| |
| |
| |
M. van den Broucke
De journalistieke bezetenheid bij Louis Veuillot
De journalist is een bevoorrecht man. Dag in dag uit beschikt hij over een tribune en een trouw publiek voor het verkondigen van zijn opinies en gevoelens en zelfs van zijn indrukken. Hij mag reizen en trekken door alle 's Heren landen, zijn boeken en schouwburgkaartjes krijgt hij gratis thuis bezorgd, hij heeft zijn vaste plaats aan alle feesttafels, komt in contact met de grote mannen uit zijn land en vaak ook met buitenlandse beroemdheden, heeft zijn vrije kijk achter de schermen van het ‘grote schouwtoneel der wereld’.
Met die voorstelling van de journalistieke bedrijvigheid ziet de buitenstaander uitsluitend wat pater Poirters, in zijn wrange humoreske over ‘Het Kruiske’, het rechte houtje noemt. Daarnaast is er ook het dwars houtje, dat gemeenlijk voor het publiek verborgen blijft, doch dat de journalist te dragen heeft.
Veuillot had geen illusie over zijn vak, dat veeleisende beroep, waarvan zijn tijdgenoot en confrater Gustave Planche getuigde: ‘C'est un rude métier, et qui ne devrait tenter personne... En effet, je ne sais rien de plus triste et de plus amer que ce perpétuel dévouement, ce tourbillon au milieu duquel l'âme n'a pas un seul instant de repos.’
Hij had er geen illusie over voor zijn bekering, toen hij bewust het journalisme gebruikte voor doeleinden die geheel buiten het wezen van dat vak liggen: om gezag, eer en geld te veroveren, om, in de meest materialistische zin van dat woord, te arriveren.
Hij kreeg er geen illusie over na zijn bekering, toen hij moest ondervinden dat ook het beste bedoelde, het meest offergerede journalisme door derden misbruikt wordt.
| |
Servituut en plichtsbesef
Aan wie anders dan aan zichzelf heeft hij gedacht, wanneer hij, in zijn ‘Libres Penseurs’ de journalist stelde tegenover de partij en de partijgenoten, die hij met zijn werk dient? ‘J'appelerai le journaliste la bête de somme du parti. Il le tire, il le fait avancer, il le porte à la sueur de son front, sans gloire; et tel homme important, orateur,
| |
| |
écrivain, intrigant, dont le panache ondoie au-dessus de la foule, est redevable de sa haute taille et de ses enjambées rapides à l'animal robuste, patient, modeste et inconnu qui lui prête son dos.’
En de beloning voor het lastdier? Ook daarover kende Veuillot de nuchtere werkelijkheid. ‘Pour tant de services, pour tant de zèle, le journaliste ne reçoit qu'un chétif loyer: une petite place obscure, si le parti triomphe; la misère, s'il succombe; dans tous les cas, l'oubli. Trop heureux s'il n'a pas sué, travaillé, dévoué sa vie pour faire des ingrats et des traîtres! Que de personnages surfaits, gonflés, exaltés par le journaliste, n'ont profité de la valeur imaginaire qu'il leur a donnée que pour se vendre à propos!’
Uit deze van 1848 daterende aanhaling blijkt dat Veuillot, na acht jaar journalisme in dienst van de regering en tien jaar in dienst van de katholieke zaak, zich volkomen bewust was van de situatie waarmee hij zou dienen genoegen te nemen, zolang hij journalist bleef. Toch heeft hij het ondankbare, zware werk niet verzaakt. Aanvankelijk zag hij in het journalisme slechts de kortste weg naar de hoogste ambten in de staat en dat heeft hem wellicht een beetje gepantserd tegen de onaangenaamheden van het vak. Later echter heeft hij het verlangen naar eer en macht prijsgegeven om uitsluitend journalist te zijn, de journalist-lastdier, zoals hijzelf die beschreven had.
Als letterkundige leed Veuillot onder dit servituut van het journalisme: te moeten schrijven wanneer hij zich daartoe innerlijk niet genoopt voelde, niet te mogen schrijven over de onderwerpen die hem het meest boeiden. Hij heeft daarover een tragische bladzijde opgenomen in zijn Ça et Là. ‘Une idée vient. Est-elle creuse, est-elle féconde: peu importe. On l'étire ou on la rogne à la taille d'un article. Voilà pour l'idée qui se présente. Celle qui se refuse, qui veut être attirée, est prise de force, accommodée de force, clouée sur la feuille volante, vendue.’
Hoe heeft Veuillot het uitgehouden in een vak dat hij zo prozaïsch beoordeelde? Een antwoord geeft hij in de inleiding tot zijn roman Corbin et d'Aubécourt, waarin hij verwijst naar zijn plichtsbesef en zijn wil. ‘Si j'ai soutenu tant de polémiques,’ schrijft hij na nagenoeg veertig jaar journalistieke bedrijvigheid, ‘ce fut bien par ma volonté, mais mon goût me portait ailleurs. J'ai été journaliste comme le laboureur est soldat, uniquement parce que l'invasion l'empêche de rester à cultiver ses champs.’
Het beeld is mooi, maar beantwoordt niet aan de werkelijkheid. Veuillot is journalist geworden uit ambitie en niet om een bedreigde overtuiging te verdedigen met de pen.
| |
| |
Hij heeft zich vrij spoedig door dat veeleisende beroep laten opslorpen. Reeds voor zijn bekering, in 1838, was hij behept met wat we de journalistieke bezetenheid kunnen noemen: een inwendige stuwkracht, die de journalist voortdrijft om op de hoogte te blijven van de actualiteit, deze te ontraadselen en dag aan dag tegenover haar stelling te nemen; die hem bevrediging en vreugde laat vinden in de onmiddellijke, naamloze en tot onbekenden gerichte mededeling van zijn visie op de actualiteit.
Veuillot verraadt zelf hoezeer journalistieke bezetenheid, de behoefte aan mededeling van zijn opvattingen hem in haar greep had, wanneer hij bekende: ‘Quand je reste un certain temps sans dire que le Siècle est bête, il me manque quelque chose.’ Dat hij niettemin af en toe ontevreden was met zijn lot, ook wanneer hij er naar hartelust Le Siècle kon van langs geven, heeft hij in een brief toegeschreven aan ‘ce fonds incurable de déraison et d'ennui que l'homme porte en soi quoiqu'il fasse.’
Journalistieke bezetenheid schakelde ook bij Veuillot de reacties van de menselijke beperktheid en zwakheid niet uit, zomin als de geestelijke bekommernis om naar het beste te streven en zich derhalve af te vragen of hij met zijn beroep en zijn werk op de goede weg was. Door deze bezorgdheid is Veuillot, voor en na zijn bekering, herhaaldelijk bezocht geworden en tevens heeft het gevoel dat men beroepsvermoeidheid zou kunnen noemen, hem vaak gekweld. Niettemin is hij het journalisme trouw gebleven, zoals hierna blijken zal.
Tweemaal heeft hij met de pers gebroken, een eerste keer vrijwillig na zijn bekering; twintig jaar later wanneer zijn krant door de overheid geschorst werd. Beide keren is hij naar de journalistiek teruggekeerd en werkelijk niet met de berusting van de boer die onder de wapens geroepen wordt. Veeleer met het élan van een geboren officier, die na jarenlange krijgsgevangenschap terug aan het hoofd van zijn mannen mag optrekken.
