Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121(1976)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 481] [p. 481] Dietsche Warande en Belfort 121ste jaargang nummer 7 september 1976 Jotie t'Hooft / Gedichten Herfst 1975 Eerst zetten zwaluwen op de draden De noten van het gekend gezang Dan komen de meeuwen landinwaarts En de laatste vruchten smaken wrang; Wind bladert in de kruinen En leest het dode lover af Belegert onze broze tuinen En scheidt koren van het kaf. Kind, dat in de bossen noten raapt Hoor de dood in onze schedel kruipen En zie hoe wij het geluk besluipen Dat binnen in de bittere bolster slaapt. [pagina 482] [p. 482] Een sterfhuis Zo wordt, na zijn dood, de mens verdeeld. In zijn huis waar de stilte dichter wordt Bedrijven zelf kleiner wordende wezens De laatste, de kortste rituelen. Het elektrisch licht is er zwakker En zwarte gaten in de muren mompelen Al stiller en verbaasder over het verteren Dat verdergaat. Over het doven. God, die ons uitspreekt, hoort ons ook Terwijl wij wandelen of verdwalen: Onder onze voeten legde hij lichamen stil In de eindeloze omarming van aarde Om uit te blazen van het vergapen. [pagina 483] [p. 483] Adam Kadmon Vader, tussen lis en varens vastgezogen In de oudste klei. Gevaarte. Grote hand En loodzwaar hoofd gevuld met ogen. Nu uw ouders dood zijn en uw hart Zwaar aan bezopen ribben hangt, bedaart gij Niet, bedaart gij niet meer maar verstart. Ik draag u als anker aan mijn voeten Terwijl gij in mijn hoofd nog groeit. In de schaduw, gemeten en gewogen Bestaat gij nog en verteert: de wonden Die in u ontstonden vinden in mij Hun einde - Ik wil het geen voltooiing noemen - Omdat ik ziekten ken en zonden Die wonen in ons allen, waan Die sluimert in de hersenlobben En de ziel beletten te ontstaan. [pagina 484] [p. 484] Bijziend Stil de winter, met vingers die mij vouwen Langs oude lijnen van het eender verdriet. De vrouwen versta ik nog aan één kant Hun oogleden voorzichtig verkoold papier Hun lichamen van zuiver vuur en vet, Van vroeger, die dan deining werden Waarop gedonder volgde. Tam gedierte Was ik, dat zich volvreet en vergeet En dat zich altijd blijft vergissen Tussen dronkenschap en kater. Doof licht likt aan mijn ogen En haalt de dichte dingen dichter In te laat herinneren van diepste stilte En vlak voor het slapen in nergens. Bijziend, al begroeid, terwijl het woord Zich nog beweegt tussen doel en verte Of elders tijd verloopt, zie ik nog Mijn tastende vingertoppen En niet veel verder. Vorige Volgende