| |
| |
| |
Dr. Leo Elaut / Hippokrates en de computer
Wie de etymologie van het woord ‘progressie’ en zijn afleidingen haarfijn wil uitpluizen, staan geen opzienbarende ontdekkingen te wachten. Het woord, zoals de zin die het weergeeft, is op vele dingen toepasselijk; het gaat o.m. van de staatkunde tot de economie, passeert langs de natuurwetenschap, en loopt zeker niet dood in de huidige stand van de geneeskunde. Waarom zou het in de grond?
Alles wordt progressief, zodra het beweegt. Schreef Herakleitos, de verrukkelijke Ionische natuurfilosoof die zich al eens aan de geneeskundige praktijk te buiten ging, al vijfhonderd jaar vóór onze tijdrekening niet dat alles in beweging en in verandering is? En betrok hij er het denkbeeld van de vooruitgang niet bij, toen hij in een ander aforisme apodictisch poneerde, dat de strijd de vader van alle dingen is?
Een originele vondst is het dus niet, wanneer men tot de constatatie komt dat ook het medisch denken progressief is. Maar ongeacht dat progressiefzijn, blijft de kunst en de kunde van de medicijnen er immer op gericht de zieke mens de verloren gegane gezondheid terug te schenken. Het is de onveranderlijke, bestendige, aan zichzelf gelijke waarde en grootheid van de geneeskunde, haar enige constante.
Men heeft, met het begin van de twintigste eeuw, of al vroeger wellicht, een verlengstukje aan die definitie gezet, te weten dat de geneeskunde er tevens zorg voor moet dragen dat de gezonde mens niet ziek wordt. De geneeskunde is een Janus bifrons: zij ziet vooruit en achteruit; mocht zij overal in haar taak van gezond-houden slagen, dan zou zij niet meer hoeven te genezen. De progressie van het ene Janusvoorhoofd brengt de regressie van het andere mee. Raadselachtige grootheid, die niet alleen grootte en hoeveelheid, maar ook richting aangeeft en voorstelt, van begin tot einde, van ingang tot overgang naar uitgang, van oud naar nieuw.
Men voelde het reeds van in den beginne aan, als bij intuïtie, dat de geneeskunde een dubbele taak beschoren was, maar men wilde het toch graag gezegd zien en uitdrukkelijk vanop de katheder verkondigd horen. De officiële erkenning van die ambivalentie was een belangrijke stap op de weg van het medisch progressisme; het is de handtekening en het waarmerk
| |
| |
van dit progressisme zelf.
Men gaat duizelen wanneer men nadenkt over al hetgeen erbij te pas komt. Het ligt samengeperst in de uitdrukking ‘preventieve geneeskunde’. Met de inhoud van die gedachte, en met de verwerkelijking van de topzware lading door die vlag gedekt, hebben de geneesheren, de sociale mentors, de regeerders en de mannen uit de medische denk- en vorscentrales van de vijf werelddelen, zoveel hooi op hun vork genomen, dat men er het uitzicht op de dingen bij dreigt te verliezen.
Preventieve geneeskunde is slechts een naamgeving, een etiket voor veranderen en vooruitgaan; ze determineert grotendeels de gerichtheid van de wetenschapsexplosie, die een der kenmerken van onze tijd is. Men koppelt er de namen aan vast van Teilhard de Chardin, van de moleculenbiologie, van het oecumenisme van Johannes XXIII, van de rassenstrijd, van de hartoverplantingen, van de tragiek der toenemende verkeersongevallen, van de pil. Ze is niets anders en niets meer dan de veruiterlijking van Herakleitos' ‘panta rhei’.
Wie, zoals Platoon zegt, door de verwondering over de dingen van buiten gedreven aan wijsbegeerte doet, en in de fundamenten van het medisch denken op zoek gaat, komt, via de beschaving van de westerse en de oosterse wereld, onvermijdelijk bij Hippokrates terecht. Het meest vernuftige cybernetische systeem kan die ervaring niet verdoezelen, al heeft de geschiedschrijving zijn beeld wel enigszins vertekend.
In de Kleinaziatische Griek culmineert de imago van een der nobelste menselijke strevingen, hoe talrijk ook de beunhazerijen zijn die eraan kleven. Was hij het o.m. niet, die de geneeskunde aan de grijparmen van het pandemonium ontrukte, en aldus de grootste progressieve maatregel verwezenlijkte die de medici ooit op hun actief hebben geschreven? Hippokrates maakte deel uit van het Griekse wonder waarvan Renan spreekt, en hij werd door niet één ander uit de geschiedenis van de geneeskunde geëvenaard. Het medisch progressisme dateert dus wel uit een zeer ver verleden, het is altijd noodzakelijk eigen en inherent aan een wonderbaar cultuurverschijnsel.
