Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121
(1976)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 365]
| |
Kroniek
| |
[pagina 366]
| |
andere jongen, Y. Haar belangstelling voor letterkunde vindt voedsel in de bezielde colleges van prof. Herman, die moderne Duitse letteren doceert en een eenzijdige passie heeft ontwikkeld voor de pessimistische geschriften van ‘poètes maudits’, bannelingen, vroeg-gestorvenen, waanzinnigen, zelfmoordenaars, kortom voor de nachtzijde van het leven. Het eenzijdig opvijzelen van de ideologie van de talentrijke dompelaars heeft als gevolg dat sommigen onder zijn pessimistische leerlingen nog gebrokener het leven ingaan of de decadentie gaan om-aureolen als een sacrale mythe. Is het uit aangeboren melancholie of onder invloed van prof. Herman dat de jonge Hermine dubieuze wijsheden debiteert als: ‘het lijkt gek dat we nu al weten dat we in het niets nestelen, of in het verval’ (16)? Zeer mooi en sober evoceert dit boek de decadente facetten van de stad Gent: de vervallen huizen, de achterbuurten, de nachtstad. De gevoelige jeugd waarmee Hermine contact heeft en die uit de colleges van Herman haar filosofie puurt, zwemt in de literatuur. Een paar zelfmoorden worden geconstateerd. Het zijn de ‘Früh-entrückten’ waarmee de prof dweept.
Twaalf jaar later is Hermine gehuwd en moeder. De relaties uit de studententijd heeft zij uit het oog verloren. Zij wordt nu uitgenodigd om in Wenen een congres bij te wonen, toevallig samen met Didier, intussen ook gehuwd en van wie zij niets meer heeft vernomen tenzij dat hij boeken heeft geschreven. Zij heeft daarvan wat gelezen maar het werd uitgewist. De reis, die zij beiden opvatten als een ‘vakantie’, wordt, voor haar vooral, een eigenaardige en oorspronkelijke ervaring, die met rijk en subtiel gevoel wordt verteld. Hermine, stevig geworteld in haar huisgezin, voelt haar persoonlijkheid sterk aan als eigen territorium. Zij is zeer terughoudend, wil niet in Didiers wereld binnentreden. Al spoedig geeft Didier zijn geslotenheid prijs en toont zijn nood aan biechten en geborgenheid. Zij leert zijn eenzaamheid, melancholie, levenswanhoop en zelfmoordobsessie kennen. De zorgende natuur en de angst die Hermine eigen zijn, spreiden zich nu ook uit over hem. Zelf onzeker, vangt zij hem op met moederlijk gevoel. Wat hen beiden fascineert is de literatuur. De reis naar Wenen en het verblijf aldaar worden een literaire bedevaart. Landschappen, gebouwen, de geringste feiten en stemmingen worden in verband gebracht met herinneringen aan schrijvers: Rilke, Kafka, hun vriendinnen, en vele anderen. De geest van Prof. Herman begeleidt hun reis. Beiden zijn zij sterk in het ophalen van literaire reminiscenties, soms boeiend, soms wat hinderend en door herhaling wat overmatig. Het dreigt, vooral van Didiers kant, | |
[pagina 367]
| |
een livresk verliteratuurd boek te worden, waarin alleen wordt geleefd via de lettertekens van literatoren. Van zijn kant wordt heel de reis doorspekt met herinneringen aan of citaten over zelfmoorden van kunstenaars. Hij wordt als melancholicus door doodsdrang geobsedeerd. Als men bij het overzien van heel die literaire inslag van het verhaal nog opmerkt dat boven elk hoofdstuk van de roman een literair citaat als motto prijkt, dan zou men stilaan kunnen beweren dat de literatuur hier een belangrijker rol speelt dan in een eigenlijke Künstlerroman of Künstlerdrama. Alles wordt er tot kunst vermalen.
