de tekst van dit eerste deel zijn niet ver reikend. Zo werd de afdeling Het werk der Leerjaren uitgebreid tot acht gedichten in plaats van drie in de eerste uitgave. Een sonnet dat uit zijn jeugd stamt (en vindbaar is in vroegere verzamelingen) en vier gedichten uit Eenzame Vroegte worden hier ondergebracht. Laatstgenoemde bundel, waarvan de ontstaansperiode 1920-1927, vroeger vermeld, hier wegvalt, wordt dan weer aangevuld met twee gedichten uit Landelijk Solo. Van dit bundeltje wordt de ontstaansperiode, vroeger 1927-1929, gewijzigd tot 1927. Aan de bundel Het Maria-Leven wordt een opdracht ‘aan mijne moeder’ toegevoegd met een toewijdingskwatrijn, die in de vorige uitgave niet te vinden waren. Het jaar waarin Libera nos Domine ontstond, was in de vorige uitgave 1927, nu 1928. De taal werd blijkbaar ook hier en daar gewijzigd, soms met een stilistische weerslag. Het Zuidnederlandse ‘ge’ wordt bijv. ‘jij’. Ik geef deze korte notities slechts om in het licht te stellen dat de schrijver blijkbaar zijn werk heeft herlezen en hier en daar veranderd. Voor de filoloog zal het een monnikenwerk zijn, nu of later, al de - meestal kleine - varianten in de talrijke herdrukken en herdrukjes van Gilliams op te sporen.
Er is steeds in de orale en geschreven letterkunde een zeer uitgebreide sector geweest die voldoet aan de diepe menselijke behoefte aan verbeeldingsleven in de sfeer van het wonderbare. Er bestaat een onmetelijke literatuur van mythen, sprookjes, legenden, sagen, epen, reis- en avontuurromans, enzovoort, die deze fundamentele behoefte van de mens verzadigen. Wat men hier bij ons het ‘magisch realisme’ noemt, hoort thuis in deze sector. De lezer kan er de concrete, rationele werkelijkheidsbeleving doorbreken en zich verplaatsen in vreemde aardse contreien, buitengewone psychische toestanden en buiten- of bovennatuurlijke belevingen. In deze drie voornoemde gebieden kan hij het wonderbare (‘le merveilleux’, zoals de Fransen dat noemen) beleven.
Het grote succes, dat Lampo op de boekenmarkt geniet, zowel met zijn essays waarin het wonderbare een rol speelt als met zijn romans, vindt zeker zijn oorsprong in de grote behoefte van vele hedendaagse lezers uit alle standen om zich te onttrekken aan het beklemmende van onze tijd, het neerdrukkende, rationaliserende, naturalistische en ontgoddelijkte klimaat van onze beschaving. Zij zoeken een verbeeldingswereld die hen niet ‘realistisch’ kwetst of verplettert, maar hen geestelijke ademruimte geeft, hen toelaat te evaderen of te idealiseren. Dit fenomeen is van alle tijden, doch geldt zeker in het huidige aevum.
In zijn jongste essayistische boek Kroniek van Madoc (Uitg. Meulenhoff, Amsterdam) is Hubert Lampo, zoals in zijn vorige werken, weer uitgegaan