Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121(1976)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 561] [p. 561] Dietsche Warande en Belfort 121ste jaargang nummer 8 oktober 1976 Gery Helderenberg / Gedichten De woestijnvaders De woestijnvaders winnen sla en wrange kruiden uit het achtertuintje zon en zand. Door de ijlte horen zij klokken luiden en schroeiend de zwijgende zonnebrand. Zij bakken op tegelen de kleine broden voor de honger naar 't heilig Avondmaal. Zij vullen de beker voor de Ene genode en plooien terug de vierkante dwaal. Zij lezen Evagrius en evangelische verhalen, reciteren de psalm zonder citer of luit, misschien met de krekel op kristallen cimbalen misschien met de nachtegaal die fluit en fluit... Zij verzinken verloren in eenzaamheden. Er staat geen engel, men keurt geen vrouw. De woestijnvaders eten en drinken gebeden, zij proeven wind en wolken goud en blauw. [pagina 562] [p. 562] Bijbelprenten Aan de gekalkte klasmuur hingen de bijbelprenten in de zon van april glanzend onder 't laagje vernis. De dingen beleef ik in mijn brekend oog. Vandaag wil ik ze opnieuw bekijken: zondvloed op groen water, paarse reuzetros van Kanaän, drie gekruisten op de berg en de Heer staat er stralend boven de zerk. Ik ben een kind, ik zie de wereld. 'k Spreek wat zij mij leerden. De oude verhalen staan gekleurd door 't spectrum der jaren. De seizoenen verkeerden van sneeuw naar rozen. Daar lag het spoor naar U, naar U, eeuwig Dezelfde van morgen tot avond op deze muur vertaald uit Boeken waaruit Gijzelf vertelde. Deel nu wijn die niet verschaalt, brood zonder schimmel. Ik blijf geloven als iemand krast aan de oeroude boom, ach! laat dit braamhout nimmer doven, haal mij niet meer uit deze kinderdroom. [pagina 563] [p. 563] Lazarus Hij lag aan tafel, gewoon, dopte gerstebrood en at. De lijkreuk verdween. Naar dorp en stad keerden vrienden. De avond viel schoon, goudpoeder over de tuin. Marta deed de vaat. Maria zweeg. Bij de Geliefde, 't hoofd leeg van denken. De dag zwaar als een fortuin. En wat van de vierdaagse reis met dit slot op de mond? Hij was weer de oude, schalks, gezond. En wat van dat paradijs? Hij droeg de glorie in zijn oog, in 't oor de sarabande, 't slot van de cantate die hij zong voor God op de eeuwige regenboog. Hij heeft het niet verteld, de luchters, de vlaggen, de bloementuil. Hij hield zich in zwijgen schuil en de Heer liep door 't korenveld. [pagina 564] [p. 564] De kalender Niet meer met jaren tellen, met seizoenen, de twaalf maanden, geen dag meer na de dag, geen uur, misschien met mij de sprong verzoenen van seconden, korter nog: met een subtiele lach, de kerstnacht vieren, de glorieuze roem van Pasen, de rode vuurkazuifel en de Pinkstersekwens die wij van perkamenten boeken lazen... God! niet huiveren voor de naderende grens, gelukkig zijn met deze haastige kalender, spectrum en prisma door 't hangertje van kristal, vlug, vlug, de feeërie die wij als kinderen kenden en op het brede tuingazon de glazen spiegelbal. Vlug, vlug. Ik kan haast niet meer lopen, maar 'k weet dat Gij er zijt, dat Uw gelaat tussen de bomen van 't kleine bos, de takken open ineens in zilverrag naar mij te wenken staat. Vorige Volgende