| |
| |
| |
Prof. dr. J.L. Pauwels
De spelling van de bastaardwoorden
Beschouwingen bij het rapport van de Nederlands-Belgische commissie
I
Door de publikatie van het in bovenstaande titel vermelde rapport (maart 1967) is de spelling van het Nederlands opnieuw in het brandpunt van de publieke belangstelling komen te staan. In Nederland veel meer dan bij ons hebben de dag- en weekbladen lange artikels gepubliceerd van voor- en tegenstanders van de in het rapport voorgestelde wijzigingen en aanpassingen. Forumgesprekken, debatavonden en persconferenties zijn gehouden, waarop de zaak van alle kanten is belicht en bekeken, met het gevolg dat het hoe langer hoe minder duidelijk werd hoe het probleem het best zou worden opgelost. Deskundigen hebben met wetenschappelijke argumenten aangetoond dat de voorstellen of te ver of niet ver genoeg gingen; niet-deskundigen hebben de eisen van de dagelijkse praktijk en van het gezond verstand beklemtoond; pedagogen hebben prioriteit opgeëist voor de belangen van de schoolgaande jeugd; bepaalde literatoren wensen de taal - dus ook de spelling!! - als een soort van privaat jachtterrein te beschouwen; traditionalisten hebben gewaarschuwd tegen het verbreken van de banden met het eerbiedwaardige verleden door al te brutale spellingwijzigingen; democraten willen de spelling zodanig vereenvoudigen dat ook de gewone volksmens een briefje kan schrijven zonder te veel fouten; internationalisten en beoefenaren van allerlei wetenschappen wensen de gedaante van de vreemde, vooral de technische woorden, zo weinig mogelijk te wijzigen; vlaamsgezinden dringen aan op absolute vastheid van de spelling om de Franstaligen niet het argument in de hand te spelen dat het Nederlands nog maar een taaltje in wording is, op zoek naar zijn definitieve vorm; uitgevers hebben uitgerekend hoeveel een nieuwe spellingwijziging hun zou kosten en een paar conser- | |
| |
vatieven van de oude garde jammeren nog eens over de zoveelste aanslag op de taal!
Wie kan de respectieve waarde van de aldus naar voren gebrachte argumenten op objectieve wijze afwegen? De meeste standpunten, al leiden ze ook tot diametraal tegenover elkaar staande conclusies, zijn volkomen te verantwoorden en kan men dus waarderen. Als ik nu op mijn beurt mijn persoonlijke visie op het gestelde probleem uiteenzet, gelieve men dat niet te beschouwen als betweterij. Ik heb niet de pretentie de middelen te kennen om onze spelling uit het slop te helpen waarin ze blijkbaar is versukkeld!
| |
II
Mag ik beginnen met enkele constateringen? Het ligt voor de hand dat het een ideale toestand zou zijn als er in onze talen met een alfabetische spelling een vaste overeenkomst zou bestaan tussen de gesproken taalklank en het hieraan beantwoordend letterteken. De moeilijkheid is echter dat, zelfs als die ideale toestand bestaat, hij niet van lange duur is. Tengevolge van de onvermijdelijke evolutie die zich in elke gesproken taal voordoet, ontstaan er immers na verloop van een aantal jaren gevallen van discrepantie tussen de ongewijzigd gebleven schriftbeelden en de (soms aanzienlijk) geëvolueerde klanken. Als nu zo'n uit-elkaargroeien is gebeurd, kan men hetzij het verouderde spellingbeeld ongewijzigd laten en de discrepantie tussen klank en letter aanvaarden, hetzij de lettertekens aanpassen aan de geëvolueerde klanken. Het Engels en het Frans zijn voorbeelden van spellingimmobilisme, het Nederlands heeft tot dusver zijn spelling van tijd tot tijd aangepast. Het heeft geen zin hierover te gaan jammeren en te betreuren dat het Nederlands het voorbeeld van de wereldtalen Engels en Frans niet heeft gevolgd. We zijn nu eenmaal de weg van de vereenvoudiging opgegaan: nu kunnen we stoppen op die weg - tot hier en niet verder! - of gewoon voortgaan met de aanpassingen - tot hoever? De weg terug lijkt me echter uitgesloten.
Dat elke spellingwijziging enerzijds moeilijkheden en ongemakken meebrengt voor de levende generatie, vooral voor hen die de school reeds verlaten hebben, is een onloochenbaar feit; dat ze anderzijds alleen voordelen meebrengt voor de jeugd en de toekomstige generaties, wordt niet door iedereen aanvaard. Wie het ermee eens is dat de belangen van de jeugd en van onze nakomelingen de voorrang hebben, hoeft dus nog niet noodzakelijk pro spellingvereenvoudiging te zijn. ‘Waarom,’
| |
| |
zegt hij, ‘een zeker nadeel aanvaarden in ruil voor een problematisch voordeel?’ Het opkomen voor de rechten van de nu levende generatie, die aanmanen tot voorzichtigheid en matiging, is in se niet verkeerd.
Wat ik wel verkeerd vind, is het in abstracto redeneren over een ideale spelling die er zo of zo zou moeten uitzien. Elke generatie ontwerpt niet opnieuw haar eigen spelling! We moeten uitgaan van de spelling die we op dit ogenblik hebben, die historisch is gegroeid, en we mogen er slechts aan raken als we zo goed als zeker zijn dat de voorgestelde wijziging onmiskenbare voordelen voor de meeste taalgebruikers oplevert. Een paar voorbeelden kunnen mijn bedoeling toelichten. De vocalen van lat en laat, kas en kaas, laf en laaf onderscheiden zich zo duidelijk van elkaar dat het verschil voldoende is om de opgegeven woordparen van elkaar te differentiëren. In een ideale fonologische spelling zouden dus ook de twee schriftbeelden altijd verschillend moeten zijn, wat, in de veronderstelling dat we de grafieën a/aa zouden handhaven, de spelling met dubbel letterteken ook in laaten, kaazen en laaven zou meebrengen. Welnu, het gebruik van hetzelfde letterteken, nl. enkele a, voor twee verschillende vocalen, respectief in gesloten en open lettergreep (lat, laten) voldoet in de praktijk uitstekend en het is niet nodig om, ter willen van een principe, laaten enz. te gaan spellen.
