| |
| |
| |
De laatste ronde
Die ouwe Lanson
- Uit oude boeken kunt ge veel leren, zeg ik maar.
Roger beaamt dat. Jarenlang heeft hij boeken in zijn bibliotheek opgestapeld en nu heeft hij eindelijk tijd om te lezen. Hij gaat eerlijk te werk: de oudst aangeworvene komen het eerst aan de beurt.
- Ik lees nu Boissier, Cicéron et ses amis. Dat is voor mij een revelatie.
- Een klepper geweest. Een retoricaleraar citeerde hem bij ons af en toe. Dat is al vijftig jaar geleden.
- En hoe die mannen konden schrijven!
Mijn beurt om te beamen. Ik lees momenteel de Esquisse d'une histoire de la tragédie française, door Gustave Lanson. Een boek van vóór de spraakverwarring.
- Weet ge 't nog, die lapidaire onderschriften van onze Calvet bij sommige portretten in zijn kleine Franse literatuurgeschiedenis? Gij hebt die toch ook gehad?
Behalve Boissier, waarin hij achteloos bladert en toch elk ogenblik op het punt staat een passus luidop te lezen, hebben wij geen bewijsstukken onder de hand. Wij nemen ons glas en gaan over tot de dagorde.
- En zeggen dat een Franse t.v.-man onlangs, niet-begrijpend en alwetend, de Académie Française verweet dat zij Balzac niet onder haar leden had opgenomen... maar wel een zekere Boissier.
- Een Academie is geen gezelschap van genieën. Maar ziet ge daar Balzac in zijn tilbury arriveren, opgewacht door zijn schuldeisers? En ziet ge Baudelaire in dat kader? Laten we niet flauw doen en de sociale realiteit onder ogen durven nemen.
Thuisgekomen spreid ik het ene boek naast en over het andere open op mijn schrijftafel, die altijd te klein zal zijn. Gezegende nieuwsgierigheid mengt zich met een onbewuste teruggang naar de voltooide tijd. Daar geef ik mij nu schrijvend rekenschap van. Ik voel er anders als Ram niet veel voor, achteruit te kijken, naar mijn bronnen of wortels te zoeken en zo.
Calvet ligt open. Bij Montaigne: ‘Visage sympathique où le scepticisme, qui promet le repos, semble n'avoir laissé que des traces de regrets.’ Probeer dat maar eens. Bij de achtbare heer Taine, een kruidenier die zijn schaapjes op het droge heeft en juist zijn portret laat schilderen (het spelletje werkt aanstekelijk): ‘Artiste et philosophe, l'homme conserve les traits et l'allure d'un professeur appliqué et consciencieux.’ Bij Sainte-Beuve: ‘Des yeux de fouine (fluwijn) dans une tête de concierge; une bouche pincée; de la malice, de la méchanceté. La critique faite homme.’ Ik wil in mijn
| |
| |
handen klappen, maar ik word er stil van. Ik ben een Sainte-Beuve-fan.
En nu Gaston Boissier. De recente Grote Winkler Prins, zevende druk, heeft hem laten vallen. In de vijfde druk (dl. 3, 1933) krijgt hij de daar gebruikelijke koel-informatieve notitie. Het gebeurt in die uitgave meer dat een woord van appreciatie te vinden is in de bibliografie. Zo staat bij het artikel over Cicero te lezen: ‘Een beschrijving van zijn omgeving en tijd: Boissier, Cicéron et ses amis (prachtig!)’. Haal uw hart op, Roger, ge zijt in goed gezelschap. Het artikel is gesigneerd door Prof. Dr. D. Cohen en die was niet stom.
Maar ik lees dus de Esquisse van Lanson. Lezen bij manier van spreken, want deze schets is eigenlijk een syllabus van een cursus die de auteur in 1916-1917 gedoceerd heeft aan Columbia University te New York. Ge neust daarin en ge tracht u voor te stellen wat het levend woord van een rijp man, die zich niet meer angstvallig aan zijn geschreven tekst hoeft te houden, daarvan gemaakt kan hebben.
