Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121
(1976)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 132]
| |
Etienne Bastiaenen / Met Nathalie Sarraute kijken naar de wormen in de vruchtEen schichtig ballet van veelkleurige vissen zal Nathalie Sarraute allicht fascineren. Misschien schept ze er ook behagen in, insekten in een terrarium gade te slaan. Het lijdt echter geen twijfel, dat geen enkel facet van het ménselijke samenzijn haar ontgaat: ze merkt hoe de gastvrouw de aandacht tracht af te leiden van een uitval van haar zoon; ze volgt de blik van de echtgenote die de avances van haar man bij een secretaresse bespiedt; ze wordt getroffen door ogen vol haat die de welgemanierheid in gebaren en bewoordingen logenstraffen... Zich amuseren met het listige gedoe van de spin rondom haar prooi, bevat dat geen flinke dosis sadisme? Nathalie Sarrautes waarnemingen zijn niet alleen geïnspireerd door sympathie en intellectueel schouwen. Ze worden ook bepaald door de onverbiddelijke drang naar luciditeit van een geest die de dupe niet is van onze maskers en die t.o.v. de komedianten die we allen zijn, een superieure positie inneemt. Kijken hoe de wormen in de vrucht krioelen en hoe het ganzenspel van onze maatschappij zich afspeelt, is het wreedaardige genot waarop de entomoloog-schrijfster ons vergast.
Wij slagen er niet in te coïncideren met het beeld dat we van ons zouden willen opdringen, en ook de anderen beantwoorden in hun binnenste niet aan het personage dat ze ons voorhouden. Die parade die het nauwelijks vermag onze kwetsuren en onze angsten te verdoezelen, is het onderwerp van N. Sarrautes oeuvre. Evenals ze het naïef acht te geloven aan de air die we aannemen, is ze van mening dat het psychologische speurwerk van de traditionele literatuur uiterst rudimentair is. Personages wier gedrag uitsluitend bepaald wordt door een dominerende trek in hun karakter - gierigheid, ambitie -, zijn toch niets meer dan opgezette dieren. En wat hebben die romanschrijvers, die erop wijzen hoezeer het gedrag van hun held overeenstemt met zijn diepe natuur, te bieden tenzij een schijnwereld waarin alles - karakters en zogenaamd revelerende situaties, probleemstelling en bewijsvoering - geprefabriceerd is? ‘Dieu le Père’, ironiseerde Sartre m.b.t. Mauriac, en hij rangschikte de klassieke roman bij de gezelschapsspelen. Gelukkig is voor Dostojevski en vooral voor Proust de psy- | |
[pagina 133]
| |
chologie van de personages niet meer gelijk te schakelen met een soort platonische idee, waarvan de lezer de uitingen slechts te volgen zou hebben. Zoals N. Sarrautes bekende essay het suggereert, zijn we in de ‘ère du soupçon’ beland.Ga naar eind1. Een psychologische ‘wezenheid’ met duidelijk afgetekende krachtlijnen af te schilderen is even simplistisch, als ons optreden in gemeenschap als gangbare munt aan te nemen. De hedendaagse auteurs verwerpen de marionetten, en ook wij kunnen met recht en reden vermoeden dat achter alle glimlachende oppervlakken krampachtige samentrekkingen schuilgaan. Aangezien we sinds Proust en Joyce weten dat de psychologische realiteit een beweeglijke weerspiegeling is, meent N. Sarraute dat er in de literatuur een vooruitgang kan zijn: ‘(...) le roman doit toujours apporter de nouvelles formes et une nouvelle substance.’Ga naar eind2. Zonder valse bescheidenheid denkt ze een van diegenen te zijn, die de kennis van het psychische leven en van de maatschappelijke betrekkingen hebben verdiept. Daarenboven streeft ze ernaar, de romantechniek te vervolmaken, er een instrument van te maken dat beter vat krijgt op datgene wat ons beroert: ‘(...) l'on ne doit écrire que si l'on éprouve quelque chose que d'autres écrivains n'ont pas déjà éprouvé et exprimé.’Ga naar eind3. Wat heeft ze op haar speurtochten ontdekt en hoe zal ze ons helpen onze diepten te verkennen?
