dominees slechts politieke munt slaan. De aalmoezenier, Koh, is een voorstander van het geweld. De zoon van een der slachtoffers heeft nooit met zijn vader kunnen opschieten en hij zoekt in de revelaties over zijn laatste uren een middel om zijn haat tegen hem te kunnen koelen. Mr. Shin tenslotte, wil het offer van zijn collega's de zaak van zijn godsdienstige gemeenschap laten dienen, alhoewel hijzelf ervan overtuigd is dat hij zijn geloof verloren heeft. Al die tegenstrijdige gezichtspunten verhogen natuurlijk de draagwijdte en de spanning van het verhaal, dat werkelijk zeer handig georkestreerd is. Het resultaat is een zeer compleet
antwoord op de gestelde vragen. Het wordt zeer duidelijk dat de menselijke waarheid veel facetten heeft en dat de menselijke verantwoordelijkheid in dit geval (zoals in heelwat andere) collectief is.
Er zijn zwakke punten in het verhaal. De redenen waaron Mr. Shin en zijn dienstbode plots zoveel vertrouwen in Captain Lee hebben gekregen, blijven zeer vaag. Kim schrijft een zakelijk Engels, dat wel niet bijzonder vlot, maar toch ook absoluut niet stijf is. De dramatiek van de stijl kan nochtans niet altijd gelijke tred houden met het dramatisch karakter van de situaties: dan wordt de taal hol en theatraal. Vooral in het midden van het boek is dit duidelijk. Er komen ook momenten waarop de interpretaties van Mr. Shins gedrag zo lang en vaak zo tegenstrijdig zijn, dat de belangstelling verzwakt. Ook hier verwatert de stijl: de emoties worden te zeer besproken, niet genoeg voorgesteld en
| |
| |
gedramatiseerd. Er wordt veel over lijden gepraat, maar weinig getoond. De revelaties van verschrikkingen schokken nochtans, omdat de personages, ondanks de oorlog, allemaal toch zo'n brave, geciviliseerde mensen schijnen. Maar door de verschrikkingen heen laat de auteur een grote meewarigheid schemeren. Het belangrijkste instrument daarvan, want het bewustzijn van het ganse boek, is de zeer gevoelige Captain Lee.
The Martyred is, zoals zovele romans, een poging om, langs een verhaal om, de grote abstracties als: de waarheid, de liefde, het verraad, het lijden en de angst, nieuw leven in te blazen. Ze is niet altijd even geslaagd, maar ze blijft oprecht, ernstig en sympathiek.
Gore Vidal is één van de meest actieve en veelzijdige figuren in de naoorlogse Amerikaanse literatuur. Hij is nog geen veertig jaar oud, maar hij heeft tot nog toe, naast een bundel ‘short stories’, een verzameling essays en enkele toneelstukken ook al negen romans geschreven. Zijn laatste werk Julian (London, Heinemann, 1964) is een grote historische roman over het leven van Keizer Julianus de Afvallige. Er is veel ambitie nodig om aan zo'n project te beginnen, en veel talent om het tot een goed einde te brengen. Het schrijven van een historische roman biedt allerlei formele moeilijkheden die de gewone roman niet heeft. Vooreerst is het probleem van de authenticiteit veel groter, vooral dan bij een schrijver die zelf bekent: ‘I invent rather than record.’ (in Rocking the Boat, p. X). Dan moet die authenticiteit ook meegedeeld kunnen worden in een vorm die niet te archaïsch schijnt, zonder dat hij nochtans te zeer in anachronismen vervalt. Gore Vidal blijft in zijn boek zeer dicht bij de historische werkelijkheid, voor zover ze bekend is. Essentieel komen de feiten overeen met de beschrijving die Gibbon al in zijn Decline and Fall of the Roman Empire gaf (een verkorte uitgave verscheen in 1963 bij Penguin Books). Vidals kennis van de historische toestanden is perfect en ze wordt gedebiteerd met een vanzelfsprekendheid die ontwapent. Zijn boek heeft drie delen. In het eerste beschrijft hij de jeugd van Julianus. De nadruk ligt hier op zijn filosofische studies en op zijn belangstelling voor de Mithrasdienst. In het tweede deel wordt de jonge filosoof een man van de daad. De nadruk ligt hier op de verovering van de macht. Hij wordt uitgeroepen tot Augustus van het Westen. In het derde deel breidt hij zijn heerschappij uit naar het oosten, maar tijdens een Perzische veldtocht wordt hij, om zijn hellenistische sympathieën, door de christenen vermoord.
