Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 112 (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 112
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 112Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 112

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 112

(1967)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 561]
[p. 561]

[1967/8]

Moderne Hebreeuwse gedichten

(Nederlandse vertaling: Jos de Haes)Ga naar voetnoot*

Chaim Nachman Bialik, geboren in de Oekraïne, 1873.

I
Een rank zonk op een heg

 
Een rank zonk op een heg te slapen -
 
ik ben niet minder moe.
 
De vrucht viel af. Maar met mijn stam en takken,
 
waar ben ik aan toe?
 
 
 
De vrucht viel, en de bloesem is vergeten,
 
slechts bladeren blijven fors.
 
Niet lang. Want morgen rukt de storm
 
hen uit de schors.
 
 
 
Een eindeloze nacht van angst en gruwel
 
vernietigt rust en duur.
 
Geranseld in het duister hamer ik
 
mijn kop tegen de muur.
 
 
 
Als weer een lente komt hang ik nog aan
 
mijn stam hoe lange tijd:
 
een kale twijg: zijn vrucht, zijn bloesem
 
en zijn bladeren kwijt.
[pagina 562]
[p. 562]

Het lengen van de dagen

 
Wanneer de lengende dagen worden als alle dagen ter wereld,
 
alle dezelfde, alle als gisteren en het gisteren ervóór,
 
dagen zonder vreugde en vol van droefheid,
 
die dier en mens aldoor kwetsen met verlies en verveling,
 
en een man gaat langs de zee wandelen bij zonsondergang
 
 
 
en ziet dat de zee niet splijt
 
en hij geeuwt,
 
en hij gaat naar de Jordaan en die blijft waar ze is
 
en hij geeuwt,
 
en hij ziet wijze en dwaze lieden
 
die niet verroeren van hun plaats,
 
en hij geeuwt,
 
en de man en het dier zitten in verveling samen,
 
de last van hun leven weegt op hun schouders,
 
en ieder plukt verstrooid het haar van zijn hoofd,
 
en de kat wordt kaal aan haar bek.
 
 
 
Dan rijzen hunkeringen op,
 
zij rijzen uit zich zelf, als walmen paddestoelenstank
 
uit een stuk hout dat rot,
 
zij vullen alle spleten en scheuren,
 
als luizen in de vouwen van lompen.
 
Dan keert de man terug naar zijn tent voor het avondmaal
 
en doopt een korst en zoute haring in azijn
 
en hij hunkert,
 
hij drinkt zijn kop donkere lauwigheid,
 
en hij hunkert,
 
hij trekt zijn schoenen uit en legt zijn vest naast zijn bed
 
en hij hunkert.
 
En de man en de kat zitten samen in hunkering
 
en beiden jammeren in hun droom om de mateloosheid van de hunkering,
 
en op het zinken dak mauwt de kat en krabt.
[pagina 563]
[p. 563]
 
Dan komt de honger,
 
verheven en wonderbaar als niets te voren:
 
niet de honger naar brood of weten, maar naar de Messias!
 
 
 
En vroeg in de morgen, de zon nog niet geheel verschenen,
 
staat de man op, uitgeput van zwerven, volgestopt met dromen,
 
en van zijn ziel geleegd,
 
de webben van de slaap als een ontsteking op zijn ogen,
 
de gruwel van de nacht nog priemend in zijn merg,
 
staat de man op van zijn bed, in het donker bolwerk van zijn hok,
 
en terwijl de kat nog jammert, haar krabbende nagels
 
scharrend haar hersens en haar ingewanden,
 
loopt hij naar het venster en wrijft het schuimig stof weg,
 
of slaat het tentzeil op en geeft zijn ogen schaduw met zijn hand,
 
en richt een blik vol vlekken van koorts en honger naar verlossing -
 
op het smalle pad achter zijn kamp,
 
op de vuilnisbelt tegenover zijn woning,
 
en zoekt de Messias!
 
En de vrouw wordt wakker onder de deken en keert zich om,
 
wild haar, slap vlees en een geest van drab,
 
en zij trekt haar verschrompelde borst uit haar baby's lipjes,
 
zij leunt op haar elleboog en luistert aandachtig:
 
gaat niet de Messias komen?
 