Volgens Nathalie Sarraute wordt ons psychisme gepolariseerd door de obsessie van de Anderen. Het voedt zich met de indrukken die ze op ons maken; het is ten opzichte van hen dat we onszelf definiëren, en onze hoofdbekommernis is, in de maatschappij een bevredigende plaats in te nemen. Zoals de heliotroop zich naar de zon richt, zo wordt het weefsel van onze emoties en reflexies bepaald door onze sociale relaties. Heen en weer geslingerd op de maat van onze ontmoetingen, steeds ondergedompeld in de blik van onze soortgenoten, voelen we ons door hen aangetrokken of afgestoten in een onophoudelijk spel van komen en gaan. Die bewegingen worden door de auteur ‘les tropismes’ genoemd: het zijn ‘(...) des drames microscopiques (...) toujours internes, cachés, on ne peut que les deviner à travers la surface, à partir de nos conversations et de nos actions.’Ga naar eind4. Natuurlijk trachten we onze evenmens op een dwaalspoor te brengen. We klampen ons vast aan de gemeenplaatsen als aan borstweringen. Met wat vriendelijkheid smukken we de regels van de wellevendheid op. Maar achter dat vernis zoemt een dolle zwerm van gevoelens en gedachten. Wat we van de opinies van de anderen vermoeden, bepaalt ons eigen oordeel en onze houding aangaande hen. Als we met wierook zwaaien, misprijzen we al wie hem zich laat welgevallen. Wee de gasten die onze nieuwe meubels niet op prijs schijnen te stellen: onmiddellijk worden ze van nijd of van | |
[pagina 134]
| |
slechte smaak beticht. In een opmerking betreffende een collega bespeuren we een allusie. Hebben onze conversatie, het pak dat we dragen, de manier waarop we ons glas leegdrinken het verhoopte effect behaald, zijn onze toehoorders afgestompt, kwaadwillig of... zijn ze integendeel, wel beschouwd, ontspannend en verfijnd? Deze kringloop van gedachten wordt ons ingegeven door het wantrouwen dat we jegens onszelf koesteren. We zijn bang, ten overstaan van onze gesprekspartners niet als goed gesmeerde machines te functioneren. De vrees, niet opgewassen te zijn tegen de sociale strijd, verklaart het onstandvastige van onze gezindheid. Na momenten van verrukking vervallen we in een bitter pessimisme. Oude wrok maakt ons vooringenomen. Het vooruitzicht, niet au sérieux genomen te worden, stort ons in de grootste angst. Een glimlach doet ons van haat naar sympathie overhellen, een compliment van misprijzen naar waardering. Iemand die we altijd geringschattend behandeld hebben, blijkt plots een opmerkelijk personage te zijn. De verhouding tot de anderen beïnvloedt in gunstige of ongunstige zin de slinger van onze gevoelens. N. Sarrautes oeuvre verruimt zich aldus tot een analyse van het raderwerk van onze maatschappij. Haar satire strekt zich uit van het gezin tot de meest mondaine kringen. Verdoken achter toenaderings- en samenlevingstechnieken, dromen we er slechts van ons op te werken, ons te doen aanvaarden, bewonderen, liefhebben. Maar overal heerst de wet van de sterkste en, bewust van onze ontoereikendheid, ondergaan we dikwijls het gezag en het overwicht van onze mededingers. Om aan deze vernedering en aan deze fascinatie te ontsnappen, bespieden we hen: we beloeren ze op het ogenblik dat ze ons gunstig gestemd zijn en trachten hun gebreken te achterhalen. N. Sarraute ontleedt zo de strategie van haar personages op het sociale schaakbord en stelt hun verborgen verzuchtingen in het licht. Haar boeken leveren, sinds Proust, de beste studie van het snobisme. Waarom wanhoopt de tante van A. Guimez bij het zien van die gechromeerde klink, die haar eiken deur ontsierd?Ga naar eind5. Vanwaar die spanning wanneer onze gast van nabij een snuisterij bekijkt?Ga naar eind6. Om de eenvoudige reden dat we onze