Vidal is erin geslaagd, van die massa historisch materiaal een massieve
| |
| |
historische roman te maken, waarvan geen enkele bladzijde verveelt, en er zijn er nochtans 466! Hij gebruikt alle knepen van het vak om zijn verhaal vlot te houden. Zo is er eerst en vooral het oordeelkundig gebruik van de eerste persoon. Julianus zelf komt aan het woord in een gedenkschrift en in een dagboek van de Perzische veldtocht. Daarvóór en tussenin leveren twee hellenistische wijsgeren, Priscus en Libanius, die Julianus goed gekend hebben, commentaar op zijn en op elkanders tekst. Deze drie vertellers zorgen voor afwisseling en voor een zekere graad van objectiviteit. Het is een techniek die enigszins aan het gebruik van de ‘interlinear’ in Durrells Alexandria Quartet herinnert, maar ze wordt bij Durrell veel subtieler aangewend. Ook een vergelijking met Evelyn Waughs Helena ligt voor de hand. De Heilige Helena was immers de groottante van Julianus en beide boeken spelen zich dus ongeveer in dezelfde periode en tegen dezelfde geestelijke achtergrond af. Maar de vergelijking valt zeker in het voordeel van Waughs roman uit. Waugh is een stilist zoals Vidal er nooit een zal worden. Julian is een karakterstudie en een studie van een periode. Helena is, met zijn penetratie tot in de grondvesten van het christendom, oneindig meer.
Tot de meest geslaagde tonelen van Julian behoort zijn uitroeping tot Augustus door het leger in Gallië. Maar voor het overige doet Gore Vidal geen pogingen om goedkope munt te slaan uit de grote gelegenheden die zo'n keizersleven toch altijd biedt. Ik denk bijv. aan zijn uitroeping tot Keizer en aan zijn huwelijk. Van de eerste maakt Vidal zich met een paar bladzijden af en voor het tweede schrijft hij enkel een paar lijnen. Het is trouwens maar goed dat hij niet tracht te wedijveren met wat Cinemascope over zulke gebeurtenissen weet te tonen! Vidal gebruikt hier een vlakke kroniekstijl, die zeer goed bij het onderwerp past.
Als reconstructie van een historische figuur en een historische periode, met een detailkennis die een zeer ernstige voorstudie veronderstelt, is dit boek een merkwaardige krachttoer. Toch is het geen roman om enthousiast over te worden. Formeel kon het zeker veel subtieler: de verhaaltechniek is zeer elementair de stemmen van Priscus en Libanius zijn onvoldoende gedifferentieerd. Door zijn conceptie, zijn onderwerp en zijn lengte zou dit boek eigenlijk de kwalificatie ‘monumentaal’ moeten krijgen, maar dat is het nu eenmaal niet.
The Rector of Justin (London, Gollancz, 1964), door de romanschrijver, criticus en advocaat Louis Auchinloss, werd door de New York Times de beste roman van 1964 genoemd. Zo ver zou ik precies niet
| |
| |
willen gaan, maar het is toch een zeer belangrijk en mooi boek. Het vertrekt nochtans van een weinig belovend karaktermateriaal. De hoofdpersoon, Reverend Francis Prescott, is ‘probably the greatest name in New England secondary education.’ Hij is de geduchte stichter en rector van Justin Martyr, een befaamde middelbare kostschool en hij vertegenwoordigt een levensstijl waarmee de Tweede Wereldoorlog klaarblijkelijk voorgoed gedaan gemaakt heeft. Zijn reacties zijn op bepaalde momenten bijna Victoriaans, maar vóór Louis Auchinloss met hem klaar is, heeft hij van hem iemand gemaakt met duizend facetten, met innerlijke contradicties en anomalieën, een mens.
Om de verschillende aspecten van deze persoonlijkheid tot hun recht te laten komen, gebruikt Auchinloss, zoals Gore Vidal, het procédé van de vele vertellers, maar hij doet het met heelwat meer soepelheid en brio. Hij laat niet alleen méér vertellers aan het woord, hij maakt ze ook meer verschillend van elkaar, zodat het licht dat ze van het hoofdkarakter opvangen veel meer gebroken wordt. Ook is er variatie in de getuigenissen die hij aanvoert. De hoofdverteller is Brian Aspinwall, een jong onderwijzer die in Justin Martyr een betrekking vindt. Zijn dagboek, dat van 1939 tot 1947 loopt, beslaat dertien van de vierentwintig hoofdstukken. Daarnaast zijn er een aantal ‘flashbacks’ in de vorm van memoires of nota's van mensen die op bepaalde tijdstippen van zijn leven in nauwe betrekking gestaan hebben met Prescott.
