Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110 (1965)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110

(1965)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 369]
[p. 369]

De laatste ronde

Zacht hovenier

voor André G. Christiaens
 
Uw woorden, waardig in 't gelid
 
en toch een danspas wagend,
 
lachen op mij waar ik hier zit,
 
december en de tuin is wit,
 
en ik lachte en zij zagen 't.
 
 
 
Die vriendschap heeft mijn hoofd verwarmd,
 
verhelderd en verblijd
 
in deze barse tijd
 
nu winter ons plezier verarmt.
 
 
 
En ik ben weer zo rijk zo jong
 
als in het dorp waarvan ik zong
 
de jongen met bevroren handjes
 
en die onder een schoon spalier
 
van een zacht hovenier
 
- droomt hij? - zijn zakken kreeg gevuld
 
- gij ziet hoe 't op zijn billen bult -
 
met noten en kastanjes.

Hubert van Herreweghen

De ontgoochelde minnaar

Hij keek mij aan en ik las de vraag in zijn ogen. Woorden schrikten hem blijkbaar af, want het gebaar dat hij maakte, was afweer. Toch zei hij eindelijk: ‘Het moet wel vreemd zijn de mensen te ontmoeten waarvan men de gestalte kent uit een boek, de klank van hun stem, schittering van hun ogen, hun gang en de gebaren waaruit hun persoonlijkheid spreekt. Ze zo voor u te zien, in hun lijfelijke gestalte, de bevreemding van hun onmiddellijke aanwezigheid.’

Hij was nog student, had hij mij gezegd, pas zijn examen achter de rug. Ik kon het geloven; zijn ogen stonden helder, de eerste baard in de keel, en hij had het onbeheerste gebaar van de snel geestdriftige. ‘Bij voorbeeld Maria, mijn kind...’ zei hij, ingekeerd lispelend.

Meer zijn stem dan wat zij zei, trof mij. Ik kon niets lezen op zijn gesloten aangezicht, de verstilde glimlach borg zijn geheim. Maar toen hij naar mij opkeek, wist ik onmiddellijk. ‘Het moet wel vreemd zijn... Maria...’ Ik wist dat hij verliefd was, en het trof mij.

Ik moest een droom breken, de stem van de gewone, - harde, zegt men soms, - werkelijkheid laten klinken. En ik moest hem zeer doen. Daarom aarzelde ik en keek hem lang aan. Hij was niet ongeduldig zoals jeugd vaak is.

‘Het is niet gemakkelijk’, waarschuwde ik hem. ‘Het is ver en het wordt een moeilijke tocht.’ Zelfzeker en eigenwijs schudde hij het hoofd. Zijn overmoed ontwapende mij.

‘Men zou van 's morgens vroeg op stap moeten gaan, zeer vroeg...’

Hij knikte. ‘Ik kan hier zijn wanneer gij wilt! En als het ver is, heb ik een fiets!’ Hij kon de wereld veroveren, Odusseus achterna.

‘Goed, het zal vroeg zijn. Wij rijden door de laan van de loofstille acacia's. En dan zijn de beemden daar, de beek met de sliert van lui-wuivende kruiden, en achter de hoge linden de kleine hoeve. Een stap op de werf, de hanen hebben gekraaid. En dan werpt zij de staldeuren open en het jonge vee stapt traag, aarzelend buiten. Zij kijkt het na; de jonge zon tekent haar gestalte, de vlier kroont haar hoofd...’

[pagina 370]
[p. 370]

‘Ja,’ knikte hij ingetogen. Er zong iets in hem dat geluk kon heten.

‘En dan fietsen wij verder...’ Ik zag zijn ogen die argwaan droegen, maar hij zweeg.

‘Tot aan de bosrand. De zon leeft in de nevel, rilt in de spinnewebben. De koeien zijn gemolken, en nu gaat het naar de zuivelfabriek. Het kruiwagenwiel knarst. De lichte schaduw van de bomen slaat haar, leeft in de blonde haren met de gloed van de jonge zon. Over het smalle pad, zon en schaduw, licht en donker...’

‘Ja,’ fluisterde hij, ‘licht en donker!’

‘En dan weer verder...’ Met een ruk hief hij het hoofd. Maar ik was hem voor: ‘Tot aan de smalle zandweg, het is tijd geworden voor de school. De kinderen vergezellen haar; zij luistert naar de taterstemmetjes, zingt een liedje; haar stem is een rinkelend cimbeltje...’

Hij knikte dromerig. Dat was het: een cimbeltje.