smaak gewaardeerd willen zien. N. Sarrautes geliefkoosde scènes zijn diegene waarbij over kunst, meubilair en collecties gediscussieerd wordt. Daar kan ze de vinger op de wonde plek leggen en onze behoefte aan veiligheid, ons verlangen door erkende autoriteiten goedgekeurd te worden, tastbaar maken. Wat een kwade trouw in onschuldige en alledaagse gesprekken, in ogenschijnlijk edelmoedige daden! Is ze ontroerend, de moeder in Le Planétarium (1959), die eropuit is haar dochter en haar schoonzoon te helpen? Helaas niet: ze vreest opzij gezet te worden, en het afdwingen van hun dank is eigenlijk een bedelen om wat genegenheid. Vous les entendez? | |
[pagina 135]
| |
(1972) is een merkwaardig kunststuk; de roman is in één zin samen te vatten: een man praat met een vriend, terwijl hij zijn kinderen boven aanhoudend hoort lachen. Wat stoort hem? Hun uitgelatenheid komt hem voor als een denigrerend spotten: is hun gelach niet beladen met heel het conflict van de generaties, verwerpen zijn kinderen niet al datgene wat aan zijn eigen leven zin gaf? God behoede ons voor contestatie! Maar onze vrees om vergeten of geïgnoreerd te worden is nog groter dan onze angst voor agressieve verachting. Hadden we er de middelen toe, we zouden wel trachten ons aan heel de maatschappij op te dringen. Om zich in de literaire kringen vooruit te werken, zou A. Guimez desnoods zijn vader en moeder vermoorden. Le Planétarium toont hoe zijn geobsedeerdheid door G. Lemaires opinies hem tot de extravangtste handelingen brengt. Kunstminnende snobs en literaire parasieten vindt men in N. Sarrautes ontleedkamer bij de vleet. In Les Fruits d'Or (1963)Ga naar eind7. toont ze ons wat een foltering het is, steeds ‘bij’ te willen blijven. Onze psyche is verre van een duidelijk omlijnd landschap. Voor N. Sarraute is ze een myriade van tropismen, verwekt door de alomtegenwoordigheid van de anderen, een trillende zwerm, waarvan onze strategische positie de bewegingen bepaalt. Hoe slaagt ze erin de schakeringen weer te geven van die duizenden verborgen drama's die slechts als vluchtige zeepbellen onze omgangsvormen doorprikken?
Nathalie Sarraute slaagt daarin door de weergave van wat zij ‘la sous-conversation’ noemt. Eerst zien we de gebaren van haar personages - beschrijvingen als eilanden drijvend op de tekst - en horen we, geciteerd tussen aanhalingstekens, de woorden die ze tot elkaar richten. Maar dan zijn er de tics, de schitteringen in de ogen, de lapsussen: allemaal bressen in onze verdediging, die laten vermoeden wat er onder de oppervlakte schuilgaat. Door die barsten in de korst heen zoekt de schrijfster haar weg naar het inwendige leven. Met ‘off’-stem spint ze de draad van onze opwellingen en redeneringen af. We bevinden ons dan als 't ware in de protagonist zelf, we zien hem zijn masker schikken en turen met hem naar het gelaat van de anderen. We voelen zijn reacties, zijn interpretaties, we weten wat hij van zijn initiatieven verwacht, als in een bomkrater kijken we naar het effect dat hij bij de anderen teweegbrengt, we bereiden ons voor op de terugslag. In haar romans toont N. Sarraute soms twee- of driemaal dezelfde scène, telkens anders belicht en van binnenuit beleefd door de verschillende deelnemers. Die ‘sous-conversation’ is hetgeen men nooit laat doorschijnen - dat zou ongehoord zijn! -, maar wat in werkelijkheid in het diepste geheim van de harten omgaat. Gedeeltelijk is dat overigens het geheim van jan en alleman. Door tekens die ons ontgaan, voelt iedereen, zij het ook vaag, dat het terrein | |
[pagina 136]
| |