Op het eerste gezicht kan die gebondenheid aan het journalisme verwonderlijk lijken. Veuillot was immers louter toevallig in het krantenbedrijf terechtgekomen.
| |
Tegen zijn overtuiging in
Als dertienjarig klerkje trad hij in dienst bij een pleitbezorger te Parijs, meester Fortuné Delavigne. Deze liep hoog op met het werk van zijn broeder Casimir, de gevierde dichter van het ogenblik, en aangestoken door die uitbundige bewondering van de baas, ging heel de studie aan het rijmen en dichten.
| |
| |
Van in zijn kinderjaren was Veuillot een verwoed lezer; alle boeken die hem onder de hand kwamen, van de bijbel tot de afleveringen van de romans van Paul de Kock, had hij verslonden. Dadelijk dan ook was hij ingepalmd door de literaire atmosfeer van het kantoor. Na drie maanden de invloed van zijn nieuw milieu te hebben ondergaan, had hij nog slechts één ambitie: letterkundige te worden.
In het gebouw waarin de studie van meester Delavigne gevestigd was, woonde de letterkundige Henri de Latouche. Van bij de eerste kennismaking was hij ten zeerste ingenomen met Veuillot en beloofde de aspirant-letterkundige te zullen helpen. Toen hij directeur van Le Figaro was geworden, plaatste hij in zijn blad een kort stukje van zijn beschermeling.
Daarmee kregen de plannen van de jonge klerk een andere richting. Hij droomde er nu van langs het journalisme om een literaire loopbaan te bereiken en tegelijk roem en rijkdom te verwerven. Het toeval, dat de kuiperszoon in de studie van meester Delavigne had geplaatst, zou hem weer ter hulp komen. Enkele tijd nadat zijn eersteling in Le Figaro verschenen was, bood een gewezen klerk van de studie, Gustave Olivier, hem een betrekking aan bij L'Echo de la Seine-Inférieure te Rouen.
Nog geen achttien jaar oud, werd Veuillot daar belast met het lokaal nieuws en de schouwburgverslagen. Hij overschreed spoedig de grenzen die hem waren gesteld en wierp zich met al zijn jeugdige onstuimigheid in de politiek. Dat hij zijn werk niet half deed, bewezen hem de lof van zijn meesters en de uitdagingen van zijn tegenstanders. Veuillot raapte de handschoen op en liet de eer, die hij met zijn pen had gekrenkt, herstellen door de eerste maal zijn hoed, de tweede keer de slip van zijn jas te laten doorschieten met een pistoolkogel. Het schijnt Veuillot ernst te zijn geweest met deze zijde van zijn journalistieke bedrijvigheid, want na zijn tweede duel volgde hij ijverig schietlessen.
Zoveel strijdvaardigheid is verwonderlijk, daar Veuillot geheel toevallig was toegetreden tot de politieke gezindheid, die hij zo resoluut met pen en pistool verdedigde.
Bij de juli-revolutie van 1830 had de liberale burgerij, uit verzet tegen de weer machtiger wordende adel, Louis-Philippe op de troon van Karel X geholpen. Een van de veroveringen van de omwenteling was de vrijheid van de pers, doch deze kwam ook ten goede aan de tegenstanders van het nieuwe bewind; de republikeinsgezinde liberalen, de partijgangers van de vorige koning en zij die nog steeds rekenden op het herstel van het huis der Bonapartes. Om dit voor haar hinderlijk gevolg van de persvrijheid te keer te gaan, zag de regering geen ander
| |
| |
middel dan haar politiek te laten verdedigen in door haar gefinancierde bladen. L'Echo de la Seine-Inférieure behoorde tot die verweermiddelen en Veuillot zou er met zijn pen de conservatieve liberalen verdedigen. Zijn houding van toen heeft hijzelf later als volgt beoordeeld: ‘Pour moi, j'avais eu la foi de mes besoins; j'eus aisement celle de mes intérêts. Je me trouvai de la Résistance, j'aurais été tout aussi volontiers du Mouvement et même plus volontiers.’
Veuillots biograaf, zijn neef François, heeft zich ingespannen om de betekenis van die zelfbeschuldiging te milderen. Hij meent, dat de bekeerde Veuillot naderhand te streng is geweest voor de ongelovige, want ‘c'est une nature franche, c'est une âme élevée, c'est un coeur généreux, qui se révèle dès ses premiers articles’, tekent hij bij de door ons aangehaalde passage aan. Het is een vergoelijking, geen weerlegging.
Meer ter zake schrijft Eugène Veuillot, de broeder van Louis, in zijn commentaar bij diezelfde bekentenis, dat hij het heel natuurlijk vindt, ‘qu'un garçon de 18 ans, élevé en dehors de tous les partis, étranger à toutes les questions de doctrine, n'ayant trouvé dans l'ordre social aucun appui, aucune direction, allât du côté où le poussaient ses amis et où se trouvaient ses intérêts.’
De zaken zullen zich inderdaad hebben toegedragen gelijk Eugène het voorstelt. Ambitie en talent die op zoek gaan naar eender welke overtuiging om zich in haar dienst te kunnen laten gelden, zijn steeds een euvel geweest van het journalisme.
Vermoedelijk heeft Veuillot aanvankelijk niet of niet zeer duidelijk ingezien, dat hij in zijn krant de strijd zou moeten aanbinden tegen zijn eigen overtuiging. Pas later heeft hij er zich rekenschap van gegeven, dat hij eigenlijk in het andere kamp had behoren te staan. Bekent hij zelf niet, dat hij de revolutie van 1830 heeft meegemaakt als een geamuseerd toeschouwer? Wat bij een jong mens nu juist niet op een diepgaande of hartstochtelijke overtuiging wijst. Dat de jonge, ambitieuze Veuillot, toen hij het van simpele klerk tot journalist kon brengen, de hem aangeboden betrekking heeft aanvaard zonder zich om de politieke kleur van de krant te bekommeren, is verklaarbaar. Pas toen hij journalist was en in alle omstandigheden volgens de lijn van zijn blad behoorde te schrijven, is hij zich terdege bewust geworden van zijn eigen politieke overtuiging en heeft hij het als een vernedering gevoeld, dat deze niet strookte met de opvattingen welke hij om den brode verdedigde.
Kan men het een jongeman niet kwalijk nemen, dat hij op de eerste de beste redactie een betrekking aanvaardt om zijn droom te verwezen- | |
| |
lijken en journalist te worden, toch wijst het op een gebrek aan moed wanneer hij de redactie niet verlaat zodra hij inziet hoe grondig zijn eigen politieke opvattingen van die van zijn krant afwijken. Dat gebrek aan moed heeft Veuillot zich later bitter berouwd, maar voorlopig overheerste bij hem de ambitie om zijn maatschappelijke positie te verbeteren, het genoegen journalist te zijn en niet langer klerk, het verlangen te schrijven en zijn kopij gedrukt te zien.
