hoe ze er wellicht zelfs een pretje van maakten (48-50). Intussen laat de auteur de andere broer die nog gymnasium loopt, de dag na het sterfgeval vivisecties op ratten bijwonen, zodat de jongen, nog dwingender geconfronteerd met de dood, radeloos naar zingeving zoekt: ‘In alles lijkt die geopereerde rat op Christus: hij is gekruisigd, zijn mond hangt open in een schreeuw die niemand verstaat, een lans doorboort zijn hart en het bloed loopt over zijn huid. Ze hebben zijn vel opengestoten om naar het hart te kunnen stoten. Misschien levert dat wel een preparaat tegen een of andere ziekte, misschien ja. Het dier offert zich op voor de mensheid’ (39).
Dit eerste verhaal is wel het beste en het rijkste van de vijf. In de verscheidene familieleden krijgen we telkens een andere manier van reageren op de dood. In een minimum van plaatsruimte geeft de auteur een aantal doorsneden van innerlijk leven die uitmunten door waarheidsgetrouwheid en grondigheid. De diepste gronden van hun wezen komen aan het licht: Joop, cynisch en hard, vol onmacht tegenover het lijden, Rob, de gymnasiast vol twijfel maar ook vol warmte, de moeder in haar spontaan hemelvertrouwen, de vader, onaangeroerd in een dikhuidig egotisme en op de achtergrond de lijdende echtgenote vóór de donkere nacht der eenzaamheid. Met zeer veel zin voor structuur worden al deze personages wisselend belicht; een levendig spel van wederzijdse confrontaties wisselt af met uitdiepende röntgenopnamen van hun bewustzijnsleven en dat alles zonder hapering of gebrek aan natuurlijkheid. Tevens brengt de figuur van de jonge, levensgezonde Rob een straal licht en een moment van herademing.
Dat is in de volgende verhalen niet het geval, zodat zij nog meer dan het eerste de pijnlijke indruk nalaten van een ongeneeslijke gekwetstheid door het leven, een bizarre en haast ziekelijke gefascineerdheid door wreedheidsbeelden, die meestal beleefd worden in de geslotenheid van een sterk eenzelvig bewustzijn. De monologue intérieur die sterk overheerst, doet aan als de pijnkramp van telkens andere innerlijk gekwelden. Meer dan één personage verliest zich in gewetenskwellingen of kan, moegeleden en verlamd, niet meer tegen het leven op. Een résumé zal dat duidelijk maken. In De dag van het wonder, dat zich afspeelt onder de oorlog, is de hoofdfiguur een jongetje dat nog volop in de wereld van de verbeelding leeft. Pijnlijk is dat die verbeelding telkens wegdwaalt in bloedige taferelen (65, 66, 72, 73). De godsdienstles versterkt het sadistisch en masochistisch element (74-75). De pijnlijkheid gaat in climax naar het einde toe. Als het jongetje van school huiswaarts keert, vindt hij een Duitse legerwagen voor het hek. Toelopend struikelt hij over zijn dode vader en moet angstvol toezien hoe de soldaten zijn