De keuze van Aspinwall als hoofdverteller brengt gevaren mee die Auchinloss niet altijd overwint. Aspinwall voelt zich geroepen tot een geestelijke loopbaan, maar dat mag geen reden zijn om hem het ganse boek door zo ouderwets gevoelerig te laten doen. Hij krijgt ook wat te gemakkelijk de rol van confident toebedeeld: iedereen die wat van Prescott afweet, is dadelijk bereid om zijn hart bij Aspinwall uit te storten. Nu weet ik wel dat dit moet om hem het rijke centrale bewustzijn van het boek te laten zijn, en de bedoeling is goed, maar het gebeurt allemaal te doorzichtig. Kwantitatief weegt Aspinwalls getuigenis veel zwaarder door dan al de rest, en omdat hij van in het begin een zeer grote bewondering voor Prescott voelt, is het beeld dat we langs hem om van Precott krijgen ook overwegend gunstig. Een tijdje lijkt het zelfs of het beeld van Justin Martyr en van Prescott zelf geïdealiseerd en onecht zal blijven, maar er komt een ogenblik waarop ook Aspinwal twijfelt aan zijn onvoorwaardelijk geloof in Prescott. Voeg daarbij enkele andere, minder gunstige beoordelingen en ten slotte Prescotts eigen ontgoochelingen en zijn uiteindelijke twijfel aan de betekenis van zijn werk, en men heeft het mooi afgerond beeld van de geest van een ganse maatschappij: van haar idealisme en haar pragmatisme.
| |
| |
Dit is een kalm, beschaafd boek, briljant in zijn bezonkenheid. Het is traditioneel van vorm, op sommige plaatsen zelfs conventioneel, en meteen een schitterend bewijs dat de mogelijkheden van de traditionele romanvorm nog ver van uitgeput zijn. Het getuigt niet alleen van eruditie, ervaring, zin voor geschiedenis en cultuur, maar ook van een vanzelfsprekendheid in het bewustzijn van die dingen: het zijn verworvenheden zonder meer, waarover men zich niet verplicht voelt te gaan bluffen. De eruditie is verteerd. Wat men hier (eindelijk) duidelijk aanvoelt, is de aanwezigheid en de kracht van een eigen traditie.
Ook Saul Bellow staat bekend als een uiterst onderlegd romanschrijver. Hij geeft les aan de Universiteit van Chicago en in Recent American Novelists (University of Minnesota Pamphlets on American Writers) noemt Jack Ludwig hem ‘possibly America's most intellectual novelist ever’. Hijzelf geeft van de roman een zeer eenvoudige bepaling: ‘A work of fiction consists of a series of moments during which we are willingly engrossed in the experience of others.’ (‘The Sealed Treasure’, in The Writer's Dilemma, Oxford University Press; andere bedenkingen van Bellow over de roman in Books and Bookmen, feb. 1965)
Dat ik geaarzeld heb, The Rector of Justin de beste roman van 1964 te noemen is vooral omdat ik er meer en meer van overtuigd ben geraakt dat Herzog, van Saul Bellow (London, Weidenfeld & Nicolson, 1964), dat is. In deze roman fungeert ook iemand uit het onderwijs als hoofdkarakter; maar twee meer verschillende boeken kan men zich moeilijk indenken. Tussen Herzog, met zijn hypermoderne, ongedisciplineerde gevoeligheid, en Prescott, met zijn bijna Spartaanse zelfdiscipline, tussen de onderwijssystemen die ze vertegenwoordigen, is geen vergelijking mogelijk. Bellow doet weinig moeite om de irrationaliteit van het leven binnen het conventioneel-ordelijke kader van de conventionele roman te vangen. Herzog is daarbij grotendeels in de derde persoon verteld en de ervaringen erin zijn rauwer, primitiever dan in de meer georganiseerde wereld van The Rector of Justin. Sedert het succes van The Adventures of Augie March is Bellows voorkeur voor het picareske genre voldoende gekend. Dat boek begon met de woorden: ‘I may well be a flop at this line of endeavor.’ En de eerste zin van Herzog is: ‘If I am out of my mind, it's all right with me, thought Mozes Herzog.’ De gelijkenis is treffend. Het picareske karakter is in Herzog misschien iets minder uitgesproken, maar toch nog zeer duidelijk en het zoeken naar identiteit en integriteit duurt onverminderd voort.
