commentator op een of andere manier zijn visie op deze zintekens voortdurend zou geven. Dit gebeurt nu slechts af en toe in voetnoten, waardoor de leesbaarheid van de teksten weinig gebaat wordt. Intussen hebben wij dan toch een nieuwe volledige editie ter beschikking van liederen die in hun geheel slechts in een nog moeilijk te bereiken nummer van Leuvensche Bijdragen te vinden zijn.
De studie waarop G.J. Helmers onlangs te Nijmegen promoveerde is een concreet resultaat van de belangstelling die de laatste jaren te Leuven onder de stimulans van Prof. Rombauts en te Nijmegen onder de leiding van Prof. Asselbergs voor het 17de-eeuwse katholieke lied ontstaan is. De bundel Den Gheestelijcken Nachtegael, die het onderwerp van Helmers' dissertatie vormt, is een liedboek dat volgens het titelblad ‘t'Antwerpen, By Ian Cnobbert Anno 1634’ het licht zag, maar in feite in Holland gedrukt is geworden en er hoogstwaarschijnlijk ook werd samengesteld en voor een groot deel gedicht door de uit Zuid-Nederland afkomstige jezuïet Petrus Maillart, die omstreeks 1634 in de missio hollandica werkzaam was. Tot dit aan een zekerheid grenzend vermoeden was Dr. W.J.C. Buitendijk reeds in 1942 gekomen en zijn opvatting wordt door Helmers bijgetreden, zodat hij er zich dan ook op toegelegd heeft een volledige biografie van Petrus Maillart op te stellen.
Helmers ziet voor de Hollandse afkomst van Den Gheestelijcken Nachtegael ook een argument in het feit dat de heiligenliederen in deze bundel niet zijn gerangschikt volgens onderwerpen, zoals in Zuid-Nederland gebruikelijk was, ook niet volgens het kerkelijke sanctorale dat op 30 november (Andreas) aanvangt, maar in aansluiting bij het burgerlijk jaar, dat met 1 januari begint.
Niet alleen de titel maar ook de muzikale opzet heeft het liedboek gemeen met Les rossignols spirituels, liguez en Duo dat in 1616 in Valenciennes gedrukt werd. Ze zijn beide voorzien van muziek in tweestemmige zetting: superius en bassus. Deze tweestemmigheid was reeds kenmerkend voor de 17de-eeuwse Zuidnederlandse liedboeken (o.m. bij De Harduwijn. Van Haeften en Van Mechelen), in het Noorden werd zij in Den Gheestelijcken Nachtegael voor het eerst consequent doorgevoerd.
Evenals het grote en vaak heruitgegeven Zuidnederlandse verzamelwerk Het Prieel der gheestelijcke melodie (Brugge, 1607), bevat het Hollandse liedboek naast nieuwe ook vele oude liederen. Het onderzoek van de bronnen heeft Helmers op interessante wijze uitgevoerd, doordat hij zich niet alleen tot het naspeuren van de herkomst der ‘oude’ teksten beperkt heeft, maar omdat hij ook nauwkeurig heeft nagegaan