Faber Book of Modern Verse (1965), bewerkt en ingeleid door Donald Hall, geeft deze laatste toe dat hij in verband met het woordje ‘modern’ nu heelwat meer twijfel koestert dan hij dat in 1936 zou gedaan hebben, maar hij gaat daar niet verder op in. Stanley Burnshaw situeert in The Three Revolutions of Modern Poetry (in ‘Varieties of Literary Experience’ London, Peter Owen, 1963) de moderne periode tussen het begin van de Industriële Revolutie en het einde van de Tweede Wereldoorlog, terwijl Harry Levin in hetzelfde boek in een essay What was Modernism? de data 1918-1939 vooropstelt, voor het Engelse modernisme tenminste. Ook M.L. Rosenthal behandelt in The Modern Poets, A Critical Introduction (New York, Oxford University Press, 1965) uitsluitend de grote Angelsaksische dichters van deze eeuw, beginnend met de gewone uitzondering Hopkins. Als grondleggers van de moderne poëzie noemt David Wright in The Mid Century: English Poetry 1940-60 (Penguin, 1965) Pound en Eliot. Maar in de serie ‘Penguin Modern Poets’ wordt ‘modern’ gelijkgesteld met ‘contemporary’ en worden uitsluitend de allernieuwste dichters opgenomen (Corso, Ginsberg, Clemo, Amis, Moraes, etc.). In de ‘Pelican Guide to English Literature’ is het deel over The Modern Age gewijd aan de twintigste eeuw. Deze enkele losse voorbeelden kunnen volstaan om de algemene verwarring duidelijk te maken.
Als de chronologische situering van het begrip ‘modern’ moeilijk is, dan is de bepaling van zijn inhoud bijna onbegonnen werk. Er zijn trouwens weinig schrijvers die er zich aan wagen. In referentiewerken, waar het nochtans helemaal op zijn plaats zou zijn, bijv. A Dictionary of Literary Terms (London, Constable, 1964), A Reader's Guide to Literary Terms (London, Thames & Hudson, 1961), wordt het woordje zeer voorzichtig opzij gelaten. Matthew Arnold gaf in 1857 te Oxford wel een lezing ‘On the Modern Element in Literature’, maar hij sprak veel meer over het classicisme dan over wat wij zouden kunnen verstaan onder ‘het moderne element’. Zeer onlangs heeft Stephen Spender het probleem aangeraakt in een boek dat enige tijd geleden in deze bladzijden werd besproken: The Struggle of the Modern (London, Hamish Hamilton, 1963). Hij maakte een origineel onderscheid tussen ‘moderns’ en ‘contemporaries’ en gaf van beide een ogenschijnlijk aanvaardbare definitie. Maar een aantal schrijvers die hij bij de ‘contemporaries’ rangschikt worden door Cyril Connolly in het hoofdstuk ‘The Modern Movement’ van zijn bekende Enemies of Promise (Routledge 1938, Penguin 1961) dan toch weer ‘modern’ genoemd. Een van de ernstigste pogingen om het begrip ‘modern’ wat nader te omschrijven werd door G.S. Fraser gedaan in The Modern Writer and His World (Verschoyle