Ik meen dat Bellow in Herzog zijn visie heeft willen weergeven van
| |
| |
een goed mens, een soort moderne versie van Dostojevski's Prins Myshkin. Mozes Herzog is een beroemd kenner van de romantiek, en het is slechts één van de vele ironieën in dit boek dat het met de romantische kant van zijn eigen leven misloopt. Hij heeft zijn eerste vrouw verlaten en zoekt troost bij een aantal minnaressen. Zijn tweede vrouw heeft hem verlaten en haar ontrouw wordt voor Herzog meer en meer een obsessie, vooral omdat ze hem met zijn beste vriend bedrogen heeft en ze hun dochtertje bij zich houdt. In het begin van het boek is Herzog dan ook op de rand van een zenuwinzinking en zijn verhaal is in zekere zin een poging om zijn toestand te boven te komen. Hij overschouwt, vanuit een zielig heden, de ruïnes van zijn vroeger leven. Het besef van zijn eigen onwaardigheid is zeer groot: ‘he admitted that he had been a bad husband - twice. Daisy, his first wife, he had treated miserably. Madeleine, his second, had tried to do him in. To his son and his daughter he was a loving but bad father. To his own parents he had been an ungrateful child. To his country, an indifferent citizen. To his brothers and his sisters, affectionate but remote. With his friends, an egotist. With love, lazy. With brightness, dull. With power, passive. With his own soul, evasive.’ Hij staat machteloos tegenover het complexe van de ‘condition humaine’. Dit is een zeer introspectief boek over een zeer extravert karakter. Het blijft vooral op dat hoofdkarakter geconcentreerd. Daarnaast zijn de ondergeschikte karakters anekdotisch, maar onvergetelijk beschreven. Voortdurend is er ook die typisch Amerikaanse bekommering om de toestand van Amerika en van de wereld. Treffend is Herzogs overweldigende liefde voor alle mensen, en de meesterlijke overgangen van deze publieke liefde naar de zeer private, zeer intieme liefde voor zijn dochtertje.
De techniek die Bellow gebruikt om Herzog te beschrijven is buitengewoon geslaagd. Het boek is gedeeltelijk in de derde en in de eerste persoon verteld. Herzog haalt herinneringen op, maar tussenin wordt ook zijn huidige situatie beschreven. Bellow gebruikt in plaats van een bewustzijnsstroom dus eerder een stroom van herinneringen; daarbij komen dan nog de zeer belangrijke (moeilijk te interpreteren, maar zeer revelerende) stukjes van ingebeelde brieven die hij aan Jan en alleman schrijft. Herzog is namelijk door het briefschrijven geobsedeerd. Hij schrijft aan kennissen, aan schrijvers en filosofen, aan een bisschop, aan politici, zelfs aan God. Die brieven worden van de rest enkel gescheiden door de cursieve druk. 90 pct. van het boek bestaat uit herinnering (direct, of in de vorm ingebeelde brieven, maar dan zijn het herinneringen voorzien van bedenkingen en filosofische commentaar) en 10 pct. uit verhaalvorm waarbij het normale tijdsschema wordt
| |
| |
gerespecteerd. Het boek bezit dus absoluut geen opgedrongen intrige. Het kent alleen een vlot verloop van ogenschijnlijk losse feiten. Meer dan in Augie March is de gewone chronologische orde verbroken, alle conventionele wetten van de ontwikkeling van verhaal en intrige zijn op hun kop gezet. Het voortdurend verspringen van persoon en tijd maakt de verteltrant uiterst dynamisch. Alles wordt echter samengehouden door dat onvergetelijke bewustzijn van Herzog. Het is een techniek die niet alleen een onthutsend-rijk beeld weet te geven van de vele facetten van Herzogs karakter, maar ook van zijn bewustzijn van en zijn meeleven met de rest van de wereld. ‘We must help one another’, denkt hij. ‘In this irrational world, where mercy, compassion, heart (even if a little fringed with self-interest), all rare things-hard-won in many human battles fought by rare minorities, victories whose results should never be taken for granted, for they were seldom reliable in anyone - rare things, were often debunked, renounced, repudiated by every generation of skeptics.’
Herzog is, noch min noch meer, een meesterwerk. Het is een overweldigende analyse van wat het is, niet enkel een mens, maar deze mens te zijn, een schitterend pleidooi voor het individu. Herzog staat ver van de traditionele tragische held, maar hij bezit alle kwalificaties om uit te groeien tot een mythe. De blik van Bellow is panoramisch. Zijn boek beweegt zich in Rusland, Canada, Frankrijk en Amerika, maar overal weet hij de indruk te geven van de ganse rijke verscheidenheid van het volle leven. Nergens beter vind ik wat Arthur Mizener in zijn nieuw boek The Sense of Life in the Modern Novel noemt (Boston, Houghton Mifflin Co.).
‘My God, who is this creature?’, vraagt Herzog als hij zichzelf in de spiegel ziet. En daarmee zijn we terug bij ons uitgangspunt. Het is een vraag die eigenlijk in elke van deze romans gesteld wordt. Maar als ik zonder de minste twijfel Herzog boven de vier andere verkies, dan is dat grotendeels omdat dit boek er het volledigste, het rijkste en het meest aangrijpende antwoord op geeft.
|
|