snelde priester. Die drie antagonisten, die de tijd komen volpraten, hebben zich uit de voeten gemaakt eer dé onverwachte antagonist, de menigte van buiten, de trappen naar de flat opstormt. Om wat te verrichten? Om de arme man, die zo pas het besluit nam toch maar het zielige leven te aanvaarden, alsnog te halsrechten? Om dus aan hem het geweld te voltrekken (als absurde straf of wraak?) wat hij eerst zelf voorhad maar plots als onzin van zich afwierp? De dood die eerst niet mocht en met griezel op afstand werd gehouden, door de politie, de brandweer en de menigte zelf, zou dan toch moeten? Wat een vreemde geschiedenis!
Er steekt in de structuur van de roman blijkbaar een spanningsverhouding tussen een burengebeuren en een binnengebeuren, die zich beide volgens een bevreemdende interne logica ontwikkelen naar een uitkomst die het omgekeerde blijkt te zijn van wat aanvankelijk voorzien kon worden. Zo'n evolutie blijkt overeen te stemmen met de structuur van een groteske, zoals de jury heel terecht in haar rapport aanstipte. Het buitengebeuren gaat lange tijd zijn normale, voorspelbare gang. Voorbijgangers zien een man springensgereed in een raam postvatten, troepen samen, groeien aan, worden op afstand gehouden door de politie, gaan het spektakel in de tegenoverliggende huizen van nog dichterbij aangapen. De politie doet druk, ontruimt, zendt om, trekt een cirkel op straat waar de man zou kunnen... Een brandweerman klimt tot bij het raam, constateert dat hij de man maar best aan zijn lot moet overlaten en daalt de jakobsladder af. Dat buitengebeuren beantwoordt helemaal aan de logica van de ontworpen zelfmoord: dat is spektakel, drama, griezel, tragiek, dat mag niet, daarvoor wordt het verkeer omgelegd, de brandweer opgetrommeld, de radio gealarmeerd. Dat is allemaal ‘logisch’. Het taboe van de dood door zelfmoord loopt als een rilling door de menigte, die zich ambigu griezelend tegenover het gebeuren in het raam daarboven gedraagt. Als de man, wiens dood op de meest normale wijze voorzien kon worden en ook geniepig werd verlangd, zich plots aan die logica onttrekt doordat hij kennelijk niet meer wil sterven door ten aanschouwe van het volk te pletter te storten..., wil de gefrustreerde menigte toch bloed en dood. Althans, dat moge blijken uit een van de laatste zinnen, waar Edzard denkt, terwijl de eerste mensen door de ingebeukte deur binnendringen: ‘Wonderlijk, dat hij dan toch afscheid moest nemen van het leven.’ (blz. 141). De toeschouwers, die een drama wilden, stormen onweerstaanbaar als antagonisten de scène op en màken hun
slachtoffer.
Met die logica van het dramatische buitengebeuren dat ons eerst een fascinatie door een zekere dood toont en dan omslaat in een uitzinnige wil tot doden, staat de logica van het binnengebeuren in een eigenaardig contrast.