In de woorden hand, rib, lag beantwoordt de geschreven eindconsonant telkens aan de verwante, stemloos gesproken medeklinker: we horen dus hant, rip, lach. We schrijven d. b. g. omdat we die consonanten horen ‘als we het woord verlengen’ (handen, ribben, lagen). De toepassing van deze regel, die De Vries en Te Winkel de regel van de gelijkvormigheid noemden, levert ook weinig moeilijkheden op, daar de woorden in hun verlengde vorm in ons visueel geheugen duidelijk aanwezig zijn. Nochtans is er hier een (betreurenswaardige?) uitzondering: z en v worden, in tegenspraak met de geciteerde regel, aan het einde van een lettergreep wèl als stemloze s en f geschreven: haas, koos; brief, loof. De regel van de gelijkvormigheid eist nochtans de grafieën haaz, kooz; briev, loov. Persoonlijk betreur ik dat De Vries en Te Winkel haaz en briev niet hebben aangedurfd, maar hier voorzichtigheidshalve de ‘regel van het algemeen gebruik’ - hun deus ex machina - hebben laten gelden.
Uit de houding van De Vries en Te Winkel bij het ontwerpen van hun spelling, uit de voorstellen van Kollewijn, uit de voorschriften van Marchant en de besluiten van de woordenlijstcommissie van 1954, uit de hele geschiedenis van de spellinghervormingen blijkt dat er altijd gestreefd is naar wat op een bepaald ogenblik als bereikbaar werd beschouwd. Men gaf er zich rekenschap van dat elke spellingwijziging
| |
| |
weerstanden van allerlei aard oproept en dat alle voorstellen dus binnen de perken van wat de meeste taalgebruikers redelijk en aanvaardbaar schijnt, dienden te worden gehouden. Vandaar de noodzakelijkheid van compromissen - de ongelukkige c/k-regeling van 1954 is hiervan een voorbeeld - en het nemen van wat men, van principieel standpunt uit, halve maatregelen kan noemen.
Uit de geschiedenis van de spellingstrijd zijn nog een paar besluiten te trekken in verband met de opportuniteit en de bereikbaarheid van spellingwijzigingen:
1. Aanpassingen die alleen bestaan in het schrappen van overbodig geworden lettertekens, d.w.z. van letters waaraan in het gesproken woord geen klank (meer) beantwoordt, worden het gemakkelijkst aanvaard, b.v. in 1946 het schrappen van de tweede o en e in open lettergreep (boomen, beenen) van ch na s in in- en auslaut (menschen, visch); in 1954 het weglaten van h in de verbinding rh (rheuma); hierbij mogen we ook taalkundige vereenvoudigingen citeren: het weglaten van de casus-n (ik zie den bruinen beer) en van de uitgangen -e, -en van een/e/n, mijn/e/n enz. Met het feit dat door dergelijke schrappingen enkele zeldzame differentiëringen die in het schriftbeeld bestonden (kolen - kooien; bedelen - bedeelen), werden opgeheven, nam men, na wat tegensputteren, genoegen. Veel minder gemakkelijk aanvaardt men wijziging van lettertekens, d.w.z. vervanging van een letter door een andere letter. Dat is waarschijnlijk de reden waarom de uitgang -isch in 1946 niet tot -ies is omgespeld en dat verklaart, voor een gedeelte althans, de aarzelingen en het geknoei in 1954 met de als k gesproken c, de y, de q, de als z gesproken s.
Voor wie in abstracto redeneert, bestaat er in de gevallen rijk - klein; rouw - blauw evenveel reden tot gelijkschakeling van de klinkertekens als in de gevallen steenen- schenen; boomen- zonen. In de laatste gevallen kon de gelijkschakeling gebeuren door eenvoudige schrapping van een letter, in de eerste dient echter vervanging te gebeuren van ei door ij, van au door ou, of vice-versa. Gevolg: tot dusver liet men deze gevallen onaangeroerd. De reden waarom de moeilijkheden met de i/ie-spelling nog altijd niet zijn opgelost, ligt m.i. in de grafie ie. Als het dubbele letterteken ii zou worden gebruikt i.p.v. ie zou men waarschijnlijk reeds van in 1946 ik giit, wij giten (giet, gieten), liif, live (lief, lieve), dip, diper (diep, dieper) hebben gespeld, in overeenstemming met de regel die geldt voor a(a), e (e), o (o) en u(u): enkele letter in open, dubbele letter in gesloten lettergreep.
Het is dus wel duidelijk dat het schrappen van een letter veel minder weerstand oproept dan het vervangen van een letter: het enigszins ver- | |
| |
korte woordbeeld schrikt de taalgebruiker minder af, blijft hem meer vertrouwd dan het beeld met het vreemde insluipsel.
2. Om vlot aanvaard te worden mogen de met het oog op spellingwijziging voorgestelde regels geen of haast geen uitzonderingen toelaten. Als niet op eenvoudige wijze kan worden vereenvoudigd, blijven wijzigingen het best achterwege! Het vervangen van rh door r en van ph door f - nochtans een geval van wijziging, niet van schrapping! - is in 1954 vrij gunstig onthaald, omdat de regel voor alle woorden gold; tegen de gedeeltelijke vervanging van th door t en van c door k is des te erger gesputterd. Tegen het voorstel van de bastaardwoordencommissie om th consequent door t te vervangen heb ik geen bezwaar; dat heb ik wel tegen haar gecompliceerde regels in verband met de spelling i/ie. Dat in 1946/47 vrijwel iedereen zo onverwacht vlug, de meesten zelfs met duidelijke voldoening, de spellingwijziging heeft aanvaard, verklaar ik door het feit dat het nieuwe toen beperkt bleef tot een klein aantal duidelijke, algemene regels: die van de schrapping van de tweede o in open lettergreep (geval boomen, hopen) vertoont haast geen uitzonderingen (loochenen, goochelen...), die van de schrapping van ch na s in in- en auslaut werd alleen op het suffix -isch niet toegepast. Ook op de regel van de schrapping van de tweede e in open lettergreep (geval beenen, teekenen) achtte men slechts één uitzondering noodzakelijk: aan het woordeinde bleef ee bewaard: zee, mee, wee, thee wenste men te differenciëren van ze, me, we, te. Deze ene uitzondering bracht onmiddellijk moeilijkheden mee voor verholen samenstellingen en afleidingen: de
woordenlijstcommissie spelde eega, onderzeeër, farizeese, de bastaardwoordencommissie stelt ega, onderzeër, farizese voor.