Slechts veertien maanden bleef Veuillot te Rouen. In die korte tijd had hij zich te Parijs doen waarderen als talentvol journalist en betrouwbaar verdediger van het bewind. Einde 1833 werd hij bevorderd tot ‘rédacteur en chef et en seul’, zoals hijzelf het heet, van Le Mémorial de la Dordogne, het regeringsblad te Périgueux.
In een relaas, vijftig jaar na zijn dood ontdekt, heeft Veuillot over zijn aankomst in het stadje geschreven: ‘Nous étions en hiver, je ne connaissais personne dans le pays, j'y portais avec effroi le nom réprouvé de partisan du juste milieu, je sentis le désespoir et l'effroi s'emparer de mon coeur.’
Werd hij zich, bij gelegenheid van zijn bevordering en tijdens zijn vereenzaming in het wildvreemd provincienest, zijn verantwoordelijkheid van journalist volledig bewust? Is wellicht daarin de reden te zoeken van wat hij zijn wanhoop en zijn angst noemt? Wat hiervan zij, hij zette zich over de aanvankelijke aarzeling heen. François Veuillot schrijft over de bedrijvigheid van zijn oom te Périgueux: ‘On l'avait chargé de défendre l'ordre; il le défendait; il le défendait même avec une verve et une énergie qui révélaient la conviction sincère ou le désir secret de la conviction.’ Eugène Veuillot getuigt over diezelfde periode: ‘Au total, il était plus dévoué aux principes d'ordre que ne le comportait la situation et que ne l'eussent voulu beaucoup de ceux qu'il défendait.’ Veuillot zelf geeft de verklaring voor de voortvarende ijver waarmee hij in die tijd de regering verdedigde: ‘J'étais dévoué; la jeunesse a besoin de se dévouer.’ Wat zijn overtuiging betreft, bekent hij: ‘...chose particulière, on a toujours la conviction que l'on veut avoir.’
Men kan in elk geval doen alsof. Vooral de journalist, wanneer hij voor de hem toevallig aangewaaide overtuiging dagelijks strijd voert, kan op de duur geloven dat hij meent wat hij schrijft, omdat een telkens weer beleden en verdedigde overtuiging hem bezieling schenkt.
| |
Afkeer voor ‘zijn’ journalisme
Dit laatste was bij Veuillot niet het geval. Hij kon zich de opvattingen die hij in zijn krant verdedigde, niet tot een stevige overtuiging
| |
| |
maken. Het eeuwige polemiseren voor een zaak waarin hij niet geloofde, werd hem dan ook een last. Aan Gustave Olivier, de vriend die hem een betrekking in de pers heeft bezorgd, schrijft hij vanuit Périgueux: ‘Je voudrais bien ne plus faire de journal: ce travail de colère et de haine me pèse. Je ne le supporte qu'à cause de ma conviction, ou plutôt de ma rage politique’. Veuillot vocht omdat hij graag streed, maar hij deed het als een huurling in dienst van de zaak waarvoor hij betaald werd.
Hij wist waar hij aan toe was, het citaat bewijst het. Zijn atavistische boereneerlijkheid (hij stamde van landlieden af en bracht zijn kinderjaren in een klein dorp door), heeft hem het onzuivere, het oneerlijke van zijn dubbelzinnige situatie doen beseffen. Zijn reactie keert zich echter niet tegen hemzelf, wel tegen het beroep, waarvan de uitoefening hem, de geamuseerde toeschouwer van de revolutionaire beroering van 1830, de ‘rage politique’ in het hart gestort heeft.
Aan dezelfde Parijse vriend schreef hij nog: ‘... quand j'aurai fait ici mon temps, je ne veux plus être journaliste’. Hij wou naar Parijs terug, juist om uit de pers weg te geraken. ‘Je ne me ferai plus journaliste à Paris,’ luidt het in diezelfde brief. ‘Je n'ai pas de style et je ne veux plus être journaliste. Si je me trouve jeté dans le monde, dans les journaux, dans les hommes littéraires ou politiques, je suis perdu, je ne serai jamais qu'un gâcheur infime, méprisable, méprisé et me méprisant.’
Hij weet nog niet hoezeer het journalisme aan zijn geaardheid beantwoordt. Wanneer hij, in september 1836, naar Parijs terugkeert, is het om er journalist te blijven. Hij wordt redacteur aan de ultra-conservatieve Charte de 1830, het blad van de toenmalige regeringschef Guizot. Niet alleen bleef hij journalist, hij verdedigde ook verder de ‘résistance’ tegen het ‘mouvement’.
Het verging Veuillot in de hoofdstad weinig anders dan te Rouen en Périgueux. Hij was trouwens nog bezield met de eerzucht, die hem zes jaar vroeger had aangegrepen bij het verschijnen van zijn eerste inzending in Le Figaro. ‘Je serai sincère,’ bekende hij later in zijn Rome et Lorette, ‘j'entrai dans Paris avec des idées de conquête, ou pour mieux dire, en vrai conquérant, bien décidé à devenir ministre aussitôt qu'il se pourrait’.
In afwachting, dat hijzelf een portefeuille zou bemachtigen, diende Veuillot met al zijn talent en zijn onuitputtelijke werkkracht minister Guizot.
Hoewel hij er grof geld verdiende, liet hij het blad na enkele maanden in de steek, toen hij er moest dienen onder een nieuwe hoofd- | |
| |
redacteur, die hij niet kon velen. Hij werd hoofdredacteur van La Paix, een andere regeringskrant, die echter, kort na Veuillots komst, in de oppositie trad, toen Guizot door het parlement ten val was gebracht. Aanvankelijk kende Veuillot een moeilijke tijd, want nu de regeringsgelden afgesneden waren, kreeg hij zijn wedde niet uitbetaald. Hij verdroeg het met brani, ter wille van ‘le beau plaisir d'être fidèles à nos convictions.’
De vreugde was niet van lange duur. De eigenaar van La Paix verkocht zijn krant aan de nieuwe regering met de redacteurs erbij, deze laatsten berekend tegen 1.500 fr. per kop. Veuillot slikte zijn trotse vreugde in, durfde zelfs aan te dringen op de uitbetaling van de hem toekomende 1.500 fr. en ging gedwee bij de eerste-minister. Guizots tegenstander, de directieven halen voor het opstellen van de krant. Het is een staaltje van het veile journalisme, zoals het in die tijd bedreven werd te Parijs en zoals Balzac het zeer realistisch beschreven heeft in zijn Illusions perdues. Veuillot had echter niet zoveel financieel succes als Balzacs held, Lucien Chardon. De staatssubsidie bleef uit en, gedwongen door de nood, aanvaardde Veuillot opnieuw een betrekking bij een provincieblad... en een bij voorbaat uitbetaalde subsidie uit de staatskas. Hij kwam eerst terecht te Toulouse, waar het blad waarvoor hij was aangewezen, niet eens bestond. De omnibus-journalist werd dan naar Montpellier gestuurd. Daar vond hij wel degelijk een krant, maar de enige redacteur ervan bedankte voor de gouvernementele hulpkracht uit Parijs. Veuillot gaf het er dan maar aan en deed de staatsubsidie op in een rondreis door Zuid-Frankrijk.