Strijd was ermede gemoeid, want die is de vader van alle dingen, hij laat nooit af, hij laat altoos zijn scheppende kracht gevoelen, hij werkt op de grijze hersenstof in en induceert de ontwikkelingsmechanica van de klinische en de proefondervindelijke geneeskunde.
Sinds Hippokrates is het, met hoogten en laagten, langs hetzelfde, naar boven gerichte progressieve slingerpad, door de beschavingsgeschiedenis zo voortgegaan, tot men beland is in wat men eufemistisch onze kerngeneeskunde noemt, d.i. het gebied waar de computers op een rijtje staan te
| |
| |
wachten op bevoegde mannen die ze moeten bedienen.
Maar die mannen zullen artsen zijn, en zij met wie gecomputerd wordt, zullen altijd patiënten blijven. Zo draait men in een cirkel, niet in een noodlottige, maar in een gelukkige kringloop. Die cirkel is de eeuwige en noodzakelijke catharsis die alle overbodigheden uitstoot, die alle onderdrukte affecten afreageert. Het is de progressieve wet van de geneeskunde, zoals zij zich in de tijd als in de rangorde van haar waarden voltrekt.
Galenos, die andere Kleinaziatische Griek, zette in de tweede eeuw van onze tijdrekening, toen Rome op het toppunt van zijn macht gekomen was, een schrander biologisch-medisch systeem ineen, dat op alle vragen een pasklaar antwoord had. Grote denkers hielden het voor volmaakt, de Roomse Kerk en de islam pasten het in hun geloof, hun filosofie en hun moraal in, de middeleeuwse scholastiek zocht niet verder meer. De gedachte alleen dat het systeem volmaakt was, was antiprogressief; zij heeft tien eeuwen medische stilstand op haar geweten.
De tijd, die met de strijd hand in hand gaat en steden verslindt - het beeld is van de Zuidnederlandse dichter-arts Hippoliet van Peene - en die ook ketters opwekt, sloopte echter het Galenisch systeem; Vesalius in 1543 en Harvey in 1628 deden het respectievelijk in zijn anatomische en fysiologische grondvesten schudden, tot het met de jaren 1800 in zijn klinische grondvesten werd uitgeroeid.
Men kan de omwentelingsstroming, die de verwetenschappelijking van de geneeskunde met de negentiende eeuw inluidt, niet scheiden van de stromingen die er op tal van andere gebieden aan voorafgingen. Het medisch progressisme van toen wortelde in de Aufklärung, het vond al een uitdrukking in het encyclopedisme van Diderot en diens geestverwanten, het kwam tot explosie in de staatkundige en sociale revolutie van 1789, het dobberde een tijdje pijnlijk voort in de naweeën van de burgeroorlog en in de Napoleontische krijgstochten.
Onderwijl gistte het overal. In 1786 had Lavoisier de vooruitgang bezegeld met de ontdekking van de verbrandingswetten, die het oude flogiston een vaarwel toewuifden, en tot het begrip van de bio-oxydatie aanleiding gaven. Men erkende zuurstof, stikstof en waterstof als elementen en maakte zo de baan vrij voor de organische scheikunde. Tijdens de oorlogen van de Franse keizer werd een nieuwe chirurgie geboren. De progressistische geneeskunde teerde weer eens op de kennis, door andere wetenschappen en technieken aangebracht. Zelfs in menselijk leed en ellende ligt een bron van medische vooruitgang. Is de geneeskunde uit de twee wereldoorlogen niet verrijkt te voorschijn gekomen? Wondbehandeling, bloedtransfusie, genezingsfysiologie, rationele antisepsis, antibiotica, protheses, enz... Gaf
| |
| |
de atoombom op Hirosjima en Nagasaki niet het aanzijn aan een zeer bijzondere geneeskunde?
Het jaar 1798 bracht de bevestiging dat de medische metabletica zich voortzette met de invoering, op grote schaal, van de immunisering tegen de pokziekte. Zij had het te danken aan het progressistische inzicht van de Engelse plattelandsarts Edward Jenner. De vaccinatie tegen de gevaarlijke epidemie kan niet altijd even gemakkelijk doorgevoerd worden; in het land van haar oorsprong weifelde men lang, aarzelt men nog, keert men op zijn stappen terug: de strijd, die de vader van alle dingen is, gaat er voort. Omdat het medisch progressisme toelaat dieper binnen te dringen in de aard van de dingen, ook in de natuur van het levensverschijnsel van het immuun-worden, mogen de scrupuleuze Engelsen en Nederlanders zich de weelde veroorloven af en toe een antivaccinatiestelling te betrekken. Wat hen niet belet, zodra een paar pokkenpatiënten in hun gebied binnensluipen, queue te staan om zich te laten vaccineren. De vrees is de beste leverancier van het medische progressisme, als zij maar een beetje respijt laat om ze af te reageren in vorsingsarbeid en denkoefening.