Dat de spelling niet te vaak mag worden gewijzigd, zal wel iedereen beamen. Het is spijtig dat tot dusver hierover geen uitgebreid opinieonderzoek is gehouden. Waarschijnlijk zou hieruit vooral blijken dat de gewone taalgebruiker ‘het spelletje beu is’! Hij wenst geen verdere vereenvoudiging. Hij wenst voorlopig nog alleen zekerheid en vastheid... liefst voor zeer lange tijd!
| |
III
Het rapport van de bastaardwoordencommissie is, voor de ingewijde althans, prettige lectuur, omdat het met grote deskundigheid is opgesteld, de behandelde problemen van alle kanten bekijkt en meestal - niet altijd, eilaas! - de gedane voorstellen op uitvoerige wijze verant- | |
| |
woordt, waarbij soms de voor- en nadelen tegen elkaar worden afgewogen. Dat betekent natuurlijk niet, dat die voorstellen zo voor de hand liggen dat de lezer er vanzelf mee instemt. Vaak is de gekozen oplossing volstrekt niet vanzelfsprekend; er dienden knopen te worden doorgehakt, wat telkens een subjectieve keuze impliceert.
De aan de commissie verstrekte opdracht luidde ‘te adviseren op welke wijze ... een spelling van bastaardwoorden ... kan worden bereikt, waarbij een zo consequent mogelijke opzet in fonologische zin en een zo ver mogelijk gaande vernederlandsing wordt nagestreefd’. Uit het rapport blijkt op afdoende wijze dat algemene vernederlandsing van de bastaardwoorden is uitgesloten: een aantal ‘fonemen die alleen eigen zijn aan de oorspronkelijke taal en in verzorgde uitspraak hun vreemde karakter behouden, kunnen in het Nederlandse spellingsysteem niet worden weergegeven’ (rapport, blz. 4). Honderden woorden, door de commissie in zes groepen ondergebracht, worden vooraf van vernederlandsing uitgesloten. Honderden andere woorden ontsnappen aan vernederlandsing, omdat ze vreemde fonemen bevatten, als Franse genasaleerde vocalen: essence, milicien; Fr oi (= wa): peignoir; Fr. ch (- sj): couchette. Toen de commissie duidelijk zag dat ze in de meeste gevallen niet verder zou geraken dan partiële aanpassingen en compromis-oplossingen, had ze haar onmacht kunnen constateren en de opdracht teruggeven. Het pleit voor haar moed, dat ze haar opdracht heeft volbracht tot het bittere einde en de storm van protest heeft willen trotseren die ze wel verwachtte. Het lijkt me in elk geval nuttig, dat ze haar opdrachtgevers heeft verteld hoever, naar haar oordeel, de spelling der bastaardwoorden op dit ogenblik zou kunnen worden vernederlandst. Dat geeft ook aan anderen de gelegenheid te verkondigen wat zij erover denken.
Hier mogen enkele bedenkingen volgen bij een aantal voorstellen van de commissie. Persoonsnamen, ook in oneigenlijk gebruik, worden van vernederlandsing uitgesloten (blz. 21): een cicero, een hercules, een luther; hetzelfde geldt voor samenstellingen, niet echter voor afleidingen, zodat we zouden te lezen krijgen: een echte cicero hield een siseroniaanse redevoering; een hercules die, dank zij zijn herkuliese kracht, herculeswerkjes opknapt; in de luterse kerk gebruikt men de lutherbijbel Is het wel noodzakelijk de afleidingen te spellen volgens een strakke regel? Als de afleiding zich min of meer heeft losgemaakt van het grondwoord, zal men geneigd zijn de spelling aan te passen. Bij benediktijn en fransiskaan, eventueel zelfs bij karteziaan en kalvinist, kan men beweren dat meestal niet meer aan een persoonsnaam gedacht wordt, maar bij marxist en castrist (de commissie spelt marksist en
| |
| |
kastrist) is de band met Marx en Castro nog te duidelijk.
Engelse woorden worden van vernederlandsing uitgesloten, behoudens een klein aantal volledig ingeburgerde, zoals bokskalf, flet, kokpit, lebel, resen, tenk, trem, trenen (blz. 21). Op blz. 7 worden nog twee andere Engelse woorden vernederlandst: bebie en keek. Ik heb geen bezwaar tegen het vernederlandsen van werkelijk ingeburgerde woorden, als dat op normale wijze kan gebeuren. Wie zal echter uitmaken of een woord werkelijk is ingeburgerd? Zijn cockpit en racen meer ingeburgerd dan cocktail en goal? Voor mij is het tegendeel waar! Onder de tien vernederlandste woorden die als voorbeeld zijn opgegeven, is er maar één enkel waarvan ik de aanpassing toejuich, nl. bokskalf. Tegen kokpit heb ik geen onoverkomelijk bezwaar, maar flat, tank en tram wens ik met a te handhaven, omdat in het Zuiden deze woorden algemeen met a worden gesproken. Lebel, resen, trenen, bebie en keek zijn voor mij onjuist grafieën van label, racen, trainen, baby en cake, evenals trouwens freem voor frame, dat reeds in de woordenlijst 1954 staat. De Engelse woorden bevatten een zeer duidelijke tweeklank (eej), de vernederlandste spelling eist een zuivere monoftong. Ik beschouw de e-spelling in deze woorden als een verkapte poging om de Hollandse diftongische uitspraak van de lange e tot norm te verheffen.
In hun geheel ontleende, niet-aaneengeschreven woordgroepen en woordkoppelingen worden niet vernederlandst (blz. 21): café-chantant, ex-voto. Aan elkaar geschreven dienen ze wel vernederlandst: faksimïlee, vademekum. Het al of niet aan elkaar schrijven lijkt me een zeer zwak criterium voor al of niet vernederlandsen. Wie post-scriptum in twee woorden schrijft, mag niet vernederlandsen; wie aan elkaar schrijft, mag alleen postskriptum spellen! Eau-de-cologne werd tot dusver niet aaneengeschreven. Toch heeft de commissie van dat ene woord een uitzondering gemaakt en de spelling odeklonje voorgesteld, wat m.i. niet aan de gewone uitspraak beantwoordt en trouwens door de pers zeer slecht is onthaald.
Op blz. 21 stelt de commissie voor, de woorden die een Franse genasaleerde vocaal bevatten, niet te vernederlandsen: nuance, essence, milicien, pince-nez, annonce. Ik heb tegen die regel geen bezwaar, maar vrees dat sommigen hieruit zullen besluiten dat in al deze woorden een Franse nasale vocaal moet worden gesproken. Ik hoor echter door beschaafd sprekenden nuance, nuanceren, annonce, annonceren meestal met niet genasaleerde a (resp. o) + n uitspreken! In de andere drie voorbeelden staat de nasale vocaal nog vast.