Het beviel de regering niet bijster, dat haar journalist zijn wedde op die manier verteerde en wanneer Veuillot einde 1837 weer te Parijs belandde, moest hij er genoegen nemen met een tweede-rangsbetrekking bij de conservatieve Moniteur Parisien. Hij zocht iets beters, doch kon het alleen vinden bij de liberale oppositie, die meer dan de regering zijn talent op prijs stelde. Overlopen schrikte hem niet af. ‘J'eus grande envie d'accepter’, bekent hij en in Rome et Lorette heeft hij over die periode uit zijn jeugd getuigd: ‘Je ne donnais pas deux mois pour n'être plus qu'un de ces condottieri de la plume qui vont d'un camp dans l'autre.’
Juist toen, wanneer in het leven van de 24-jarige Veuillot elk houvast dreigde te ontbreken, gebeurde de ommekeer. Zoals men weet, werd hij door een vriend uitgenodigd om deze op een reis naar Italië te vergezellen.
‘J'étais à Rome. Au détour du chemin, je rencontrai Dieu.’ Welke gevolgen zou die ontmoeting hebben voor de journalistieke bedrijvigheid
| |
| |
van de bekeerling? Hij kende het journalisme enkel langs zijn minder verkwikkelijke zijde. Het was hem een middel geweest om zijn weg te maken, een beroep waarin het talent om te pleiten, aan te vallen en te vleien veel meer belang had dan de overtuiging.
De nieuwe levensstijl, waarop hij zich na zijn bekering toelegde, achtte hij onverenigbaar met het journalisme zoals hij het kende en beoefend had. Radikaal formuleert hij, in een brief uit Rome, zijn beslissing: ‘Quant à la réputation, l'éclat, la manipulation des articles, tout le sabbat infernal et immonde des journaux, je fais bien mieux que de n'y point pouvoir arriver: je n'en veux point.’
Hoe slecht kende hij zichzelf! Hij besefte niet dat de journalistieke bezetenheid hem stevig in haar greep hield. Hij had zijn persoonlijkheid eraan gewend gemaakt doorlopend publiek te getuigen voor zaken waarin hij niet of slechts ten dele geloofde. Nu hij een wezenlijke overtuiging bezat en trachtte daarnaar te leven, zou zijn journalistieke persoonlijkheid hem spoedig ertoe dwingen weer getuigenis af te leggen, stelling te nemen en alles te bestrijden wat hij voor dwaling hield.
In het antijournalistieke harnas waarmee de bekeerling zich in zijn eerste ijver had omgord, bleek trouwens spoedig een kwetsbare plek te bestaan. ‘Je ne m'interdis pas d'ailleurs,’ schreef hij kort na zijn radicale beslissing, ‘de faire passer ça et là un article inoffensif, ou qui défendrait la vérité; mais la vraie vérité bien claire, bien authentique et bien pure de tout soupçon’.
| |
Terug in de pers
Na zijn terugkeer uit Rome was Veuillot om den brode sous-chef geworden bij het ministerie van binnenlandse zaken en attaché aan het cabinet van de minister. Hij had het voornemen gemaakt de waarheid te verdedigen, maar hij kon dat niet doen op de kalme, bezadigde manier van de staatsbeambte, die zijn dagelijkse vrije uurtjes na kantoortijd aan zijn schrijftafel doorbrengt. Zelfs het vlugge tempo waarin hij werkte - hij schreef de twee delen van Pèlerinages de Suisse op vier maanden - was te traag voor zijn temperament.
Spoedig geraakte hij weer in de pers. Om zijn minister genoegen te doen, leverde hij enkele bijdragen aan een gouvernementele krant en in l'Univers nam hij de verdediging op zich van een beschermer uit de periode van vóór zijn bekering, generaal Bugeaud.
Die gelegenheidsmedewerking bleef nog binnen de perken, die hij zich te Rome, na zijn bekering, had gesteld: enkel af en toe een artikel. Maar het was, vooral dan het uit eigen beweging geschreven pleidooi ten gunste van Bugeaud, een eerste toegeving aan de journalistieke
| |
| |
bezetenheid, waardoor hij weldra onverhoeds weer volledig zou ingepalmd worden.
Om de drukproef van een van zijn artikels te verbeteren, begaf hij zich op een avond naar de redactie van l'Univers. Het was er armoedig en stil en in die armoede en die stilte werkten twee redacteurs ijverig voort, tussen twee stapels dagbladen, zonder zich om de bezoeker te bekommeren. Bij dit hem zo vertrouwde schouwspel voelde Veuillot herinneringen aan een nabij verleden wakker worden en geraakte onmiddellijk onder de invloed van de genius loci.
‘Word ik ooit weer journalist, dan zal het waarschijnlijk hier zijn’, zegde hij, terug op straat, aan zijn broer die hem vergezelde.
Word ik ooit weer journalist... Hij hoefde het niet opnieuw te worden. In zijn hart was hij het steeds gebleven. In afwachting dat hij zoals voorheen van zijn pen zou leven, begon hij regelmatig en onbezoldigd mee te werken aan l'Univers. Maar hij was kieskeuriger geworden. Zijn bekering had hem de moed geschonken om te handelen naar zijn opvatting van de journalistieke eerlijkheid. Toen de uitgever van l'Univers op een kwade dag bij het ministerie om toelagen ging bedelen, verzaakte Veuillot zijn medewerking. Hij kon het niet langer tegenover zichzelf verantwoorden voor zijn lezers op te treden als een onafhankelijk journalist, wanneer hij in werkelijkheid uit de staatsruif at en verplicht was te schrijven volgens de onderrichtingen van het ministeriële persbureau. ‘Cela me semblerait un métier de Judas’, schreef hij in een brief.
Enkele maanden later sloot de regering de geldstroom af, omdat l'Univers te zelfstandig was gebleven in het bepalen van zijn houding. Veuillot keerde naar de krant terug, ditmaal als bezoldigd redacteur, en weldra werd hij tot hoofdredacteur bevorderd.
Hij verdiende er 300 fr. per maand minder dan op het ministerie, maar er zouden in zijn nieuwe betrekking nog andere dan geldelijke offers van hem gevergd worden. Reeds in 1842, het jaar zelf waarin hij definitief naar l'Univers was overgegaan, had hij een maand gevangenisstraf uit te zitten omdat hij met meer geestdrift dan de regering welgevallig was, de antikatholieke onderwijswetten had aangevallen. Een dergelijke beproeving kon zijn gehechtheid aan zijn blad en aan zijn journalistiek werk niet verzwakken, nu dat werk voor hem niet langer de weg naar de roem was, maar een elke dag hernieuwde daad van apostolaat, waarin hij volledig opging en zijn door zijn bekering gelouterd idealisme bevrediging vond.
Zeer spoedig zag de niet-katholieke pers in welke geduchte kracht l'Univers in Veuillot aangeworven had. Ze verweet hem het geweld
| |
| |
waarmee hij voor de vrijheid van onderwijs opkwam. Zoveel onstuimigheid, beweerde zij, berokkende nadeel aan de geestelijkheid. Met kracht trad Veuillot toen op om het goed recht van het katholiek journalisme, zoals hij het begreep, te verdedigen. ‘En d'autres temps’, schreef hij in zijn verweer, ‘il fallait à l'Eglise un bras séculier, il lui faut aujourd'hui une voix séculière; nous sommes cette voix.’
