De laatste ronde
Een stukje schrijven
In Vlaanderen begin je als romanschrijver, en je eindigt als voordrachtgever. Die zin is niet van mij, maar ik wil hem met beide handen onderschrijven. En dan word je ongeveer als volgt voorgesteld door de inleidende voorzitter. Of nee, iedereen weet wel hoe dat gaat. In elk geval blijkt dat niemand, ook niet de inleider, één van je romans gelezen heeft. Lezen doen ze je niet, maar ze willen wel naar je luisteren. Je bent immers de man van ‘Vergeet niet te lezen’. Je kunt er wrevelig om worden, maar dan vergis je je ergens. Spontaan weten deze mensen dat een gesproken woord echter is dan een geschreven woord. Een gesproken woord liegt niet, of liever, je merkt een eventuele leugen veel lichter op. Het is moeilijk voor een schrijver, die mondelinge proef te doorstaan. Het papier is verduldig, het kan een alibi zijn. Etymologisch IS het een alibi, als je schrijft ben je elders.
Toch zijn er verstandige mensen, die spontaan aanvoelen dat je je als schrijver geweld moet aandoen om te spreken. Ze vragen je wel om een voordracht te komen houden, maar willen je toch ook hulde brengen als schrijver, tonen dat ze ook belangstelling overhebben voor wat je schrijft. En ze vragen je iets voor het programmaboekje. Wat? vraag je dan. O, niet veel, zo maar iets. Een stukje. Ja maar, zeg je, dat is niet gemakkelijk, stukjes schrijven is een kunst apart. Ze doen het toch allemaal, zeggen ze je dan. Ja maar, er zijn er maar een paar die het kunnen, zeg je. Carmiggelt, Jos Ghysen, en dan begin je al te zoeken naar een derde naam. U schrijft toch dikke boeken, zeggen ze. Goed, maar dikke boeken is gemakkelijker dan kleine stukjes. - Je voélt dat je ze niet overtuigt, het vleit je zelfs een beetje, en dan strubbel je nog wat tegen, maar je weet dat je al verloren bent.
Hier is het stukje: ‘Ze vragen je of je een stukje wilt schrijven. Alsof je zo maar kunt gaan zitten en een aantal woorden aan elkaar rijgen waaruit dan een of ander zinvol geheel zou ontstaan. Zo op de man af kun je eigenlijk niets anders schrijven dan een stukje over het schrijven van een stukje. Misschien heeft het toch ergens zin: je zet je anders niet zo gemakkelijk aan je schrijftafel om zo maar iets te schrijven. Je kunt nu eens proberen of het gaat. Zo maar. En dan merk je dat het gaat, dat het schrijven zonder onderwerp je ineens openstelt voor het genoegen, zo maar te schrijven, woorden te zien ontstaan en zinnen, die misschien niets anders tot inhoud hebben dan het genot zelf, ze neer te schrijven. Het is iets als wandelen. Je gaat eigenlijk nergens naartoe, je bent zo maar op weg en je geeft je over aan het ritme van die tocht, aan het rustig makende ritmische bewegen dat geen ander doel heeft dan het genoegen in beweging te zijn. Schrijven maakt rustig, vooral als het geen doel heeft buiten dat schrijven zelf. Schrijven is ‘its own end’.
Het lijkt op het eerste gezicht egoïstisch en beperkt, maar ademen is ook egoïstisch, je doet het alleen voor jezelf. Maar je kunt het niet laten. Dus maar verder ademen, verder schrijven. Schrijven is ademen, schrijven is wandelen, schrijven is rustig zijn, rustig worden.’ Ik ben ineens blij dat ik toch maar dit stukje geschreven heb. Om iemand ge-