ondermijnd is. Alhoewel N. Sarraute ze zelf gebruikt, lijken de termen ‘sous-conversation’ en ‘dialogue intérieur’ onjuist. Ze kunnen doen veronderstellen dat we in staat zouden zijn de mimiek en de intonaties van onze gesprekspartners te doorgronden en aldus hun diepere gedachten te vatten; omgekeerd, dat we er eventueel in zouden slagen onverwachte gebaren en bepaalde gelaatsuitdrukkingen - die ons normaal zouden moeten verraden - te gebruiken als symbolen in de tweede macht om onze werkelijke geestestoestand duidelijk te maken. Zo zou als een onderstroom achter de conventionele gedragspatronen een authentieke communicatie tot stand komen. Maar N. Sarraute gelooft niet aan een code, waarmee we boodschappen zouden overzenden. Volgens haar botst de mens blindelings tegen de muur van de uitwendige verschijningsvormen. Er is geen echte conversatie, geen duurzame communicatie. We dialogeren niet met de anderen, maar met het beeld dat we ons van hen vormen en, op het ogenblik dat we de schokgolven die ze ons terugzenden opvangen, zijn deze reeds hun werkelijke reacties niet meer, maar onze gedramatiseerde interpretatie van de symptomen die we bij hen menen te ontwaren. Het zou gepaster zijn over afzonderlijke, zich naast elkaar ontspinnende monologen te praten. Maar een echte ‘monologue intérieur’ is het toch ook niet. Met dit procédé tracht een auteur een gedachtengang zoals die zich werkelijk kan voordoen weer te geven. Geven N. Sarrautes personages zich echter duidelijk rekenschap van dat komen en gaan van de tropismen; van dat gewoel van instictmatige verdedigingsreflexen die ze dikwijls onderdrukken, praktisch nooit met oprechtheid onder ogen willen zien of met luciditeit kunnen definiëren? De helderziendheid en de moed die hen te kort schieten brengt N. Sarraute van buitenuit. Ze plaatst ‘aux limites de la conscience du personnage, une conscience plus lucide que la sienne.’Ga naar eind8. Ze verwoordt dus niet al het verwarde en het obscure dat zich daadwerkelijk in hun bewustzijn afspeelt. Haar ‘monologues intérieurs’ zijn geen nabootsingen van de natuur, maar literaire werkmethodes. Als dusdanig zouden ze slechts bij de protagonisten opkomen, mits een sterke toevoer van licht hen hun tropismen voor ogen zou stellen. Het is N. Sarraute zelf die op hun psychisme een krachtige schijnwerper richt: de rotsblokken vergruizen dan in talloze kleurige stofdeeltjes. Deze techniek brengt ons geen biecht van de personages, maar stelt ons in staat hen intiemer te kennen dan ze het zelf zouden vermogen. Op het eerste gezicht heeft N. Sarraute geen helden in levenden lijve uitgebeeld en lijken haar werken gespeend van alle dramatische actie. Daarom hebben de critici haar steeds als de baanbreekster van de nouveau roman beschouwd. Nochtans is dit oordeel een beetje arbitrair. Al zijn haar personages inderdaad slechts proefvelden voor psychologische analyse, toch | |
[pagina 137]
| |
hebben ze hun individualiteit, en hun reacties zijn karakteristiek voor hén en voor hen alléén. Anderzijds is het waar dat N. Sarraute er zich helemaal niet om bekommert een verhaal in de eigenlijke zin van het woord op te bouwen. In haar opeenvolgende werken herleidt ze steeds meer haar ‘intriges’ tot eenvoudige schakelingen voor de opbouw van haar psychologische analyse. In Portrait d'un inconnu (1948)Ga naar eind9. ging het nog over een huwelijksaangelegenheid; in Le Planétarium brengt alleen het vooruitzicht dat A. Guimiez op het appartement van zijn tante beslag zou durven leggen een dramatische spanning, en in Vous les entendez? is de enige overblijvende vraag die, of de kinderen jegens hun vader in eerbied te kort schieten. Hoe verdund ze ook zijn, haar ‘onderwerpen’ raken toch nooit in de abstractie verzeild. De tropismen die ze ontleedt spruiten voort uit concrete gebeurtenissen en tastbare