Op de achtergrond van haar gesprekken met Didier, hoort Hermine al spoedig permanent de doodsgedachte trillen. Achter de horizon ligt de vrees voor ‘een vreselijk eindpunt’ (54). De zelfmoordnotities uit literatuur en krant zijn niet van de lucht. In haar ik-verhaal leert Hermine ons met overal verspreide fragmentjes Didier kennen. Onze kennis van hem blijft weliswaar onvolledig, doch het is duidelijk dat hij een diep-zieke man is, die het leven als uitkomstloos ziet. De melancholie is zijn, waarschijnlijk aangeboren, ziekte. Huilbuien en doodsnostalgie zijn daarvan het gevolg. Bij pozen open en gedreven door contactbehoefte, is hij meestal in zichzelf besloten. Wanneer hij spreekt, kan hij meestal niet luisteren: ‘Hij luistert eigenlijk nooit naar mij’, merkt Hermine op. Sociale aanpassing is, in het stadium van de reis, reeds onmogelijk: ‘Ik wil me niet meer aanpassen aan andere, vreemde mensen’ (58). Hij wil zich ook af en toe voor haar afsluiten, niemand mag in zijn leven binnen; maar anderzijds breekt bij momenten zijn hunkering uit naar belijdenis, uitschreien, moederlijkheid, schoot. Hermine hoopt dat het schrijven een medicijn zal blijven om zijn doodsverlangen af te wentelen, maar tijdens de reis blijkt dat zijn bewustzijn zich meer en meer verengt tot mislukkingsgevoel. Alles is smart, verlies, ziekte, dood. De wereld is zwart leed. In zijn waan ziet hij heel zijn leven als één failliet, ook zijn huwelijk. Neurotische waanvoorstellingen duiken op. Om er slechts één te noemen: zijn kinderstatus als vondeling van (geheime) adellijke afkomst (p. 93-94). Het verschijnsel komt bij neurotici meermaals voor.Ga naar eind* De gevaarlijkste waan is evenwel een component van zijn praesuïcidaal syndroom: de idee dat de zelfmoord voor de schrijver (die hij is) de moeilijke doch ideale levensbekroning is. Dergelijk idee vertrekt uit de overtuiging dat schrijvers de zuiverste en meest verhevene uitbeelding van het leven schenken. Onder hen zijn de zelfmoordenaars de meest authentieke. Zij beelden een moeilijke maar hogere roeping van de mens uit, een hoger | |
[pagina 368]
| |
pad dat tot authentieke waarheid voert. Vandaar het geheim en febriel genot van Didier wanneer hij een zelfmoordtekst van Cesare Pavese of anderen kan tonen. Zo komt het benarde Ik ertoe in een ziekelijke literatuurselectie drogredenen te putten om het Über-Ich te benevelen en het kwaad tot een hoger goed, tot legitimiteit en idealiteit te verheffen. Men ziet hier eens te meer, sinds Werther, tot wat de letterkunde al niet dienen kan! In het praesuïcidaal syndroom krijgt zij een totaal vervalste existentiële waarde, die absoluut wordt gesteld en onwillekeurig suggestief ingrijpt en tot nabootsing noopt. Wat die suggestie betreft is het mogelijk dat zij reeds begon te Gent, waar de bewonderde prof. Herman zijn rijk talent en misschien wat verziekt gemoed besteedde aan al de thema's van decadentie, zelfmoord, zelfverwoesting, enzovoort.
Hermine staat vreemd tegenover het integrale pessimisme van Didier. Met haar relativistische maar positieve kijk op het leven, gelooft zij in een relatief geluk en ‘een betrekkelijke harmonie... met de omringende wereld’ (97). Ook dit karaktercontrast maakt het verhaal levend. Staande voor Didiers cultus van het failliet, vraagt zij zich af: ‘waarom het tragische altijd zoveel heiliger is dan het blijde’ (64). Zeker heeft zij niet altijd begrepen dat hij een geesteszieke, in casu een melancholicus is, want dan had zij zijn chronische huilbuien begrepen. Nu schrijft ze: ‘Il a la larme facile’ (87). Wellicht ziet zij hem als een verslaafde aan een absurde smart, niet als zieke. Nochtans moet hij haar, om welke redenen ook, voldoende hebben geboeid, want zij zegt: ‘Ik houd van hem.’ Haar gezond verstand is nodig om haar te doen inzien dat zij na de reis aan dit gevoel geen verder gevolg kan geven. ‘Hebben wij in ons hart méér dan één kamer waarin wij liefhebben?’