‘En dan weer verder...’ Nu kon hij de onrust niet meer verdringen. Ik zag dat hij begon te vermoeden. Ik had hem zeer gedaan.

‘Dat is Maria...’ Ik moest voorzichtige woorden kiezen. ‘Het gebaar in de vroege morgen als de staldeuren opengeworpen worden. De gang door de dreef met de eerste zon, geen koren is zo blond als die haren. De helle klank van dit cimbeltje... En verder nog bij de Neet... En de kermis op het gehucht... En de processie... Kleurige steentjes, her en der verzameld, gepast en geschikt tot één mozaïek. Maria, die ik nooit gezien heb, maar gedroomd uit glans van water, schittering van zon, tover van geluid, groot geluk en menselijke miserie. Het is een verre reis.’

Hij knikte, vermoeid. Ik had hem zeer gedaan. ‘Misschien heb ik ook minder tijd’, zei hij toonloos. Ik heb nog wat te blokken voor een examen.’

Hij stond recht. Zijn handdruk miste de stevigheid die mij bij de kennismaking getroffen had. Ik zag hem gaan, hij keek niet om. Ik had hem zeer gedaan, de ontgoochelde minnaar.

Em. van Hemeldonck

Uitvaart voor een Brabantse boer

in mem. Jan Benedikt Roseleth 1874-1965
 
Hij droeg de geur van Brabantse akkers,
 
zon, regen, tarwe en roggegraan.
 
Wij slapen. Zie: God schudt hem wakker.
 
Hij is voorgoed van 't hof gegaan.
 
 
 
Geen windstoot kon die landman vellen,
 
met paard en span trok hij de voor.
 
Hij wou niet meer de jaren tellen,
 
van ouds keurde hij slag en spoor.
 
 
 
Hij durfde 't harde leven wagen,
 
stond zuiver als de zilverberk.
 
De groene erfpoort uitgedragen
 
rust hij nog eens op d'oude zerk.
 
 
 
O Requiem, krans van hierboven!
 
Men weet hoe 't zaad gestorven is.
 
God schat de barstensvolle schoven
 
onder 't mysterie van de mis.
 
 
 
Dan komen engelen zich melden.
 
Geen vorst die nog de vruchten schaadt.
 
Hij stapt naar Elyzeese velden:
 
de zomer die niet overgaat.

Gery Helderenberg

Lenteliedje

Hubert van Herreweghen hartelijk opgedragen
 
Er liepen drie kinderen hand aan hand
 
Door een goud-groene, zonnige wei,
 
Het geurde en fleurde t'allen kant,
 
Hun hartje was jong, hun hartje was blij.
[pagina 371]
[p. 371]
 
Ze dansten en zongen met schallend gerucht
 
In huppelende ringel-rei,
 
Wijl boven hen, in de blauw-blanke lucht
 
De leeuwerik zong, hoog en vrij.
 
En waar men had mogen zoeken
 
In 't bos, aan 't strand of in boeken,
 
Men vond er niets schoners dan die drij:
 
De kindren, de leeuwerk en de bloemenwei!
 
 
 
Frans de Wilde

Gilliams in het Duits

Als ik om de drie maanden in ‘Ons Erfdeel’ de lijst overkijk van de Nederlandse boeken die intussentijd vertaald werden, verheugt het mij dat onze letterkunde en onze cultuurscheppingen over het algemeen, meer dan vroeger tot het buitenland doordringen. Het verheugt mij in het bijzonder dat onlangs, kort na elkaar, twee werken van Gilliams in het Duits verschenen zijn. Het eerste was ‘Elias oder das Gefecht mit den Nachtigallen - Winter in Antwerpen’, vertaald door Georg Hermanowski. Het kwam uit bij het Verlag Bibliotheca Christiana te Bonn, waardoor reeds een hele reeks Vlaamse romans opgenomen werden. Claes, Leeman, Yvonne De Man, Roelants, Ruyslinck, Lia Timmermans, Daisne, Kemp, Lebeau, e.a. U ziet dat christelijk, zoals het ook behoort, met ruime maatstaven gemeten wordt. Dat er bij die uitgeverij een afdeling ‘Flämische Autoren’ tot stand is gekomen, daarvoor moeten wij Hermanowski bedanken.