En altijd opnieuw zette vader strijd zijn werk voort. Terwijl de Franse legers over Spanje, Italië, Duitsland en Rusland raasden, ontdekten noeste wroeters in de lijkenhuizen nieuwe ideeën, die ze in een anatomisch substraat zochten te belichamen.
Van 1800 af legde Bichat met tal van gelijkgerichte clinici de fundamenten van volkomen nieuwe ziektebeelden, die een weergaloze vooruitgang betekenden en de baan vrijmaakten voor een nooit geziene progressieve verruiming. Zij heetten o.m. Laennec, Bright, Addison, Hodgkin, Bretonneau. Het panta rhei van de stoute Herakleitos zat erachter. Hoe kon het anders? Het was nog niet geluwd of Schwann, de naar Leuven en Luik afgezakte Rijnlander, en in zijn spoor de vechtjas Virchow, plaatsten de cel in het midden van biologie en pathologie. Tot dusver waren het de humoren geweest, maar vanaf 1839 en 1852 deden het de cellen. Men schakelde van het humorisme naar het solidisme over; de ziekte lag niet meer in de vloeibare, maar in de vaste materie van het organisme. Van progressisme gesproken!
De era van de gele gal en van de zwarte gal was uit. Men vroeg zich niet langer af welke van de twee galsoorten een hand in het spel had, maar zocht, met de microscoop, in de cel naar de processen die zich daar bij gezondheid en ziekte afspelen; men poogde het ene proces met het andere te doorgronden. Het werd als een fenomeen beschouwd, op die manier de dingen te bekijken. Het had iets meer dan vijftig jaar geduurd, het was een uitverkoop van oude denkbeelden, even geforceerd als toen Hippokrates ver- | |
| |
klaarde dat er aan de epilepsie niets heiligs of goddelijks is, maar dat haar oorzaak in de natuur ligt, dat zij een ziekte van de hersenen is.
Daarmee werden de vruchten van twintig eeuwen medisch denken aan het progressisme ten offer gebracht; men doekte ze op in een schrijn, waaruit begenadigde historici de honig van de wetenschapsbevruchtende ideeën kunnen puren, om ze aan de huidige en toekomstige vorsers deelachtig te maken, en vader te laten zijn van nieuwe ontdekkingen.
Maar het verstand van de mensen schrijdt voort. Hippokrates had de natuurwetenschap bij de geneeskunde betrokken; hij had aan de artsen voorgehouden, alles wat zich tijdens de ziekte afspeelt aan de wetmatigheden van natuurverschijnselen vast te knopen. Dat fenomeen zou duidelijker dan ooit aan de dag treden in de tweede helft van de negentiende eeuw.
Men had het tot dusver over ziektegenius, miasmen en nog meer van dat soort dingen, wanneer men sprak over ziekten waarvan de aanstekelijke aard sinds de Hippokratische tijd vaststond. Het zou, dank zij hun progressistische ingesteldheid, aan de geneesheren beschoren zijn die etiologie op te klaren, de etiologie waarvan Demokritos, natuurfilosoof en geestelijk spitsbroeder van Herakleitos, zei dat zij hem liever was dan het koninkrijk van de Perzen te bezitten.
Zeer veel namen zijn met dat strijdproces verbonden. Men kan ze symbolisch syncretiseren in die van Pasteur en Koch; de eerste was zelfs geen medicus, maar hij zou het als een grote eer beschouwd hebben als hij het geweest was, zo schreef hij ooit.
Men dacht toen een wijl dat men alle ziekten onder het hoedje van de microbenleer zou kunnen vangen, dat men voortaan alleen nog aan preventieve geneeskunde zou moeten doen. De Janus bifrons zou er een van zijn aangezichten bij verliezen, was daar niet de fysiologie in volle progressief geweld op het toneel verschenen, o.m. in de persoon van Claude Bernard, die luidop verklaarde: le microbe n'est pas tout. Die volzin was een nieuwe uitbarsting van progressisme, en de moderne geneeskunde doet er nog altijd haar voordeel mee.
Het kan de schijn aannemen dat men hiermee op een grote afstand van Hippokrates staat. In zekere mate kan het waar zijn wat de ruimte van zijn ziektebegrip betreft, maar het is dat hoegenaamd niet voor het gronden leidmotief van zijn diagnostiek. Men is zich met hem van de demonologische geneeskunde en van een transcendente oorzakenleer gaan distanciëren, om zich te houden aan het begrip dat de ziekte, zoals de gezondheid overigens ook, een verschijnsel van de natuur is. Hippokrates blijft de belichaming van die nosologie; voor het progressisme dat alle mensenwerk aankleeft, was het weggelegd dat ten overstaan van een belangstellende en
| |
| |
een erbij geïnteresseerde wereld te demonstreren.