De regels op blz. 22 betreffende de vreemde fonemen die vernederlandsing verhinderen, leiden soms tot echte puzzels. Daar wordt voorgesteld
| |
| |
quarantaine ongewijzigd te laten, maar kapillair en sellulair gedeeltelijk te vernederlandsen. De regel is: Fr. ai (= è) beschermt het hele woord, niet echter als het in het achtervoegsel -air (e) staat! Cahier en croupier blijven ongewijzigd: de Fr. uitgang -ier (= jee) beschermt namelijk het hele woord; karrière en kassière worden gedeeltelijk vernederlandst: de uitgang -ière beschermt de rest van het woord niet! De Franse klank (zj), gespeld als j of g beschermt het hele woord: journaal en bougie behouden dus ou; een uitzondering wordt gemaakt voor het afzonderlijke woord dejeunee (i.p.v. dejeuner) en voor de verbinding -ge, die de rest van het woord niet beschermt, met het gevolg dat kamoeflage (minder gewoon dan journalist) met oe wordt gespeld en sentrifuge met s. Op blz. 25 stelt de commissie voor de verbinding ou, uitgesproken als oe, oe te spellen, b.v. doeane, goeverneur, maar in heel wat woorden blijft ou gehandhaafd: in boudoir omdat het woord oi (= wa) bevat, in douche wegens ch (= sj), in journalist wegens de f (= zj), in outillage wegens ll (= j of lj); rouge en roete worden verschillend behandeld: rouge behoudt ou wegens een niet uitgesproken e aan het woordeinde (regel 7 blz. 22); in
roete dient de eind-e blijkbaar te worden uitgesproken, dus moet oe worden gespeld!
Een Zuidnederlander zal het moeilijk hebben met die al of niet uitgesproken e aan het einde van Franse woorden. In het Frans zijn de gevallen rouge en route volkomen identisch: in normale gesproken taal wordt geen eind-e gehoord, in plechtige of trage taal, ook wel in poëzie, hoort men een lichte e. De Fransen uit het zuiden vallen op door de nadrukkelijke handhaving van deze eind-e. Aan zijn directe contacten met het Frans heeft de Zuidnederlander dus geen houvast.
Latijnse woorden die uitsluitend een vreemd meervoud hebben, worden niet vernederlandst, b.v. codex - codices, praesens - praesentia (blz. 21), maar de zelf ongewijzigd blijvende Latijnse uitgangen -cus (meerv. -ci), -ca (-cae), -cum (-ca) beschermen de rest van het woord niet, b.v. akademicus - akademici, kollega - kollegae!
De commissie stelt voor (blz. 23) eau te vervangen door o, b.v. buro, plato, nivo, maar au ongewijzigd te laten, dus fraude, epaulet, aubade. Al is deze verschillende behandeling te verantwoorden: eau wordt altijd als o uitgesproken, au meestal als ou (of o), toch zullen de meeste taalgebruikers menen dat voor eau niet meer aanleiding bestaat tot vernederlandsing dan voor au. En dat de commissie gemeend heeft voor sjofeur een uitzondering te moeten maken èn op de au-regel én op de ch (= sj)-regel ligt nog minder voor de hand.
In 1954 had de é (e met accent aigu) haar accent verloren in de eerste lettergreep; nu wordt voorgesteld het ook in de andere lettergrepen weg
| |
| |
te laten, b.v. preseance, reverence, variëtee (i.p.v. variété), dus zelfs in woorden die niet worden vernederlandst (blz. 23). Dit lijkt me geen winst. Het letterteken e is in het Nederlands overbelast: in het woord dekkleden is hetzelfde e-teken symbool voor drie verschillende klanken (é-è-ә). In de enkele vreemde woorden waarin het onderscheidend accent het gemakkelijk lezen bevordert, werpt men het nu overboord, waarschijnlijk omdat é geen Nederlands teken is! Ik had veeleer een voorstel verwacht in de andere richting: het e-symbool kan aanzienlijk worden ontlast door een accent te plaatsen op alle gesloten (heldere) e's, b.v. téken, bédelen, bedélen. Het voorstel is 20 jaar geleden reeds gedaan door wijlen Herman Teirlinck. Laten we hier in herinnering brengen dat het Spaans niet aarzelt om de woordklemtoon door een accent aan te duiden, telkens als hij niet op de ‘normale’ plaats valt, b.v. república, dánosle (stapelvorm: da + nos + le); volgens de regels zou de klemtoon op de voorlaatste syllabe moeten vallen (-bli-, -nos-). Deze taal gebruikt dus het accent louter als hulpmiddel.
Aan het einde van woorden uit het Grieks, het Latijn en het Italiaans wenst de commissie de ie-klank als i te spellen; bij woorden uit andere talen echter ie; dus: alibi, katalogi, makaroni, maar abrie, jurie, taksie (blz. 24)! Verder worden de regels die sedert 1954 gelden voor de spelling van i/ie in bastaardwoorden enigszins omgewerkt, maar we blijven zitten met uiteenlopende spellingen als markiezen - markizin; naïeve - naïveling, semieten - semitisme.
De woorden met ui (= wie) blijven ongewijzigd, maar de commissie stelt voor twee woorden te vernederlandsen, nl. biskwie (reeds facultatief geworden in 1954) en etwie (i.p.v. etui) (blz. 25). M.i. hadden die twee woorden niet meer behoefte aan vernederlandsing dan circuit, suite e.a.
De als s gesproken c (en ç) zou meestal s worden geschreven (blz. 26), maar er zijn weer veel uitzonderingen ten gevolge van allerlei beschermde maatregelen. Enkele nieuwe s-gevallen zullen wel (graag?) worden aanvaard, b.v. abses, sent, sitroen. Hebben anderzijds desigram, resu, vermiselli (spellingen van de commissie) niet evenveel recht om de c te behouden als annonceren, biceps en rosacee? Ze vallen eilaas niet onder de door de commissie willekeurig vastgestelde regels!
Bijna onbegrijpelijk is het voorstel (blz. 26) om 11 uitzonderingen toe te laten op de regel die zegt dat woorden met ch (= sj) ongewijzigd blijven (blz. 22). De commissie handhaaft dus couchette, toucheren, marechaussee, charlatan, charmant, cheque, chevron, clicheren, chaperonneren, pluche enz., maar wenst hasjee, kapusjon, kasjot, marsjeren, sjagrijn, sjampetter, sjapieter (d.i. chapiter), sjiek, sjimpansee, sjofeur,
| |
| |
sjokola(de) te schrijven. De verantwoording die de commisie van deze uitzonderingen geeft op blz. 5 v. kan ik niet aanvaarden.