Heeft niemand zijn ezel horen balken?
 
En de baby in de wieg heft zijn hoofdje,
 
en de muis piept uit haar hol:
 
gaat niet de Messias komen?
 
Heeft niemand het klokje van zijn ezel gehoord?
 
En het meisje dat water kookt op de kachel
 
wendt haar beroete gezicht en kijkt buiten!
 
gaat niet de Messias komen?
 
Heeft niemand de roep van zijn hoorn gehoord?
[pagina 564]
[p. 564]

Israel Efros, geboren in Polen 1891.
De meimaand

 
Trek in de meimaand door dit land,
 
op naar Jeruzalem of Galilea,
 
een felle gloed golft over 't bruine zand
 
en 't bleekgroen gras als gulden zeeën.
 
 
 
Trillende vlammen likken overal
 
met zinnelijke lust 't plantaardig creatuur.
 
Het hele landschap wordt als Mozes' offerschaal
 
vol gloeiende kool, al goud en vuur.
 
 
 
Trek in de meimaand door dit land.
 
Wees blij, ook als de kleuren zijn verbrand,
 
want wat gij ziet schoot gister op uit zand,
 
en heden laait het onder Gods hand.
[pagina 565]
[p. 565]

Zalman Sjneor, geboren in Wit-Rusland 1887.
Een vallende ster

 
Een ster verschoot en was verloren
 
in het donkere.
 
Het werd niet opgemerkt. Vele sterren
 
staan in het ruim te flonkeren.
 
 
 
Een traan viel uit mijn ziel
 
voor jou, een ogenblik geleden.
 
Jij zag het niet. Veel, veel
 
tranen vallen hier beneden.
[pagina 566]
[p. 566]

Rachel, geboren in Rusland 1890.
Elias

 
'k Woon als Elias, hoog en kaal.
 
En vaak in deze slapeloze nacht
 
heb ik aan die mirakelman gedacht:
 
hoe hij de doden weer tot leven bracht.
 
 
 
Hoe hij op 't kind ging liggen zevenmaal;
 
en onvermoeibaar riep zijn stem de Heer.
 
Ten slotte zat hij bij de moeder neer
 
en sprak: uw zoon leeft weer.
 
 
 
Mijn lieve dode. Neen, hij komt niet meer
 
God smeken met zijn vurige kop.
 
Er is geen stem. Er is geen oor. Maar jij bent koud.
 
En jij staat niet meer op.
[pagina 567]
[p. 567]

Natan Alterman, geboren in Warschau 1910.
De olijfboom

 
De zomer heerst nu zeventig jaar.
 
Zijn morgens doden alles met hun gif
 
van wrekend licht.
 
Alleen de olijfboom,
 
mijn verlaten broeder,
 
heeft zich niet teruggetrokken voor hun dodelijke straal.
 
 
 
Hoe vast is zijn trouw, want zijn zwarte takken
 
dragen ster noch maan.
 
Alleen zijn armoe, als het Hooglied, o Aarde,
 
dringt in het hart van je stenen.
 
 
 
Misschien dat uit de ogen van zijn god, zijn heer,
 
één enkele traan hem wordt gegund, zwaar en heet,
 
wanneer hij als een boekhouder in arren moede
 
zich buigt over jouw boek.
 
 
 
Als jij wenst dat je bergen doodgaan,
 
en de kudden blaten om regen en voeder,
 
houdt hij nog de wacht, je eenzame bruidegom,
 
en je weet dat hij je redden zal.
 
 
 
In de bloedige avond
 
tast hij over je gezicht: ‘Waar ben je?’ ...
 
In zijn verwrongen tronk, in zijn vurige aders
 
bewaart hij je tranen.
 
 
 
Als uit de verte de rode woestijnwind
 
vervaarlijk opspringt,
 
schrikt hij,
 
maar de berg zal niet vallen,
 
en zijn houten hart valt niet stil
 
zolang een enkel takje
 
uit zijn zijde schiet.
[pagina 568]
[p. 568]

Gavriel Preil, geboren in Estland 1911.
Een kersenboom

I

 
De kersenboom is weerom rood
 
en de oude man
 
die vorig jaar mij van hem proeven liet
 
is er niet meer.
 