Niet minder belangrijk is de uitgave van Gilliams' gedichten, onder de titel ‘Vita Brevis’, Duitse en Nederlandse tekst tegenover elkaar, bij de Librairie des Arts te Antwerpen. Het gaat eigenlijk om een ruime keuze, die bijna de helft van zijn poëzie insluit. Heinz Graef, die ongeveer twintig jaar geleden Karel van de Woestijne vertaald heeft, bracht Gilliams' dichtwerk in het Duits over en zorgde voor een weloverwogen inleiding. Er bestaat ten andere tussen Gilliams en Graef, die ook dichter is, een geestelijke verwantschap, waardoor hij zich gemakkelijker in de sfeer en symbolentaal van de Vlaming zal ingeleefd hebben. Hij spreekt over de romantische bezieldheid van Gilliams, die tot uiting komt in de eeuwenoude motieven, eenzaamheid, als gevolg van een verscherpt individualistisch bewustzijn, vervreemding van de werkelijkheid die tot heimwee leidt en alle ontvluchtingsmogelijkheden doet beproeven, weerzin voor de massa en het algemeen gangbare, aanvaarding van het mysterie, en haalt tot slot de vaststelling van Novalis aan: ‘Wohin gehen wir? - Immer nach Hause’. Als ik Gilliams lees, denk ik aan Jacobsen, aan de brede stroming waardoor in deze eeuw Rilke, Trakl en Heym gedragen werden. Expressionisten de twee laatstgenoemden? Ze komen inderdaad in ‘Menscheitsdämmerung’ van Kurt Pinthus voor, maar daarin vertegenwoordigen ze meer het wegschemerend verleden dan het krieken van de toekomst. Hetzelfde verschil, dat hen van Benn en Stramm scheidde, ligt tussen Gilliams en Moens, Gilliams en Brunclair.

Graef zegt in zijn voorwoord dat hij lang op de vertaling van Gilliams' poëzie gewerkt heeft. Haar inhoud, haar vormkracht, haar taalschoonheid moest eerst eigen bezit worden, voor hij ze in een nieuw gedicht onder woorden bracht. Zo nieuw dat het oorspronkelijk leek en terzelfder tijd zo getrouw dat er geen ontwaarding werd gepleegd. Wat zijn geduld en kennis opgeleverd hebben moge blijken uit ‘Requiem in Memoriam Matris’:

[pagina 372]
[p. 372]
 
‘Dich zu begrüssen kommen der Wind,
 
der Regen, das Gras; es wächst ohne Stocken.
 
Vom Kirchlein streichen Vögel her,
 
ein Ruch von Traufen und Geläut von Glocken.
 
 
 
Ich nenne deinen Namen wie der Monde Reih:
 
März, April und Mai;
 
und wie die Flüsse - wo ström ich denn hin,
 
zurück in der Aeonen Beginn?’
 
 
 
André Demedts

Richard Minne (1891-1965)

Dinsdag 1 juni telefoneert Raymond Herreman dat Richard Minne overleden is. Herreman zal het in memoriam voor de radio niet uitspreken, en het is beter ook Roelants of Leroux niet te doen praten. De ontroering.

Herinner u daarbij dat een betrekkelijk groot aantal gedichten van Minne van epistolaire oorsprong is, en met welk kwetsbaar gemoed hij ooit op een brief heeft zitten wachten:

 
Elf uur: De brievenbesteller.
 
Mijn hart klopt snel en sneller.
 
 
 
Elf uur en één.
 
Hij rijdt voorbij.
 
Niets voor mij.
 
Ik zak ineen.

En concludeer uit dat alles dat een heel belangrijk Vlaams oeuvre ontstaan is in een sfeer van vriendschappelijke warmte, en dat de vrienden in de maker ervan altijd een getekende hebben gezien, de eigengereidste onder hen, de authentiekste, de eenzaamste, degene die vriendschap het meest nodig had.

Een schrijver is waard wat hij waard is als taalman. Minne behoorde tot de weinigen die een eigen ijkmerk hebben om woorden waar te maken. Hij verstond het geheim om uit de subtiele mengeling van algemeen Nederlands met Vlaamse uitdrukkingen, van intellectueel woordgebruik met sterke volkstaal, de ademhaling van een intens levend mens direct hoorbaar te maken. Intussen heeft hij zich een leven lang in een notedopje zien dobberen tussen twee oevers die ver lagen, maar die hij altijd is blijven bekijken. Nu hij dan toch aan land is gegaan, mag hij: ‘reukwerk nemen en (zijn) haar in krullekes leggen’.

Jos de Haes


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Frans De Wilde

  • Hubert van Herreweghen

  • Emiel van Hemeldonck

  • Gery Helderenberg

  • André Demedts

  • Jos de Haes

  • over A.G. Christiaens

  • over Hubert van Herreweghen

  • over Richard Minne