Hetzelfde geldt voor de twee uitzonderingen, kanalje en rapalje, die de commissie heeft gemeend te moeten maken (blz. 27) op de regel die zegt dat (i)ll (=j of lj) niet wordt gewijzigd, b.v. bouillon, fusilleren.
Voor gn (= nj) stelt de commissie slechts incidentele wijzigingen voor (blz. 27): banjo en sinjeur lijken me best, kompanjon is voor mij aanvaardbaar, bezonje en lornjet lijken me op zijn minst twijfelachtig.
| |
IV
Na al de kritiek die ik hierboven heb uitgebracht, kan ik bezwaarlijk pleiten voor het aanvaarden van de voorstellen in hun geheel. Ze zijn vaak niet vrij te pleiten van willekeur en brengen geen afdoende oplossing. De tijd is blijkbaar nog niet rijp voor een consequente - of zo consequent mogelijke - vernederlandsing van de bastaardwoorden. De compromis-voorstellen van deze commissie, soms nogal gecompliceerd, zijn voor mij een bewijs dat we van de bastaardwoorden voorlopig liever ‘afblijven’. Ik ben namelijk overtuigd dat een andere commissie het niet beter zal doen.
Als er toch iets zou worden ondernomen, lijken mij persoonlijk de volgende voorstellen van de commissie wel aanvaardbaar:
1. De consequente vervanging van th door t, dus ook in de gevallen waarin th in 1954 was gehandhaafd in de ‘voorkeurvorm’, b.v. teorie, biblioteek, tee.
2. De consequente vervanging van intervocalische s door z, die in 1954 niet helemaal was doorgevoerd, b.v. filozofie, prezident, sinteze. Ik zou ook schrijven fuzilleren, omdat ik niet gebonden ben door de regel die de commissie verplicht fusilleren te spellen: de aanwezigheid van ll (=j of lj) beschermt het hele woord!
3. De consequente vervanging van ae door e (e), die in 1954 onvolledig was gebeurd, b.v. kwestuur, preadvies, mediëvist.
4. de veralgemening van de spelling uu in woorden als buuste, truuk kaduuk, een geval dat in 1954 maar half was opgelost.
5. De vernederlandsing van moeilijke lettercombinaties met c (het gaat telkens om weinig talrijke gevallen): akkoord (cc), akku (cc), akkiet (cqu), bokbier (ck), piknik (ck), aksent (cc), sukses (cc), bachanaal (cch), akkwizitie (cqu).
6. Het verder doorvoeren van de vervanging van qu door k of kw, in
| |
| |
1954 slechts gedeeltelijk gebeurd, b.v. antikair, kalkeren, kiet; antikwariaat, kwatertemper, kworum.
Met enige aarzeling kan ik me aansluiten bij dejeunee, dinee en soepee; we spelden toch reeds dejeuneetje, dineetje en soepeetje. Ook bij de vervanging van als eu gesproken oe door eu: ameube, eudeem, eukumenies. Met nog meer aarzeling bij de algemene vervanging van y door i/ie, b.v. analist, idille, pigmee, himne. De reeks woorden met y is vrij groot; in 1954 was de y meestal behouden en kreeg i(e) slechts in enkele woorden de voorkeur. - De x verkeert in hetzelfde geval: slechts in een beperkt aantal woorden is in 1954 ks als facultatieve spelling aanvaard naast x (hoofdvorm): klakson, eksamen, sfinks. De commissie stelt de veralgemening van ks voor: dus ksilofoon, ksenofobie, sintaksis enz. Als de bastaardwoorden grosso modo ongewijzigd zouden blijven, is het dan ook niet beter y en x verder ongemoeid te laten en eventueel slechts incidenteel te vernederlandsen?
Ook de c (:= k), c (= s) en ou (oe) zou ik slechts incidenteel vervangen door k, resp. s, oe. Met de s zou ik spaarzaam omgaan, met de oe royaler, met de k zeer royaal. Ik ben er me echter van bewust dat het uitpikken van woorden waarvan de vernederlandsing de vrij algemene goedkeuring zou wegdragen, een hachelijke onderneming is.
| |
V
De commissie heeft gemeend er goed aan te doen ook een reeks voorstellen te formuleren die geen verband houden met de spelling van de bastaardwoorden en dus buiten haar opdracht vielen. In deze voorstellen vind ik persoonlijk meer goeds dan in die betreffende de bastaardwoorden.
De regels die door de woordenlijst van 1954 waren voorgeschreven voor het gebruik van de tussenletter -n- in samenstellingen en die er op het eerste gezicht vrij eenvoudig uitzien, bleken in de praktijk aanleiding te geven tot talrijke moeilijkheden. De radicale maatregel die de commissie voorstelt, namelijk geen n te schrijven tenzij het eerste lid van de samenstelling in de onverbogen vorm op n uitgaat, lijkt me een goede oplossing: we zouden dus voortaan even goed lindelaan schrijven als lindeboom, mierenest als eendenest, boerehof als leeuwehol. Niemand zou zich nog hoeven af te vragen of het eerste lid van paarde(n)stal, kurke(n)trekker, musse(n)jacht of pere(n)boom een noodzakelijk meervoud is, of elfe(n)sprookje, engele(n)haar, pruike(n)stijl een persoonsnaam bevat, of in koninginne(n)straat een of
| |
| |
meer koninginnen bedoeld zijn, of reuze(n)- in samenstellingen substantivische of bijwoordelijke betekenis heeft. We zijn dan verlost van subtiliteiten als bessensap - bessenjam; lendebreuk - lendendoek; barricadegevecht -barricadenoorlog; sterrekijker - sterrenkijker; uilebord - uilenbord; flessemand - flessenmand; krantepapier - krantenpapier, waarover nu haast iedereen struikelt. Voor mijn part hoeft zelfs de uitzondering die de commissie wenst voor ogenblik, ogenschijnlijk en ogenschouw niet ingevoerd te worden; in die woorden kan ik de n even goed missen als in ogedienst en ogetroost. Alleen in precies omschrijfbare gevallen, als havenmeester, zuidenwind, binnendeur, eigendom, waar de n geen ‘tussenletter’ is, ligt handhaving van n voor de hand. Het voorstel tot radicale schrapping van de tussenletter -n- lijkt me het meest dringende van het hele rapport. Een boekekast is niet gekker dan een boekwinkel en een ziekeauto niet zonderlinger dan een sardineblikje.