Dezelfde Veuillot, die zich zo dapper te weer stelde tegen de vijanden van buiten, bleek niet bestand tegen de moeilijkheden hem op zijn krant door zijn geestesgenoten aangedaan. Tegenover deze laatsten maakte wellicht juist zijn verheven opvatting van het katholiek journalisme hem zo kwetsbaar.
In een benard ogenblik had het blad financiële steun gekregen van Montalembert. Deze liberaliserende staatsman was, al zo min als de de niet-katholieken, gediend van de heftigheid waarmee Veuillot voor de vrijheid van het onderwijs opkwam. Nu hij bij l'Univers een voet in huis had, wou hij naast Veuillot een tweede hoofdredacteur plaatsen, die op de redactie een temperende invloed zou uitoefenen. Veuillot werd door het gekonkel rond zijn persoon en zijn bevoegdheid spoedig ontmoedigd. ‘Je veux résolument me retirer,’ klaagt hij. ‘Je suis las et l'on m'a blessé au coeur.’ Enkele tijd later, wanneer hem al de schuld van de gerezen moeilijkheden werd geweten, ontsnapte hem deze verzuchting: ‘Hélas! que ne puis-je m'en aller à cent lieues et m'enfermer dans quelque chartreuse?’
Niet zodra rees buiten de krant een gelegenheid om een grote journalistieke bedrijvigheid aan de dag te leggen, of de inwendige moeilijkheden waren vergeten. In de tijd dat Montalembert het Veuillot lastig maakte op de redactie, brandde in Frankrijk de strijd los rond de jezuïeten. Veuillot wierp er zich in om de Sociëteit te verdedigen. Van ontslag nemen was geen spraak meer. Er kwam een tweede hoofdredacteur en Veuillot diende genoegen te nemen met de titel rédacteur en chef adjoint. De strijd en het schrijven waren echter hoofdzaak geworden en aan positie en graad werd door de journalist niet langer belang gehecht.
Pas dan zal Veuillot weer met heengaan dreigen, wanneer de nieuwe hoofdredacteur hem in zijn verdediging van de jezuïeten wil belemmeren. Begin 1848 bereikte het conflict tussen de hoofdredacteur en zijn adjunct een hoogtepunt. Verdere samenwerking tussen beiden leek onmogelijk geworden en op 1 maart zou de uitgever beslissen wie de plaats moest ruimen voor de ander. Maar op 24 februari brak de revolutie uit en daarmee was voor de journalist in Veuillot de knoop doorgehakt. Alsof er geen uitgever en geen hoofdredacteur bestonden,
| |
| |
zette de adjunct zich weer aan het schrijven om zijn lezers voorlichting te brengen in de geweldige gebeurtenissen van de dag. Enkele dagen later werd zijn optreden bezegeld: Veuillot was opnieuw de enige hoofdredacteur van l'Univers.
Aan heengaan zou hij niet zo gauw meer denken. Het bleek aldra bij een zware beproeving, die het blad vrij onverwacht kwam treffen: de veroordeling van l'Univers door de aartsbisschop van Parijs. Als bisschop van Digne was Mgr. Sibour de vriend geweest van de krant, maar hoe langer hij te Parijs was, hoe meer de scherpe, radikale toon van Veuillots polemieken hem schadelijk leek voor de belangen van de Kerk in Frankrijk. Hij trachtte de invloed van l'Univers te neutraliseren door zelf een blad te laten uitgeven, doch na zes maanden ging dit om de hoek. Even later oefende l'Univers kritiek uit op een encyclopedie, hoewel die met het bisschoppelijk imprimatur was verschenen, en haalde zich daardoor een waarschuwing van Mgr. Sibour op de hals. Deze zware morele slag deed bij Veuillot het verlangen niet opkomen het journalisme te verlaten, ook al waren voor hem de moeilijkheden achter de schermen veel ernstiger, nu de kerkelijke overheid hem in het ongelijk had gesteld, dan toen ze tot het redactiekantoor van l'Univers beperkt bleven. De reactie van Veuillot was deze keer louter combatief. De dag zelf waarop hij de bisschoppelijke waarschuwing in zijn blad overdrukte, deed hij een beroep op Rome. Het kwam echter niet tot een pauselijke uitspraak. Wel zou twee jaar later de encyclopedie, die door Veuillot was aangevallen, op de Index worden geplaatst, doch toen was sedert lang het conflict tussen Mgr. Sibour en de krant bijgelegd om des lieven vredes wille.
| |
Alleen maar journalist
Nog was Veuillot niet vanuit het Vaticaan indirect in het gelijk gesteld, toen Louis-Napoleon in 1851 zijn staatsgreep voltrok. Montalembert hield het aanvankelijk met het nieuwe regime en zocht er steun voor bij zijn bekenden. Aan de hoofdredacteur van l'Univers bood hij een zetel aan in de Raad van State. ‘J'ai renoncé aux emplois pour être journaliste,’ antwoordde Veuillot, ‘je reste journaliste.’
De Veuillot die het, bij zijn intrede in de Parijse pers, op zijn minst tot minister wenste te brengen, is wel heel erg veranderd sedert hij uit roemzucht Périgueux verliet. Niet alleen is zijn journalistieke bezetenheid met de jaren toegenomen, ze werd daarbij gelouterd sedert de beleving van de katholieke opvatting hem het apostolaat en het offer van de persoonlijke ambitie aan het belang van de gemeenschap had doen ontdekken.
| |
| |
Hij is echter niet volledig tevreden over zijn werk. Van de polemieken met katholieke personaliteiten wenst hij bespaard te blijven. Vooral sedert het overlijden van zijn vrouw en van een van zijn dochtertjes, in 1853, verlangde hij ernaar in vrede te leven met al zijn geloofsgenoten.
Het mocht echter niet zijn. Begin 1853 liet Mgr. Dupanloup, allesbehalve een vriend van l'Univers, door zijn vicaris-generaal een campagne inzetten tegen ‘la presse religieuse laïque’.
Veuillot beet van zich af op zijn gewone manier: met stevige argumenten en met vlijmende spot. De argumenten werden hem klaarblijkelijk ingegeven door zijn gehechtheid aan het journalisme en speciaal aan het katholiek journalisme, waarvan hij, reeds tien jaar vroeger, het bestaansrecht verdedigd had, toen hij schreef: ‘En d'autres temps, il fallait à l'Eglise un bras séculier, il lui faut aujourd'hui une voix séculière; nous serons cette voix.’ Veuillot had zulks in 1843 geschreven in antwoord op de bewering van een niet-katholieke krant, dat zijn geschrijf de geestelijkheid in opspraak bracht. Nu, tien jaar later, diende hij zichzelf en zijn beroep te verdedigen tegen een geestelijke, die de over godsdienstproblemen schrijvende leken als indringers aanklaagde. Deze beschuldiging noemde Veuillot een abuis vanwege ‘des théologiens qui veulent parler de ce qui se passe dans la rue sans sortir de leurs bibliothèques. Ils ouvrent des livres; il faudrait ouvrir la fenêtre.’
