de producent, je kunt zijn manieren voorspellen, je kan het mechanisme zelf gaan reproduceren en de verveling ligt niet ver af. Zo'n risico hangt samen met de wel zeer smalle, formeel-linguïstische basis waarop een taalgebruiker als Mark Insingel wil werken.
Ik wou echter niet de indruk wekken dat de teksten van Mark Insingel alleen maar zo iets als invuloefeningen zouden zijn. Zeker, zijn maniertjes en manietjes zijn overduidelijk en, na intens gebruik, irriteren ze vlug. De transformatie die hij het vaakst doorvoert is de substitutie en/of omkering. Hij vormt een bepaalde linguïstische propositie, neemt die dan in haar geheel of gedeeltelijk terug, ziet wat er van die omkering, vervanging of weglating terechtkomt, schudt en wrikt nogmaals aan de propositie, keert ze desgevallend om in haar tegendeel, kijkt toe wat daarvan terechtkomt, enzovoort. Elke propositie weegt hij kritisch, een fonisch/fonologische variabele doet hem de oren spitsen, en daar komt het mechanisme op gang: kere weerom, reuske, reuske, kere weerom. Elke propositie is voorlopig en kan in de weegschaal worden gelegd met haar weerga. Dergelijke mechanismen van tekstproduktie en tekstdestructie breiden zich over grotere gehelen uit, hier over de alinea's, door blanco's gescheiden. Die hele suite van tekstfragmenten die zo ontstaat, geeft mij de indruk eindeloos te kunnen worden voortgezet. Alleen het - uiteraard beperkte - reageervermogen van de attente lezer blijkt hier een begrenzing aan te brengen. Wat Mark Insingel met linguïstisch materiaal aanricht, lijkt mij zeer verwant te zijn met wat Ivo Michiels tegenwoordig onderneemt in de laatste delen van zijn Alfa-cyclus. Een schakeling als ‘waarover, waaronder, waarop, waarin, waarom, waarbij, waarmee, waardoor’ (blz. 11) staat - mutatis mutandis - in Exit (en heeft wellicht ook al in teksten van C.C. Krijgelmans gestaan).
Het experiment van Mark Insingel heeft nochtans een belang dat verder reikt dan een formalistisch taalspel (voor zover er zo iets kan bestaan als een taalspel ‘zonder inhoud’). Mark Insingel toont met zijn hyperattente taaloefeningen aan wat ervan komt als je aan de vastgelopen taalgebruikersgewoonten begint te wrikken. Hij gaat bewust en systematisch als taalgebruiker dwars en averechts liggen, verstoort het beregelde taalspel met zijn clichés, onbevraagde instructies en redundante regelmechanismen. Hij wil nu eens de taal gebruiken tégen de gemakkelijke, behaaglijke, onnadenkende taalconsumptie in. En daarmee wil hij evenzeer (en allicht op de eerste plaats!) aan vastgeroeste denkbeelden wrikken. Ik vermoed dat hij de lezer wil prikkelen tot kritisch denken. Wat in de weegschaal komt te liggen, zijn onze geclicheerde testbeelden, onze moeiteloos geslikte zekerheden, die wij volgens de wetten van de inertie al te gemakkelijk en kri-