Over het glanzende formica tafelblad schuift de witzwarte dame twee hoge glazen ijs naar hen toe. John doet voor het eerst een scheutje water in zijn wijn, want hij krijgt de griezel van ijsjes, en van al de stroperige dingen die hij er na een ontdekkingstocht met de zilveren lepel in vindt. Ze spreken niet, ze kijken af en toe enkel even naar mekaars ogen. Nu is het Ursula's beurt om heel toegevend bier te drinken, het bittere bier dat ze alleen op zaterdagavonden lust. Ze roken een sigaret, zij met zuinige zuigjes omdat ze niet van de droge prikkel in haar keel houdt. Met onhandige vingers drukt ze het peukje uit in een streep grijze as. Boven de asbak strijkt zijn grote vlinderhand neer op de hare.
John, als je nu ergens ver weg was, zou ik je brieven schrijven, heel lange brieven over onze liefde, en je zou denken: Schreef dat die kleine, zwijgzame Ursula? Nu ik een meter dicht van je afzit, kan ik je niets zeggen. Je mag het me niet kwalijk nemen, ik weet zeker dat het niet meer zo zal zijn als we mekaar echt kennen, als je wil begrijpen wat ik bedoel.
Ze hoort hem praten over strereoplaten en de onverwachte voetbaloverwinning van vorige zondag.
Lieve John, het interesseert mij geen zier wat je daar allemaal zegt. Ik zou vandaag even blij zijn als je hele stereo-installatie van de derde verdieping op de straatstenen aan diggelen was gevallen, of als je met je fris gewassen voetbaltruitje zes keer de bal in het verkeerde doel had geschopt.
‘Zou je het niet prettig vinden om bij mij thuis plaatjes te komen beluisteren? We kunnen hier toch geen eeuwigheid blijven zitten en vermits je toch nog geen lust hebt om naar huis te gaan...’
Hij vraagt niet of ze ondertussen misschien geen lust gekregen heeft. ‘Zal je moeder het niet raar vinden als ik erbij ben?’
‘Mijn moeder is niet thuis. Vanmiddag zag ze er tenminste veelkleurig en opgewekt uit, wat betekent dat we haar voor elf uur vanavond niet terugzien. Vind je het erg dat mijn moeder niet thuis is?’
‘Nogal’, zegt Ursula met een zedig mondje. Eigenlijk is ze heel blij dat ze aan de karwei van de vriendelijke glimlachjes ontsnapt.
‘Hou je van Mantovani?’ vraagt John, terwijl ze een stille straat oversteken.
‘Ja, erg veel’, zegt Ursula. En ze denkt: Bijna zoveel als van jou, en ik mag niet ontkennen dat Mantovani de achtergrond bij uitstek is om het je te bewijzen.
John steekt de sleutel in het slot en glimlacht omdat er slechts één buurvrouw achter haar gordijntje staat te gluren. Die kan in ieder geval haar brave echtgenoot weer eens bewijzen hoe vrijgevochten dat