situaties. Wil men haar een plaats geven in een bepaalde literaire ‘familie’, dan moet men haar eerder in de nbijheid van een Proust of van de grootmeesters van de suggestie, zoals de Engelse romanschrijvers H. James en I. Compton-Burnett, thuiswijzen. Maar terwijl Proust methodisch de fossielen van het geheugen onderzoekt, duikt bij N. Sarraute de chaos van het onmiddellijk beleefde op: door aardschokken en lavastromen heen vat en herschept ze het ontstaan zelf van onze emotionele aardlagen. Van de geoloog tot de vulcanoloog is de filiatie nochtans evident. Denken we maar aan haar eerste werken: geobsedeerd zoals Proust door de wil om tot allesomvattende beschrijvingen te komen, hoopte ze in eindeloos kronkelende zinnen de wonderbare visvangst aan wal te brengen. Sindsdien is ze er meer op uit het voortdurende opwellen van onze psychische bronnen weer te geven en verbrokkelt ze haar teksten tot gesaccadeerde notities. Deze manier van schrijven is niet zonder gevaar. Le Planétarium, dat een rijp werk was, vertelde boeiende gebeurtenissen en belichtte interessante psychologische verwikkelingen. In Vous les entendez? verfijnt N. Sarraute haar analyses tot het uiterste: één enkel personage staat in het centrum van de aandacht, maar alle nuances van zijn angst worden uitgerafeld. Dit werk, dat totaal van intrige gespeend is, schommelt voortdurend tussen het reële en het oproepen van scènes die door de protagonist uitgedacht worden, waardoor de lectuur ten zeerste bemoeilijkt wordt. Dit is alleszins een gelijkenis met de nouveau roman: N. Sarrautes werken vereisen van de lezer een actieve deelname. Maar dat men er zich voor hoede hem een hopeloze taak op te leggen! Sommige auteurs neigen ertoe de mogelijkheden van hun technieken tot het uiterste toe uit te buiten. Men apprecieert echter niet altijd de recente vondsten van een M. Butor. Een publiek dat M. Duras met Moderato Cantabile (1958) en Dix heures et demie du soir en été (1960) had weten te fasci- | |
[pagina 138]
| |
neren, werd door het skeletachtige Détruire dit-elle (1969) ontmoedigd. N. Sarrautes laatste werken schijnen erop te wijzen dat zij ook de limiet van haar kunst bereikt heeft.
Sommigen verwijten haar, de individuele persoonlijkheden in een universeel atomisme te ontbinden en ieders bewustzijn met een overal gelijkaardig vlies te bedekken. Maar evenmin als Seurats modellen in het pointillisme van zijn doeken opgeslorpt worden, sluit N. Sarraute de mens in een abstract en veralgemeend interferentienet op. De ineenstrengeling van de tropismen is helemaal geen soort magnetisch veld, waarvan de werking zo dwingend zou zijn als de oude ‘lois éternelles du coeur humain’. Al wordt heel die inwendige chemie door onze relatie tot de anderen voortgebracht, toch is onze eigen individualiteit er de katalysator van. Hoezeer ze ook van een portretgalerij moge verschillen, N. Sarrautes literatuur blijft figuratief. Maar al hebben de personages eigen reacties en al is de neerslag die zich in hun geest voordoet geïndividualiseerd, hun gedrag en geestesgesteldheid verraden de opvattingen over de psychologie en het bestaan die de auteur erop nahoudt. Is het vanwege N. Sarraute geen zwakheid of geen onbewuste verdringing, niets van de onderbouw van haar inspiratie bekend te maken? Dat wij er de diepere betekenis van willen achterhalen, kan niet als een blijk van bekrompen psychologisme beschouwd worden. Welke zijn die opvattingen? Welke is die filosofie? Zonder twijfel zijn N. Sarrautes werken een illustratie van Adlers theorieën. Haar personages zijn onderhevig aan een bestendig minderwaardigheidscomplex. In haar oeuvre wordt de mens verpletterd door het bewustzijn van zijn zwakheden