Veel minder enthousiasme voel ik voor het voorstel betreffende de tussenletter -s- in samenstellingen. Dit geval is enerzijds gemakkelijker: de verbindings-s wordt namelijk meestal gehoord - direct of indirect - en dan schrijft men natuurlijk ook s (ambtsjubileum, gewetensgeld, gevoelszaak); anderzijds moeilijker: als het tweede lid van de samenstelling met s of ch (= sj) begint, wordt een eventuele verbindings-s aan de volgende s of sj geassimileerd en hoort men ze dus niet. In zo'n geval schreef de woordenlijst van 1954 een analogische s voor, b.v. dorpsschool (naar dorpskerk, dorpsplein ...), stationschef (naar stationsgebouw, stationsplein...). De bastaardwoordencommissie stelt voor de s waarvan men de aanwezigheid niet kan horen, ook niet te schrijven: stadschool, stationchef, meisjeschool, bonnetjestelsel. Die regel is bijna overal zeer slecht onthaald, vooral wegens meisjeschool met één s, wat iedereen beweert te lezen als: school voor één meisje. Aan horlogewinkel is men blijkbaar al lang gewoon! Ik meen dat tegen s-loze samenstellingen met een eerste lid enkelvoud, als bedrijfchef, staatschuld, stadschool, stationchef veel minder verzet rijst dan tegen dergelijke samenstellingen met een eerste lid meervoud, als meisjeschool, bonnetjestelsel. Misschien zou het daarom aanbeveling verdienen voor de zeldzame samenstellingen die, zonder -s-, de lezer zouden hinderen, een beroep te doen op de analogie. Ik denk aan een opmerking als: ‘Een analogische verbindings-s wordt geschreven, als het eerste lid van de
samenstelling een subst. is op -je of jongen: (en leven?) bonnetjesstelsel, katjesspel, koekjesschaal, meisjesschool, jongensstreek, (levenssappen).’ Deze uitzondering is te verantwoorden door het feit dat de woorden die uitgaan op een diminutiefsuffix (-e/t/je, -pje; in de dia- | |
| |
lecten ook -ke(n)), als eerste lid van een samenstelling altijd met verbindings-s worden gebruikt, de andere woorden op -e integendeel nooit: vgl. kannetjeskruid, kliekjesdag, katjesdragend, koekjestrommel, nopjesgoed en detectivevereniging, kastanjelaan, machinekamer, medailleverzameling, sardinevangst. Het taalgevoel verzet zich dus tegen een samenstelling met een woord op -je, waarin men de noodzakelijke verbindings-s niet zou zien. De woorden jongen en leven hebben zich bij de woorden op -je aangesloten, de andere woorden op -en niet.
| |
VI
In 1954 werd in samenstellingen als h.b.s.-meisje een koppelteken geschreven, in afleidingen als h.b.s.'achtig een weglatingsteken. De commissie stelt voor in beide gevallen een koppelteken te schrijven (blz. 30), wat in de dagelijkse praktijk misschien eenvoudiger is. Minder gelukkig vind ik het voorstel om ook in verbogen vormen van bepaalde woorden het koppelteken te gebruiken, nl. in gevallen als staart-sen, do-s. Hier vind ik de apostrof duidelijker: staart-s'en, do's. Eigenlijk waren de regels van 1954 niet zo gek: het weglatingsteken wijst op een veel intiemere samenhang van de gescheiden delen dan het verbindingsteken. Aanvaardt men die bedoeling, dan is de apostrof in h.b.s.'achtig volkomen verantwoord.
Bij wat de commissie onder het hoofdstukje weglatingsteken (blz. 30) voorstelt, kan ik me niet aansluiten. In 1954 werd de oude regel ‘het meervoud (en de genitief) van woorden op heldere klinker wordt gevormd door toevoeging van ‘s'’ gehandhaafd: zebra's, ave's, anti's, piano's, menu's; Anna's, Otto's. De commissie wenst nu zebraas, anties, menuus, dandies, Ottoos enz. te spellen en verwijst hierbij naar de reeds bestaande diminutiefvormen zebraatje, menuutje enz. Deze ‘verzwaring’ van het klinkerteken, vooral in onbeklemtoonde lettergrepen, eventueel zelfs wijziging (dandy - dandies) lijkt me helemaal overbodig. Vooral bij eigennamen lijkt me de wijziging van de naam niet aanbevelenswaardig; drie Boticellies, de Holkemaas, Bredaas omgeving, Pompejies ondergang. De apostrof is m.i. in deze gevallen een voldoende waarschuwing om te beletten dat de vocaal zou gelezen worden alsof ze in een gesloten lettergreep stond.
De nieuwe regels die de commissie heeft ontworpen voor het gebruik van de hoofdletter, vooral met de bedoeling dit gebruik te beperken, bevatten veel goeds. Op blz. 35 v. van het rapport worden niet minder dan zeven groepen van woorden geciteerd die voortaan met kleine
| |
| |
letter zouden worden geschreven, o.a. namen van geologische tijdperken, van leden van godsdienstige orden en congregaties, van aanhangers van politieke richtingen en partijen, van historische tijdperken en gebeurtenissen, van functies, van onderwijsinrichtingen, van wetten en koninklijke besluiten enz. Vooral de minusculisering van de talrijke groep der afleidingen van aardrijkskundige namen, der namen van talen en dialecten zal een belangrijke besparing aan hoofdletters meebrengen.
Toch kunnen we ook in dit hoofdstuk enkele vraagtekens plaatsen. Figuurlijk gebruikte persoonsnamen worden met hoofdletter geschreven als zij een kunstwerk aanduiden, b.v. een Rembrandt (schilderij), met kleine letter als er een persoon mee bedoeld wordt: hij is een echte rembrandt. Dit lijkt eigenaardig; men zou eer het tegendeel verwachten! Voor produkten die geen kunstwerk zijn, geldt de regel niet: ‘'t Is een ford’ kan betekenen: 1. een auto, 2. een man als Ford. - In dit hoofdstuk wordt herhaaldelijk aaneenschrijverij gepleegd zonder enige verantwoording, b.v. Sintpieterspenning, Nieuwzeeland, Leidsevaart, Langenieuwstraat, Mechelsesteenweg (alle op blz. 33). De woordenlijst 1954 schrijft voor: Sint-Pieterspenning, Nieuw-Zeeland (blz. LXIV), Oostendse Vaart (blz. LXVIII); de Belgische Commissie voor Toponymie en Dialectologie spelt Lange Nieuwstraat, Mechelse Steenweg. Deze afwijkingen kunnen niet worden aanvaard zonder een hoofdstukje over het aaneenschrijven van woorden, waarin al deze innovaties zijn verantwoord.