In tegenstelling met die van Didier, heeft hààr reis een zin. Als kind droomde zij van Praag, zij voelt zich nu op weg. Het thema ‘Praag’ trilt doorheen het gehele verhaal: mengeling van herinneringen aan vaders vertelsel, aan huiselijke gebruiken, dromen, lecturen en - niet te vergeten - de emotionele colleges van prof. Herman over Rilke, Kafka e.a. Praagse fantasieën doorspelen het verhaal, zij resoneren diep want zij dragen haar nostalgie, haar levenslot. Zij hunkert naar kennis van de ‘vaderlijke taal’ (66). Overal in Oostenrijk en Wenen zoekt zij sporen van Boheemse herkomst en wil zij met droom-ogen Praag zien. De meest aandoenlijke passus in dit opzicht, is die welke de titel aan de roman heeft gegeven (p. 43-49). Als fel contrast met het relaas van Didiers geleidelijke ondergang, draagt dit thema van Boheemse hoop en nostalgie bij tot de geslaagde opbouw van de roman. | |
[pagina 369]
| |
In Wenen beleven zij enkele dagen van innige toenadering. Wellicht waren zij voor Hermine, die van Didier is gaan houden, meer illusie dan werkelijkheid, want hij blijft in zijn innerlijke wereld leven. Hermine volgt hem niet in die wereld. Wanneer de terugtocht begint, zien beiden in dat het intermezzo voorbij is en ieder zijn eigen weg zal gaan. Zij blijft evenwel aan hem gehecht in goedheid, zorg, medelijden. Over de terugtocht hangt een ijle sfeer van noodlottigheid, die in haar ijlte meer weegt dan zware woorden. De drie maanden die de reis scheiden van Didiers zelfmoord (okt. 1970 - dec. 1970) zijn zeer spannend beschreven, gefragmenteerd in korte sequensen, meestal telefoongesprekken, die de ups en downs in zijn gefolterd gemoed, zijn én haar spanningen goed weergeven. Het mateloze tobben maakt hem zieker en zieker. Bekommerd om de vriend, beleeft zij een drama van morele inspanning, spanning en angst. Zij doorziet het spel van ernst en uitdaging, dat in het praesuïcidale syndroom zo vaak opduikt; zij wil hem aan 't lijntje houden, hem zich laten leegpraten, afspraken maken op korte termijn, enz., doch wordt ten slotte ‘moe van het wekenlange raadsel van aantrekken en afstoten’ (128) en binnen de muur van zijn starre, melancholische ik-betrokkenheid komt zij nooit. Tot zij via de telefoon het noodlottige verneemt.
De grote waarde van deze korte roman ligt in de delicaatheid én de scherpte van de psychische waarneming, en daarnaast in de rijkdom van het zeer beheerste gevoel. Bovendien munt hij uit door bekoorlijkheid van stijl en perfectie van de vormgeving. Met enkele sobere details weet Loekie Zvonik een atmosfeer te scheppen. Zij beschikt ook over een intense, maar discrete empathie, die situaties fel kan inleven; afstandelijk kan zij die dan sober en pregnant evoceren, soms met dramatische spanning. Ik verwijs hier naar de dood van haar moeder, het verhaal over haar vader, het gebeuren te Salzburg: meesterlijke episodes. Haar beschrijvingen van landschappen, juister gezegd: snapshots, zijn fijn geëtst. De stad Wenen beschrijft zij zacht-poëtisch en de atmosfeer die zij oproept, zal al wie verliefd zijn op deze onuitputtelijke stad bekoren. Ook de innige momenten tussen Hermine en Didier vertelt zij teder en sober, in een stijl die men laconisch zou noemen indien hij niet zo gedistingeerd gevoelig was. De dialogen zijn kort, soms haast telegrafisch. Naast de precieze gevoeligheid en beheersing van de stijl, valt de opbouw te loven. Het principe waarmede Loeki Zvonik het boek heeft opgebouwd is het fragmentarisme. In grote lijnen overheerst de chronologische orde het verhaal, doch bij nader toezien wordt een sluitend geheel gemaakt van | |
[pagina 370]
| |
talloze kleine fragmenten: beschrijving, beleving, gesprek, herinnering, reflectie, gemengd met verbeeldingsschuifjes. Verleden en heden worden daarbij handig dooreengeweven. Het verleden van de twee personages krijgt in korte fragmenten gestalte. Ook teksten van Didier, na zijn dood gevonden, worden hier en daar waar ze het reisgebeuren belichten, ingelast. Vooral het laatste deel is sterk gefragmentariseerd: korte telefoongesprekken, vluchtige ontmoetingen, notities van Didier, gepeinzen van Hermine, vormen samen een sobere en bewogen eenheid, die van tragiek vibreert. Loeki Zvonik heeft met grote vormbeheersing en goede smaak een verhaal geschreven, dat haar een plaats geeft onder de weinig talrijke beste jonge Vlaamse talenten. |
|