De wenk werd kwalijk genomen door de aartsbisschop van Parijs, de hier reeds vermelde Mgr. Sibour, ook al geen vriend van Veuillot. De lectuur van l'Univers werd verboden in de kloostergemeenten van het aartsbisdom, de priesters kregen verbod het blad nog te lezen of er aan mede te werken, en de redacteurs zelf werden met excommunicatie bedreigd voor het geval ze het zouden wagen de bisschoppelijke sanctie te commentariëren in hun krant.
Wanneer die veroordeling op hem neerkwam, vertoefde Veuillot te Rome, waar hij troost en opbeuring was gaan zoeken in zijn zware rouw. Het was de aangewezen plaats om het verweer te ontplooien waarvan hij zich ook bij de vroegere sanctie van Mgr. Sibour had bediend. Weer verzocht hij het Vaticaan uitspraak te willen doen in zijn conflict met het aartsbisdom. Zijn journalistieke bedrijvigheid op te geven terwille van het onbegrip en onder de drukking van zijn tegenstanders, terwille van de miskenning vanwege de geestelijkheid, die hij sedert vijftien jaar dag in dag uit met de pen verdedigde, daar dacht hij niet aan. Hij ging integendeel zijn goed recht en het nut van zijn werk als strijdend katholiek journalist, bij de verschillende Vaticaanse instanties bepleiten.
| |
| |
Naar zijn biografen verzekeren, is het aan zijn optreden te danken, dat l'Univers toen niet te gronde ging, maar met ere en versterkt uit de strijd kwam.
Op uitdrukkelijk verzoek van Rome en nadat in de encycliek Inter Multiplices een voor de katholieke leken journalisten vleiende passage was verschenen, trok de aartsbisschop van Parijs zijn strafmaatregel in. Gedreven door zijn journalistieke bezetenheid, had Veuillot in de Eeuwige Stad een polemiek met de daad gevoerd in plaats van met de pen, en de overwinning behaald. ‘Si j'avais su, au début de ma carrière dans l'Univers,’ schreef hij een maand later in een brief, ‘quelles épreuves m'attendaient, j'aurais pu reculer. A présent que je le sais, je recommencerais.’
De volgende jaren zal Veuillot het aan de stok krijgen met de regering, wanneer deze, om het dictatoriaal bewind van Napoleon III te steunen, steeds strenger de persvrijheid fnuikt en talrijke beslissingen neemt, die in de ogen van Veuillot een belemmering vormen voor de volle ontplooiing van het katholieke leven in Frankrijk.
Herhaaldelijk werd l'Univers door het ministerie van binnenlandse zaken met schorsing bedreigd, omdat het blad met al te veel brio de katholieke belangen verdedigde tegen de niet-katholieke regeringsgezinde pers. Er kwam een ogenblik van verademing nadat de keizer ontsnapt was aan een door de revolutionairen beraamde aanslag. Napoleon III zocht toen toenadering tot die katholieke kringen, waartoe ook Veuillot behoorde, die de monarchie principieel genegen waren. De hoofdredacteur van l'Univers werd zelfs in audiëntie ontvangen en hij vroeg de keizer om de toelating hem af en toe te mogen schrijven. Natuurlijk werd de toelating verleend, doch er werd nooit gebruik van gemaakt. Veuillot had naderhand ingezien, dat dergelijk privé geschrijf niet bij zijn taak paste. ‘Je me souvins,’ verklaarde hij, ‘que je m'étais fait journaliste pour n'être pas même tenté de devenir autre chose.’ Veuillot had het redacteurschap aan l'Univers aanvaard met een voor hem aanzienlijk materieel offer. Vanwege een jong mens en een pasbekeerde hoefde dat gebaar niet te verwonderen. Doch vijftien jaar later, na herhaaldelijk door de scherpe kanten van het vak te zijn gewond, na verkeerd begrepen en veroordeeld te zijn geweest door hen van wie hij zich gerechtigd achtte steun te mogen verwachten, tien jaar nadat hij, met kennis van zaken, de journalist had voorgesteld als het lastdier van zijn partij, bleef Veuillot nog steeds zijn arbeid van elke dag beschouwen als de vervulling van een zending. Gelijk de kloosterling, in het besef van het wezen zelf van zijn roeping, de ereposten vlucht, zo wilde de journalist niet eens per brief een hoveling worden. Hij
| |
| |
vreesde, dat de schriftelijke band met de keizer de onafhankelijkheid van zijn oordeel en het gezag van zijn vrij woord als vertegenwoordiger van zijn lezers tegenover de overheid, zou hebben beknot.
Enkele maanden later reeds had Veuillot zijn volledige onafhankelijkheid nodig om, tegen de plannen van de keizer in, de onschendbaarheid van de pauselijke staten te verdedigen. Het kwam de journalist duur te staan. Ondanks het uitdrukkelijk verbod van de minister van binnenlandse zaken, had l'Univers de tekst af gedrukt van de encycliek Nullis Certe, waarin Pius IX de politiek van de Franse keizer ten aanzien van de pauselijke staten afkeurde. Het blad werd geschorst op 29 januari 1860 en langer dan zeven jaar zou de opheffing duren.
| |
Kwalijk verdragen rust
Hoe nu verging het de journalist in Veuillot tijdens die lange periode van gedwongen rust? Hij zou geen normaal mens zijn geweest, zo hij, in de koortsige drukte en de uitputtende activiteit van het persbedrijf, niet af en toe naar een regelmatiger, vreedzamer leven had verlangd om zich met rustige bezinning aan het schrijven van zijn boeken te kunnen wijden.
Enkele maanden nog voor de opheffing van zijn krant had hij, in de hoger aangehaalde passage, geklaagd over het juk dat de letterkundige als journalist te dragen krijgt, doordat hij zijn gedachten moet aanleggen of samenpersen volgens de lengte van zijn artikel en een onrijpe idee geweld aandoen om ze op tijd in het blad te krijgen.
Thans was hij van dit servituut bevrijd, was voor hem het rustige, regelmatige leven aangebroken. Het bracht hem niet wat hij ervan verwacht had. Aan zijn correspondent te Rome schrijft hij: ‘Ah, qu'il est triste d'être mort. Je lis les journaux, j'enrage et je fais des projets inutiles.’
In die laatste zin ligt geheel het drama van de werkloze journalist besloten. Hij kijkt de kranten in, leest wat zijn confraters schrijven, voelt de onderwerpen voor artikels, de argumenten voor een polemiek opbruisen... maar moet het alles onbenut in het niet laten verzinken. Dat is het wat Veuillot in die periode ‘les tourments de l'article rentré’ genoemd heeft. Dat torment heeft hem zeven jaar lang geteisterd, zoals uit zijn toenmalige correspondentie blijkt.
In zijn gedwongen rust heeft zij zelfs de tijd gevonden om verliefd te worden, een vlug ontgoochelde, hopeloze verliefdheid. Maar noch de verliefdheid noch de liefdepijn kunnen hem het journalisme doen vergeten. In dezelfde zomer van 1862, waarin hij aan gravin de Robersart brief na brief schrijft als enig uitvloeisel van hun kortstondige idylle,
| |
| |
doet hij aan andere correspondenten zijn beklag, niet over het afwijzen van zijn liefde, maar over de onmogelijkheid om met de pen voor de Kerk en de Paus te strijden.