Zijn fruit is nu donkerder.
 
Ook mijn fruit wordt donkerder.

II

 
Of de boom gevoeld heeft
 
dat de oude man er niet meer is,
 
ik weet het niet,
 
maar dit is klaar: dit jaar barst zijn fruit los
 
in een opstandig, razend branden
 
en heft het tegen doods zwarte nacht
 
de herrijzende kleuren van het leven.
 
Moge de laatste storm,
 
de storm die onze beenderen wast,
 
zijn als de zomer
 
die zijn goud en glorie maakt
 
tot een ziedende zee voor immer.
[pagina 569]
[p. 569]

Avraham Sjlonsky, geboren in de Oekraïne 1900.
Gebed

 
Vergeef mij die wij noemen met een naam,
 
Geopenbaarde, die het licht giet in mijn ogen.
 
Ben ik dan schuldig, denkt Gij, treft mij blaam
 
om dat gelal van ons als wij te spreken pogen.
 
 
 
Wij willen met Uw dieren spraak, maar 't is
 
vergeefs van onze lippen, tong, trillende banden.
 
Misschien stond ónze wieg niet in de wildernis,
 
en de eerste handen waren licht geen vaderhanden.
 
 
 
Want toen in het begin de helle, rode dag
 
zijn horens stiet in 't eeuwig voorhoofd van de nacht,
 
wist de eerste vader wél hoe men vermag
 
antwoord te huilen op de ram, zijn roep, zijn klacht.
 
 
 
Regen sprak tot gras, het lam verstond de donder,
 
en alles wist wat Kaïn zei en Abel. En nu wij?
 
Zitten te zitten ergens boven ergens onder,
 
en sturen woorden in een woestenij.
 
 
 
Vergeef mij die wij noemen met een naam,
 
vergeef dat tonggekronkel en die woordenslieren.
 
Ik ben niet schuldig en mij treft geen blaam.
 
Leer mij hoe ik als Gij kan bulken met Uw dieren.
[pagina 570]
[p. 570]

Sjaoel Tsjernichovski, geboren in Rusland 1875.
Drie ezels

 
Drie ezels van Berseba, neemt men aan,
 
strompelden traag over de weg naar Dan,
 
één bruin, één zwart, één wit kwamen gegaan.
 
 
 
De drie liepen voorbij een minaret,
 
daar dook de zwarte neer voor een gebed.
 
De drie trokken tot aan een klooster voort,
 
en daar knielde de bruine bij de poort.
 
De drie liepen voorbij een heilig puin,
 
daar hield de witte halt en boog zijn kruin.
 
 
 
Nu ligt er een zwaard op de zwarte rug,
 
nu ligt er een kruis op de bruine rug,
 
en een gulden deken op de witte rug.
 
 
 
Een gulden vlek ligt in een zuiver witte.
 
Niet lang of de Messias zal daar zitten.
voetnoot*
Vorig jaar is te Jeruzalem in twee delen een Engelse bloemlezing uit de moderne Hebreeuwse poëzie verschenen: Anthology of Modern Hebrew Poetry, een uitgave van het Instituut voor de Vertaling van Hebreeuwse Literatuur en van de Universitaire Pers van Israël. De gedichten werden gekozen door S.Y. Penueli en A. Ukhmani.
Ik heb geprobeerd er enkele in het Nederlands weer te geven. Vertalingen van Hebreeuwse verzen uit hun Engelse vertaling riskeren de oorspronkelijke dichter tweemaal te verraden. Toch is het niet onmogelijk dat iets van de sfeer overblijft uit een wereld die niet de onze is, maar waarmee wij langs de bijbel om verbonden zijn als jonge broeders met hun oudere. Daarom dan maar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Chaim Nachman Bialik

  • Israel Efros

  • Zalman Sjnoer

  • Natan Alterman

  • Rachel

  • Gavriel Preil

  • Avraham Shlonsky

  • Sjaoel Tsjernichovsky


vertalers

  • Jos de Haes