naar beneden, naar de zee. Het was ongeveer drie uur en het dorpje leek als uitgestorven. Op de straat langs de zee zaten de vissers nog steeds hun netten te herstellen onder een brandende zon. Een paar mannen keken, tegen de huizen geleund, naar hun bootje.
Hij gooide het touw los en draaide het bootje weg van de kaai. Hun kielzog trok een rechte streep van het eilandje naar de open zee.
Mia zette zich op de achterbank en liet haar hand door het water glijden. ‘Waarom wou je dat eiland nu per se zien?’
Hij haalde de schouders op.
‘Je hebt het gezien. Er was niets te zien. Een beetje rots, een paar huizen, net zoals die man zei.’
Hij liet het stuurwiel losjes in zijn handen rusten en keerde zich half naar haar om. ‘En toch, wat denk je, zouden die mensen daar gelukkig zijn op dat eiland? Neem nou die baas van die bar. Hij komt misschien twee, drie keer per jaar van dat eiland.’
Hij zette de motor af, leunde met zijn rug tegen de deur van de kajuit en keek naar Mia.
‘Wat denk je, zouden zij gelukkig zijn?’
Ze keek hem aan, achteloos, een beetje nadenkend misschien ook, en het leek of er tussen hen een muur oprees die hen onverbiddellijk scheidde.
‘Ik weet het niet’, zei ze, ‘en ik heb het me ook nog nooit afgevraagd.’
Ze keek omhoog naar de zon en begon haar kleren uit te trekken.
‘Ik kan nog eens zwemmen, en me laten opdrogen. Het is nog maar vier uur.’
Hij knikte en keek haar na hoe ze door het water gleed. Op een eindje van de boot bleef ze watertrappend stilhouden en sprenkelde een regen van fijne druppeltjes naar hem. ‘Probeer me te vangen.’ Hij lachte, trok zijn kleren uit en dook in het water. Het water was ijskoud na de hitte van de zon en hij deed een paar hijgende slagen vooraleer zijn ademhaling rustiger werd. Hij greep haar vast in haar lenden, tilde haar hoog op en wierp haar een eind verder in het water.
‘Ga je er al uit?’
Hij hees zich op aan de rand van de boot en veegde de klissen nat haar weg van zijn voorhoofd. ‘Je weet dat ik niet graag zwem en daarbij houd ik er niet van dat er niemand in de boot is.’
Ze bleef nog even rondzwemmen en klom dan ook aan boord. Hij wierp haar een handdoek toe. ‘Droog je een beetje af, je maakt alles druipnat.’
Ze liet zich drogen op de voorplecht. Hij schakelde de motor in en hij voelde