‘Je crois,’ schrijft hij, ‘que notre maître, en me baîllonnant dans les circonstances actuelles, m'a fait une plaie qui déjouera toute la science des médecins, qui se moquera de tous les hommes de l'art et dont je peux à la lettre mourir.’
Enkele dagen later krijgt een andere vriend dezelfde klacht te horen: ‘Quand l'Univers a été supprimé, je ne me croyais pas aussi atteint que je le suis et que je le sens tous les jours. Je combats ou plutôt je subis une tentation de découragement que je n'avais jamais connue.’
Talloze keren herinnert hij in zijn brieven aan de schorsing van zijn krant en meestal noemt hij ze een kwetsuur, die hem zwaar getroffen heeft. Er is maar één geneesmiddel, hij weet het: een nieuwe krant. Maar de verzoekschriften die hij daartoe indient, de stappen die hijzelf doet of door anderen laat doen, telkens een nieuwe minister van binnenlandse zaken aan het bewind komt, lopen alle op een weigering uit.
Het herhaaldelijk aandringen bij de regering om opnieuw journalist te mogen worden, is tekenend voor de geaardheid van Veuillot. Wanneer hem in 1851 een kandidatuur voor het parlement werd aangeboden, antwoordde hij: ‘... Je ne me présente point, je laisse faire. Je puis accepter, non demander. Si, sans démarches de ma part, je suis un jour élu...’. Maar om weer in de krant te mogen schrijven, draagt hij zichzelf wel voor, vraagt en blijft vragen ondanks alle weigeringen, treedt op bij de bevoegde minister. Financieel had hij er geen belang bij, want reeds voor de opheffing van zijn krant, verdiende hij dubbel zoveel als auteur dan als journalist. Maar de brochure en het boek leken hem niet geschikt om de actualiteit te beoordelen. ‘La vraie arme, l'arme de précision,’ schreef hij, drie jaar na de schorsing van l'Univers, in een vergelijking tussen het vlugschrift en de krant, ‘c'est le journal. Il s'occupe du fait chaud et vivant, il commente le document de la veille et du jour, il dit le mot de la charade politique avant qu'elle soit jouée, il allume le gaz partout où la nuit artificielle porte ses ombres. Le journal est immédiatement lu par des milliers d'amis et d'adversaires; il fortifie les uns, il embarrasse les autres et les contraint à se démasquer; il a quelque chance d'instruire la bonne foi ignorante.’
| |
Tweede terugkeer
Pas wanneer Napoleon III in 1867 zijn maatregelen tegen de pers enigermate mildert, krijgt Veuillot weer een kans.
Hij is 54 jaar oud. Zeven jaar lang is hij uit de pers weg. Als een jeugdige
| |
| |
veroveraar keert hij tot haar terug. Maar zijn vroegere uitgever is niet meer gesteld op zijn medewerking, die hem zoveel last met de autoriteiten berokkende en hem op het randje van de financiële ondergang bracht. Het kan Veuillot niet deren. In 1842 heeft hij, als jonge hoofdredacteur van l'Univers, half Frankrijk afgereisd om abonnees te werven en aldus zijn wankele krant een stevige basis te bezorgen, Nu, een kwart eeuw later, trekt hij er weer op uit om het kapitaal, nodig voor het wederuitgeven van zijn blad, samen te brengen. Nu gelijk toen, wordt het een succes, want Veuillot, die zelf blijft geloven in de zaak die hij verdedigt en in zijn talent, heeft al zijn overredingskracht behouden. Twee maanden nadat de keizerlijke machtiging is verleend, komt de nieuwe l'Univers van de pers. Vijf jaar zou het wederopgenomen werk zonder één inzinking voortgezet worden.
Chronologisch is hier het hoger aangehaalde citaat uit de inleiding tot Corbin et d'Aubécourt op zijn plaats. Inderdaad in mei 1869, nog geen volle twee jaar nadat l'Univers opnieuw was verschenen, schreef Veuillot, dat niet zijn persoonlijke voorkeur, maar enkel zijn wil hem tot journalist had gemaakt. Wie die bewering toetst aan de klachten over zijn gedwongen werkeloosheid, waarmee hij tijdens heel de duur van de schorsing van zijn blad zijn vrienden overstelpte, aan de stappen die hij deed om een krant te mogen uitgeven, zal toegeven, dat Veuillots persoonlijke voorkeur zeer innig met zijn wil was vergroeid geraakt...
Zelfs de vele moeilijkheden, uitgelokt door het oorlogsgebeuren in 1870 en, het jaar daarop, door de Commune, braken in Veuillot de moed en de werkkracht van de journalist niet.
Terwijl enkelen van zijn medewerkers in het niet bezette gedeelte van Frankrijk een speciale editie van l'Univers gingen uitgeven, bleef Veuillot, zolang het beleg van Parijs duurde, in de Franse hoofdstad om er de uitgave van de oorspronkelijke l'Univers voort te zetten. Na de capitulatie van Parijs ijlde hij naar Bordeaux om daar, in de nabijheid van regering en parlement, de leiding van de dubbelganger op zich te nemen. Nu Frankrijk meer behoefte had aan deugdelijk beleid dan aan verweer, verlegde het werkterrein zich van het leger naar de politiek en Veuillot verplaatste zich mee.
Tijdens de Commune, toen de oproerlingen in Parijs belegerd werden door de regeringstroepen, werd l'Univers nogmaals in twee verschillende oplagen uitgegeven, de ene te Parijs, de andere te Versailles, doch ditmaal nam Veuillot de leiding van het blad in ballingschap waar.
Vrij spoedig reeds na die twee jaren van zware en intense arbeid te
| |
| |
Parijs, Bordeaux en Versailles, zou de journalistieke ijver van Veuillot ernstig op de proef gesteld worden.
In een op 13 april gehouden toespraak handelde de Paus over de verdeeldheid onder de Franse katholieken en onder meer betreurde hij dat de gallicanen te zeer de invloed van Rome duchtten en de ultramontanen volledig de wetten van de naastenliefde over het hoofd zagen.
Veuillot die, althans in de pers, de voorman van de ultramontanen was, voelde zich door dat verwijt getroffen, doch onderwierp zich volledig en verklaarde zich bereid zijn werk stop te zetten, indien hij daaraan niet het karakter vermocht te geven, dat vereist werd door het belang van de Kerk.