De woorden die op -ee uitgaan, behouden volgens de nu geldende regels de dubbele ee ook in samenstellingen, afleidingen en verbogen vormen: we schrijven dus met dubbele ee: zeeën, onderzeeër, gedweeë, tweede, overzeese, domineese (tegenover Chinese, Portugese en derg., waaraan geen Chinee, Portugee ten gronde ligt); ook in farizeeën, farizeese, Hebreeën, Pyreneeën die als meervouden of afleidingen van grondwoorden op -ee worden beschouwd. De commissie stelt voor de tweede e te schrappen in verbogen vormen en afleidingen als zeën, farizese, farizeër, gedweë, Hebreën, dominese, twede enz., niet echter in samenstellingen, noch in afleidingen als gedweeheid, gedweeste, tweeling, weedom, zeewaarts, orchideeachtig. Eigenlijk komt het erop neer dat de tweede e wordt geschrapt waar het schriftbeeld er zich niet tegen verzet, m.a.w. waar de vorm met één e vlot leest. De commissie gebruikt uiteraard deze formulering niet, maar zegt dat dubbele ee bewaard blijft in afleidingen met een achtervoegsel dat met een medeklinker begint. Het suffix -achtig (met klinker) wordt als uitzondering bij de groep met medeklinker gevoegd, terwijl dominese en twede waarin het ‘achtervoegsel’ wèl met een medeklinker begint, afzonderlijk als uit- | |
| |
zonderingen worden vermeld. Men ziet dus dat deze regels niet eenvoudiger zijn dan die van 1954 - in feite zijn ze gecompliceerder - maar ze maken de kortere grafieën -eër, -eën, -ese (i.p.v. -eese) mogelijk. Hiertegenover staat dat het aanvaarden van de meervouden zeën, Hebreën enz. bijna
noodzakelijk impliceert, ter wille van het parallellisme, dat men tevens het voorstel van de commissie goedkeurt om driën, kniën, melodiën en derg. te spellen. Tot dusver schreef men drieën, knieën, melodieën, omdat het woordaccent op ie valt, tegenover poriën, evangeliën enz. met niet beklemtoonde ie. Worden kniën, melodiën niet aanvaard, dan lijkt het me beter ook niet te raken aan de regels betreffende de woorden op -ee.
Op het eerste gezicht lijkt de voorgestelde omspelling van de uitgang -isch tot -ies (blz. 37) een verbetering. Aldus raken we de laatste ch waaraan geen klank beantwoordt, kwijt en spellen we dat suffix op dezelfde wijze als in het Afrikaans. Persoonlijk zou ik de spelling -is verkiezen om twee redenen: 1. Door normale evolutie zal de vocaal van dit onbeklemtoonde suffix waarschijnlijk binnen afzienbare tijd kleurloos worden, d.w.z. afslijten tot toonloze ə. De Zuidnederlandse uitspraak is trouwens reeds ongeveer zover geëvolueerd. De spelling logis, tragis belet enerzijds de uitspraak met gesloten ie niet, evenmin als de i in gesloten lettergreep dat belet in illegaal, immanent enz. (rapport blz. 9) en laat anderzijds de mogelijkheid open voor een uitspraak met toonloze ə, zoals de -is- uitgang in notaris, vonnis. 2. Het als -ies gespelde suffix wordt in de verbogen vorm -iese, waardoor combinaties mogelijk worden als: een Belgiese inspectrice, een Russiese cantatrice; worden alle voorstellen van de commissie aanvaard, dan krijgen we: een belgiese inspektrise, een russiese kantatrise.
Het voorstel van de commissie om de zeer kleine groep van woorden op -aarn, -eern, -oorn voortaan nog slechts met -aren, -eren, -oren te spellen (blz. 37), lijkt me voorbarig. Tegen lantaren, doren, voren als enige vorm heb ik geen bezwaar, maar deern (meestal nog deerne gespeld) en toorn (gedifferentieerd van toren) wens ik te behouden. De verbinding ‘lange vocaal + r + n’ is niet onnederlands: gaarne, Laarne, Kuurne; in de afleidingen van de besproken woorden wordt ze trouwens noodgedwongen gehandhaafd: toornig, hoornist.
De commissie stelt voor de h te schrappen in thans, althans en thuis (blz. 37). De h in (al)thans zal wel weinig verdedigers vinden: het verband met hand is nog slechts aan filologen bekend, maar thuis is nog allerduidelijkst. Aan wie doet de h in dit woord kwaad?
Het laatste voorstel van de commissie betreft de afleidingen van werkwoordsstammen die uitgaan op -s (blz. 37). Wordt aan zo'n stam
| |
| |
een met s beginnend achtervoegsel toegevoegd, dan schrijft men maar een enkele s, b.v. poetster, waster, verglasel i.p.v. poetsster, wasster, verglaassel. Deze regel sluit aan bij die van de vorming van superlatieven van adj. op -s: wijste, malste met één s, maar is in tegenspraak met wat de commissie voorstelt op blz. 30 in verband met samenstellingen: daar wordt dubbele ss gespeld in gevallen als aanwijsstok, aartsschelm, messteek. We krijgen dus: 1. woord op -s + achtervoegsel met s: één s (waster); 2. voorvoegsel op -s + woord met s: dubbele ss (aartsschelm). Beide grafieën zijn te verdedigen; het nieuwe is niet gemakkelijker dan het oude. Vooral het geval wasster lijkt me duidelijker dan waster. Waarom dan het bestaande wijzigen?
| |
VII
Herhaaldelijk is, sedert de heropening van het spellingdebat, van Noordnederlandse zijde beweerd dat de voorgestelde spellingwijzigingen door het Zuiden aan het Noorden zijn opgedrongen. Iemand heeft zelfs met verontwaardiging uitgeroepen dat hij deze Vlaamse spelling niet kon aanvaarden. Deze bewering lijkt me naïef en zelfs bespottelijk.
Ik kan niet ontkennen dat er nog altijd Zuidnederlanders zijn die graag k en ks spellen i.p.v. c en x, omdat ze menen zich hierdoor als Vlamingen te affirmeren; de Germaanse k past de flaminganten beter dan de c, die zij als Romaans, als Frans beschouwen! Van al de overige problemen die in behandeling zijn, hebben zij echter meestal slechts een flauw benul.