Die demonstratie gaat voort. De geneeskunde is voor haar vooruitgang schatplichtig aan andere wetenschappen; wat zou zij betekenen zonder de scheikunde en de fysica? Men kleineert haar evenwel niet met te zeggen dat zij leenplichtig is, want zij geeft honderd procent leenrente voor wat zij ontvangt. Zij krijgt van veel kanten, maar te genen kante kan men veranderen en vooruitgaan, kan men leven zonder haar. Zij is zoals een biljartspel, waar de ivoren ballen rollen en draaien op de krachtlijnen van effect en tegeneffect.
De geneesheren van 1976 worden geconfronteerd met genen en chromosomen. Om iemand dood te verklaren doet men een beroep op registreer-apparaten die de geringste actiestroom van de hersenen opvangen. Men legt het hart een uur stil ten einde het te repareren of er een ander voor in de plaats te zetten, terwijl een machine voor het in-stand-houden van bloedsomloop en ademhaling zorgt. Gaan iemands nieren stuk, men plukt er een paar goede op een weekeindchauffeur die op de autoweg stervend wordt opgeraapt, en vliegt ze met een helikopter honderd kilometer verder, waar een ploeg chirurgen klaarstaat om de wisselnier in te zetten. Het is een koud kunstje geworden. Het Rijksfonds voor Sociale Zekerheid krijgt wel de rekening gepresenteerd, maar vast staat dat de wisselnier weldra op vol rendement leeft en werkt.
Er zijn geen mythes meer in de geneeskunde, en Hippokrates zou niet verwonderd opkijken van die stunt, als hij onder ons terugkwam, want hij was de grootste medische progressist van alle tijden. Hij zou trots zijn dat zijn discipelen het hebben gekund, en er de bevestiging in zien van de door hem uitgestippelde principes: gave diagnose, rationele therapie, vaardige handen over alle contingenties van tijd en mensen heen.
En de Hippokratische ethos, de grote waardemeter van de geneeskunde, kan die ongerept in het progressistische conflict overeind blijven? Waarom niet? De medische ethiek wordt toch niet bedongen door de technische vooruitgang van de geneeskunde. Men kan een progressistische arts zijn, als men gewoon arts blijft en de zieke mens als een mens tegemoet treedt.
Waarom bij voorbaat de oorlog verklaren aan de computer? Wat had de stethoscoop van Laennec niet te verduren? Hij kwam en verfijnde de oorvaardigheid van de huisartsen. Men heeft het einde van de diagnostische kunst voorspeld toen de cardiograaf Van Einthoven op het toneel verscheen, maar onze cardiologen zijn met hem nooit preciezer geweest in hun prognostische uitspraken. Zal ooit een vermaledijder van de computer zo fanatiek laudator temporis acti blijven, dat hij wil doodgaan zonder te hebben geprobeerd een paar maanden meer uit het elektrocardiogram te persen?
| |
| |
De computer is niets meer dan een instrument; hij zal wel zwakheden en conceptionele fouten bezitten, want hij is een maaksel van mensenhanden. Met de produkten of de cijfers die men hem ter bewerking aanbiedt, zal hij zijn opgave vervullen; pas daarna zal de progressistisch gezinde arts met het resultaat de Hippokratische diagnose opbouwen en de therapie voorschrijven, waarbij hij zal moeten handelen in eer en geweten. Ook met de computer blijft hij geplaatst tussen zijn beurs en dat geweten.
De computer zal dát kernprobleem niet oplossen, de animerende vonk moet van de arts komen. Boven alles troont de Hippokratische arts, die leeft en werkt krachtens de experientia et ratio, door de grote periodeut uit Koos gedoceerd, en waarvan de fundamenten in zijn Eed neergeschreven werden. En is het eerste aforisme van de progressistische Hippokrates bovendien niet de meesterlijke synthese van al de heerlijkheden en wederwaardigheden die de arts op zijn pad ontmoet: het leven is kort, de kunst is lang, de gelegenheid is vluchtig, de ervaring is hachelijk, het oordeel is moeilijk? In 1935 bracht G. Domagk de synthetisch bereide sulfamide, in 1944 S. Waksman de uit aardschimmels geëxtraheerde streptomycine: kraambedkoorts en tuberculose werden de pas afgesneden. In 1974 werd het lysosoom van Chr. Deduve voor waar en echt verklaard; men opent meteen het boek met de zeven zegelen waarin de geheimen van leven en ziekte opgetekend staan. Wat brengt ons de dag van morgen na zulk een proloog?
Laten we niet in tegenheid met Hippokrates het pad bewandelen. Daartoe helpe ons de computer. We hebben de geschiedenis in onze hand.
|
|