Spoedig daarna herhaalde de Paus zijn blaam. In een rechtstreeks tot Veuillot gerichte breve schreef de H. Vader: ‘Du reste, nous n'avons jamais voulu improuver les principes pour lesquels vous combattez, puisqu'ils sont sains et justes, mais seulement la manière de combattre et les censures personnelles qui, bien que parfois inévitables, se rencontrent dans vos écrits plus fréquemment qu'il ne convient, et imprégnées de ce sel qui exhale un zèle amer étranger à la charité de l'homme catholique.’ Die berisping was begraven onder de lof en de aanmoedigingen die wel negen tiende van de pauselijke brief vulden, maar dat éne tiende, waarin hij in het ongelijk werd gesteld pijnigde Veuillot ten zeerste, vooral omdat het kwam na reeds een eerste blaam en ondanks de volkomen onderwerping waarmee die was aanvaard. ‘Je ne puis me dissimuler,’ schreef Veuillot aan een vriend, ‘que mon métier, qui m'était naguère si précieux, s'est décoloré immensément.’ Pas nadat hij uit Rome de verzekering had gekregen, dat de blaam alleen in het schrijven voorkwam, maar in het hart van de Paus de genegenheid voor zijn meest wakkere verdediger in Frankrijk niet in het minst was verminderd, kreeg Veuillot met zijn gemoedsrust ook zijn werkijver volledig terug. Dat bleek onder meer in januari 1874, toen l'Univers, omdat het blad het pauselijk protest tegen de Kulturkampf had opgenomen, op verzoek van Bismarck door de Franse regering voor twee maanden geschorst werd. ‘Je reprendrai le 19 mars, jour de Saint Joseph,’ nam Veuillot zich voor, ‘avec les sentiments les plus impénitents du monde.’
Terwijl hij aldus, na het overwerk van de oorlogsjaren, in de strijd en beproeving stand hield, had Veuillot de kennismaking met de kwalen van de ouderdom niet kunnen ontgaan. Af en toe ging hij bezwaard onder een plotselinge moeheid, die hem het werk lastig maakte. Hijzelf heeft een zeer luciede beschrijving gegeven van die inzinkingen, die te gelijk zijn lichaam en zijn geest troffen. We halen ze hier aan, omdat
| |
| |
men eruit opmaken kan, hoe pijnlijk deze periodes van machteloosheid moeten geweest zijn voor de vlot schrijvende journalist, die Veuillot was. ‘Je voyais mes idées pour ainsi dire dessinées au trait; elles manquaient de couleur et de parfum. Le mot vrai ne venait pas; un mur me le cachait, et les efforts que je faisais en vain pour le franchir me brisaient et ne le franchissaient pas.’
Een andere keer zou hij over dat zelfde ziekteverschijnsel schrijven: ‘J'avais emporté un article commencé; deux fois j'ai essayé de le finir, deux fois je me suis arrêté en chemin, sans avoir avancé d'une ligne. Je n'ignore pas cependant ce que je veux dire, et l'article est bien tout entier dans ma tête.’
Tussen de inzinkingen door kreeg Veuillot voor min of meer lange periodes zijn volle expressievermogen en produktiekracht terug. ‘Il me semble bien que je suis au bout de mon rouleau et que je ferais sagement de m'en aller tout à fait’, had hij geschreven op 23 juli 1874, onder de invloed van een depressie, doch reeds in september van datzelfde jaar voerde hij een zo verwoede campagne tegen de regering, dat l'Univers een nieuwe schorsing opliep. Toen schreef Veuillot over zichzelf dat fiere woord, waarin geen spoor van ontmoediging meer te vinden is: ‘L'homme que la foudre d'en bas vient frapper bénit sa plume et regarde avec un fier contentement sa main blessée.’
Zo min deze figuurlijke kwetsuur als zijn geschokte gezondheid zouden Veuillot beletten telkens het hem mogelijk was voor zijn blad te schrijven, zich met hart en ziel in de polemiek te storten. Het is vaak pathetisch om na te gaan, hoe hij zich werkelijk ontworstelt aan de greep van de ziekte om te kunnen schrijven over de brandende vraagstukken van het ogenblik. Trad een voorbijgaande beterschap in, dan woekerde hij daarmee en schreef naast zijn bijdragen voor de krant nog boeken. Maar dat verergerde dan weer de uitputting, tot ten slotte een ernstige waarschuwing kwam: op 15 October 1874 werd Veuillot getroffen door een beroerte.
Ook die slag kreeg de bedrijvige journalist in hem niet klein. ‘S'il n'écoutait que lui, il aurait fait douze articles depuis six jours’, getuigt een van zijn naaste medewerkers veertien dagen later in een brief.
De lange duur van het herstel zou echter Veuillot ontmoedigen. Wanneer hij in januari 1875 nog niet weer aan het werk mocht gaan, klaagde hij: ‘Je sens que je suis fini. Dès ma rentrée à Paris, je donnerai ma démission de rédacteur en chef.’
Veertien dagen later was hij te Parijs... om er te werken. Geregeld bleef hij zijn gloeiende strijdartikelen schrijven, maar het studiewerk vlotte niet langer. Een necrologisch artikel ter nagedachtenis van zijn trouwe
| |
| |
vriend Dom Guéranger kreeg hij niet eens uit zijn pen. ‘J'écris encore,’ stelde hij vast, ‘mais ce n'est plus que pour faire mon métier.’
Dat métier - de ‘leaders’ over de actualiteit - zou hij prachtig blijven uitoefenen enkele maanden lang nog, tot hij, in de lente van 1876, beterschap diende te gaan zoeken in het Zuiden. Af en toe zal hij weer voor enkele tijd aan het werk kunnen gaan, maar met de fysische inzinking keert telkens de ontmoediging terug. Zes dagen zwoegt hij op een artikel ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de wijding van Pius IX tot bisschop. ‘Je n'avais pas encore senti si amèrement,’ klaagt hij, ‘combien je ne suis plus qu'un débris.’
Ligt niet juist in deze overmaat van bitterheid het bewijs van de steeds levendige gehechtheid van Veuillot aan zijn taak als journalist, het bewijs ook van de hoge eisen die hij voor zichzelf aan de vervulling van deze taak stelde, zo hoog dat hij geen genoegen vermocht te nemen met maakwerk of met een druppelsgewijze produktie?
Hij reist nog naar Rome en Spanje, maar die afleiding blaast hem geen nieuw leven in, zoals dat vroeger het geval was, toen hij van iedere reis met zijn koffer vol nota's, artikels en brokstukken voor boeken in wording en met het hoofd gonzend van de plannen naar huis terugkeerde.
Zelfs de materiële inspanning van het schrijven is hem te pijnlijk geworden. Zijn laatste artikels voor l'Univers dicteert hij in een brief van augustus 1878. ‘C'est bien triste pour un homme qui en a fait si longtemps le métier.’
Einde 1879 treedt de volledige stilte in. ‘Je suis content d'avoir fait l'Univers et d'y avoir donné quarante-cinq ans de ma vie’, schrijft hij in de brief waardoor hij ontslag neemt als hoofdredacteur. De drie jaren, die hem nog te leven overblijven, brengt hij werkeloos door, in zichzelf gekeerd, zwijgend en roerloos.
Enkele dagen voor zijn dood - hij stierf op 7 april 1883 - zal hij nog eenmaal uit de verstarring treden.
‘Je vais au journal’, zegt hem zijn broeder, wanneer hij, na een bezoek, afscheid neemt van de zieke. ‘Tu vas au journal,’ antwoordt Veuillot, terwijl tranen uit zijn ogen springen, ‘et moi je n'y vais plus!’
Dat woord en die traan zijn de laatste en meest tragische uiting geweest van de journalistieke bezetenheid waarmee Veuillot in zo hoge mate was vervuld.
|
|