Nergens heb ik de indruk dat het Zuidnederlandse standpunt in het rapport van de commissie heeft geprevaleerd. Ik hoef hier slechts de gevallen op te sommen waarin m.i. de belangen van het Zuiden over het hoofd zijn gezien:
1. Op blz. 25, onder nr. 12, stelt de commissie voor uitsluitend eksekutoor, rekwizitoor, suppletoor te spellen. In de woordenlijst van 1954 waren ook executoir, requisitoir, suppletoir gehonoreerd, wat de zuidelijke uitspraak -waar mogelijk maakte. De commissie geeft alleen deze drie voorbeelden op bij de regel ‘oi, uitgesproken als oo, wordt voortaan ook als oo gespeld’. De Zuidnederlander zal uit de nieuwe woordenlijst moeten vernemen of in het Noorden ook interlocutoir, provisoir, redhibitoir met oo worden gesproken (dus ook gespeld). Hij zal zelfs gaan twijfelen aan contradictoir, notoir, obligatoir, peremptoir, preparatoir. Het zal hem heel wat moeite kosten om uit te maken waar hij zijn -waar-uitspraak mag behouden en dus nog -oir spellen en waar hij
| |
| |
naar gesproken en geschreven oo moet overschakelen.
2. In regel 28, blz. 27, stelt de commissie voor een dubbele spelling te aanvaarden voor woorden die zowel met k als met ch worden gesproken, b.v. krizant/chrizant, wat niet verkeerd is. Maar is het niet opvallend dat kristelijk ook christelijk mag worden gespeld, omdat de ch-uitspraak in het Noorden sporadisch voorkomt, terwijl de in het Zuiden zeer gewone k-uitspraak van alle woorden van de chronos-familie, kronisch, kronologie enz., in 1954 wèl gehonoreerd, niet wordt erkend?
3. Hierboven wezen we er reeds op dat flat, tram en tank, in het Zuiden algemeen met a gesproken, nu verplicht met e zouden worden gespeld. De woordenlijst van 1954 honoreerde zowel de a- als de e-spelling.
4. Hierboven heb ik ook reeds geconstateerd dat regel 7, blz. 22, die niet uitgesproken -e aan het woordeinde als een van de elementen citeert die een heel woord van vernederlandsing uitsluiten, voor een Zuidnederlander onbruikbaar is. Hoe beter hij Frans kent, hoe vaker hij de eventuele nieuwe woordenlijst zal dienen ter hand te nemen om te weten of de eind-e van bepaalde woorden al of niet wordt uitgesproken door de Noordnederlanders.
5. De ergste miskenning van een Zuidnederlandse gewoonte vinden we op blz. 32 (2. a en b). Daar wordt voor familienamen die uit meer woorden bestaan, de regel opgegeven dat, als de voornaam voorafgaat, alleen de hoofdbestanddelen met hoofdletter geschreven worden, b.v. Jan van den Berg, J. de Groot, tegenover Van den Berg, De Groot, als de voornaam niet voorafgaat. In België geldt zo goed als algemeen de regel dat de absolute beginletter van een familienaam altijd met hoofdletter wordt geschreven, dus ook Jan Van den Berg en J. De Groot. Een poging om het Hollandse systeem in België verplicht in te voeren zou ongetwijfeld veel kwaad bloed zetten. De familienaam is voor velen iets onaantastbaars, een eigen, heilig bezit, waarover anderen geen zeggenschap hebben!
6. Over de niet verantwoorde aaneenschrijverij op blz. 33 (gevallen Leidsevaart, Langenieuwstraat, Mechelsesteenweg) is hierboven reeds gehandeld. In Zuid-Nederland komt de neiging om aaneen te schrijven veel minder tot uiting dan in Noord-Nederland.
| |
VIII
Om te besluiten beantwoord ik op beknopte wijze de vraag die mij in
| |
| |
de loop van de voorbije maanden herhaaldelijk is gesteld, nl. hoe m.i. de spellingmoeilijkheden kunnen worden opgelost.
1. De gemakkelijkste oplossing bestaat erin de woordenlijst van 1954 alleen zodanig te wijzigen dat (bijna) alle dubbelvormen zouden vervallen. De secundaire vormen zouden eenvoudig worden geschrapt. Persoonlijk zou ik liever de voorkeurvormen schrappen en de progressief gespelde vormen handhaven, maar daartoe zou ik slechts besluiten na raadpleging van allerlei groepen van taalgebruikers. Het spreekt van zelf dat bij deze revisie van de woordenlijst klaarblijkelijke vergissingen en inconsequenties zouden worden weggewerkt en enkele plooien gladgestreken. Op deze wijze kreeg men alleen een aangepaste of verbeterde, geen nieuwe woordenlijst.
Dat deze oplossing tegemoet zou komen aan de wens van velen, misschien van de meeste taalgebruikers, leid ik af uit de verzuchting die ik na 1954 uit de mond van velen heb gehoord: ‘Verlos ons van de dubbele spellingen! Schrap een van beide, om 't even welke, en laat ons dan verder met rust!’
2. Mocht men er toch toe besluiten de woordenlijst, dus de spelling, op meer ingrijpende manier te wijzigen, dan zou ik in de eerste plaats pleiten voor schrapping van de tussenletter -n- in samenstellingen (regel 1 blz. 29 van het rapport).
3. Van verdere aanpassing van de spelling van de bastaardwoorden zou ik afzien. Mocht men ze toch verder willen vernederlandsen, dan zou ik niet verder gaan dan de consequente vervanging van th door t, van intervocalische s door z, van ae door e (e), van c door k in enkele moeilijke combinaties + nog een paar onbelangrijke regels (zie deze zes gevallen op blz. 501). Verder kunnen nog enkele incidentele vernederlandsingen worden aanvaard.
4. Onmiddellijk daarna zou ik dan een lans willen breken voor een radicale oplossing van het i/ie-probleem, dat me belangrijker lijkt dan al de overblijvende voorstellen. Als we de gesloten ie-klank altijd ie spellen in gesloten en i in open lettergreep, m.a.w. als we er eenvoudig de regel op toepassen die geldt voor de andere vocalen, a(a), e (e), o (o), u(u), dan zijn we van alle moeilijkheden verlost. De bastaardwoordencommissie wist dat zo goed als wie ook (zie blz. 14 van het rapport), maar zij was huiverig voor de toepassing van de regel op Nederlandse woorden, die grafieën als giter, wiken, wi, kni, dri zou meebrengen. Ik ben ook niet enthousiast voor dergelijke nieuwigheden, maar zonder die radicale maatregel blijven we met de talloze moeilijkheden en inconsequenties zitten. Zouden we niet bijna even vlug wennen aan de giter en de wiken als aan de bomen en de benen?
| |
| |
5. Met het reduceren van het aantal hoofdletters en nog een paar kleinigheden uit het rapport ben ik het eens. De andere tot dusver in dit besluit niet-geciteerde voorstellen van de bastaardwoordencommisie lijken me geen verbeteringen.
|
|