en tekortkomingen en door de vrees zich niet te kunnen doen gelden. Zijn onrust wordt aangewakkerd door de vaststelling dat de anderen eveneens zeer waakzaam zijn en zich achter borstweringen verschansen. Zo dwalen we rond in een spiegelkamer, waarin men ons vijandig bespiedt en steeds naar valstrikken lokt. De minachting waarmee we onszelf bejegenen wordt nog verhoogd door een angstige bezorgdheid om de vox populi. De mens in de maatschappij: een tragische klucht, een klopjacht in een doolhof. In 1947 schreef Sartre een inleiding voor Portrait d'un inconnu, omdat de roman naar zijn mening overduidelijk toont hoe angst, aliënatie en gemis aan authenticiteit ons rechtstreeks in een hel brengen. Die ‘enfer, c'est les autres’! Sinds Proust en zijn impressionistische wereld ontzegt de hedendaagse letterkunde ons alle mogelijkheid tot communicatie. Ook bij N. Sarraute leeft de mens in een volledige eenzaamheid. Ook de liefde kan hem hiervan niet bevrijden. Zoals alle gevoelens is deze slechts een luchtspiegeling, van binnenuit | |
[pagina 139]
| |
door een onophoudelijke twijfel aangevreten. Enkele zeldzame ogenblikken van samenhorigheid vermogen niet die illusie te bestendigen: ‘Il n'y a de fusion complète avec personne, ce sont des histoires qu'on raconte dans les romans, chacun sait que l'intimité la plus grande est traversée à tout instant par ces éclairs silencieux de froide lucidité, d'isolement...’Ga naar eind10. ‘Moments d'entente parfaite... Si grafile, on le sait bien. Qui ne sait que les fusions les plus complètes ne durent que peu d'instants. Il est imprudent d'engager trop souvent, de prolonger trop longtemps l'épreuve, même entre proches, même entre soi... Une autre forme, une autre ligne ramenée d'ailleurs ne suffit-elle pas pour qu'aussitôt se séparent, s'éloignent l'une de l'autre, encerclées de solitude, les deux âmes soeurs? N'est-ce pas là notre lot à tous, notre inévitable sort commun?’Ga naar eind11. In maatschappelijke betrekkingen die, ook tussen man en vrouw, niets anders zijn dan machtsverhoudingen, kan geen duurzame genegenheid plaatsvinden. Natuurlijk is deze visie wel waar en zijn we verstrikt in de tropismen die we voortbrengen. Maar zijn we, buiten en boven al die angsten en interacties, niet rijker aan mogelijkheden dan N. Sarraute het meent? Is de mens ertoe gedoemd niets meer dan een verschrikte mol te zijn? De ervaring toont dat we er soms in slagen sereen onze persoonlijkheid te ontplooien en de bezorgdheid over andermans opinie te boven te komen. Het klinkt paradoxaal, maar het is best mogelijk dat N. Sarrautes boeken op schuchtere lezers een heilzame invloed uitoefenen. De ontdekking dat de maatschappij een bedrieglijk schouwtoneel is en dat we allen in dezelfde boot zitten is van die aard, dat ze hen gerust kan stellen. De opsomming van de zwakheden die bestreden oeten worden kan hen tot zelfoverwinning aanzetten. N. Sarrautes bittere afschildering van het sociale spel zou aldus van de weeromstuit een stimulerend effect kunnen hebben.
Laten we dit laatste echter niet als haar belangrijkste verdienste beschouwen. Zij is de auteur van een eerlijk, dynamisch en bijzonder intelligent oeuvre. Bovendien heeft ze, afgezien van de duisterheid die in haar laatste werken storend werkt, uitstekende technieken uitgewerkt om de psychische activiteit weer te geven. In de eeuw van de zevende kunst heeft ze de specificiteit van de letterkunde beklemtoond; zij heeft aangetoond dat deze zich niet erom hoeft te bekommeren, prenten in kleur en cinemascope voort te brengen, maar er zich op toe moet leggen, met behulp van ontleding, poëtische beelden en taalritmen haar eigen terrein te verruimen en te verdiepen. |
|