Lanson, lansonien, lansonisme. Een discrete enquête onder jongere vakgenoten en studenten heeft uitgewezen dat die begrippen in de nevelen van de prehistorie gehuld zijn. Eerlijkheidshalve moet ik eraan toevoegen dat de ondervraagden niet talrijk en germanisten zijn. De man is in 1934 gestorven, toen de freudiaanse diepten al gepeild en het hegeliaanse moment naar voren gehaald waren, de desagregatie van de banden tussen leven en letteren aardig was opgeschoten en de methode op weg was de inhoud te worden. Op zijn naam stonden toen een geschiedenis en een bibliografisch handboek van de Franse letterkunde. Een man van grote prestaties, zoals een Pirenne en, tot op zekere hoogte, een Te Winkel. Met deze laatste, een ietwat oudere tijdgenoot, had Lanson gemeen dat hij gelezen had waar hij over schreef en dat hij schrijvers, werken en feiten als historische realiteiten bestudeerde en beschreef. Zoals van Te Winkel verteld wordt, stel ik mij hem voor als een examinator die een student corrigeert door te zeggen dat een bepaald auteur stierf niet van een hondebeet maar van de gevolgen van een hondebeet. Overigens verschillen zij van elkaar als een (Nederlands) kundig boekhouder-magazijnier van een (Frans) stijlvol geleerde die het genoegen van het boek en de vaardigheid van de pen kent. In het kort woord vooraf dat hij op 1 mei 1926 dateert, schrijft Lanson, 68 jaar, dat hij deze tweede uitgave van zijn Esquisse graag uitgewerkt zou hebben, maar: ‘Je ne sais si j'en aurai jamais le loisir, ou si j'en aurai la force, quand le loisir me sera donné.’ Montaigne zou het niet beter gezegd hebben. Waaruit zou kunnen blijken dat bij deze twee varianten van het negentiende-eeuws historisme, Lanson en Te Winkel, de nationale traditie (Frankrijk bij uitstek een literair land) ten minste even belangrijk is als de factor tijd (Taine of Lukàcs, mij om het even), die in beiden operatief was. De vooringenomenheid (om een te zwak
woord te gebruiken) van de latere, andere wegen gegane, generaties indeuken en de vergetelheid waaraan de ouwe Lanson werd prijs gegeven, opheffen, - kan dat? De vraag is, of het hoeft. Natuurlijk hoeft dat niet. Laat de geschiedenis haar blinde gangen gaan. Wat de boeken betreft, die hebben hun lot, naar het dubbelzinnig woord van een mij niet nader bekend Romein.
| |
| |
Voor mijn part lees ik graag eens een oud (vak)boek, en ik kan er wat uit leren ook. De kwade historistische reputatie van Lanson wordt voor mij aangetast, als ik verneem dat het doel van zijn cursus is: a. de ontwikkeling van een genre na te gaan; b. de verhouding van de werken tot het leven aan te tonen; c. de esthetische waarden te doen uitkomen (toelichting bij dit punt: ‘Comment, par le sens historique, on peut ressaisir la grâce ou la beauté de certaines oeuvres dont le temps à évaporé le parfum.’).
Als ik, zoals Roger, een stevig schrift had om in aan te tekenen wat ik voor mij wens te behouden, zouden het deze citaten zijn:
‘Il y a du tragique sous la forme de la tragédie, et des tragédies sans tragique.’ (3) Dit is geen boutade, zoals blijkt uit de verdere omschrijving van het tragische, maar om dat aan te tonen zou ik te veel moeten copiëren.
‘Thèses contradictoires de Rigal et Bapst. Chacun d'eux a raison en partie; l'erreur est d'avoir un système absolu et exclusif.’ (30) De hemel zij geprezen. Over de drie eenheden: ‘Elles obligent à tricher, à truquer, pour éviter les effets nécessaires des passions... Les rois et les amants son condamnés à la politesse.’ (68)
Over de Cid van Corneille: ‘Le pathétique séduisant du sujet vient de ce que le Cid et Chimène se combattent en s'aimant.’ (72)
Over de vrouwen bij Corneille: ‘Ce sont des sentimentales lucides, raisonneuses, énergiques, mettant leur foi ou leur fureur en maximes; des âmes de nihilistes et des sufragettes (Camille, Emilie); ou bien des femmes de cour, des femmes d'Etat (Cléopâtre, de Rodogune) (84). Caractères effrénés sous leur masque de doctrine ou de maîtrise de soi.’ (84-85) Probeer dat te zeggen met een cirkel of een kerstboompje.
De stof van de colleges reikt verder dan de klassieke tragedie. Dumas? ‘Grand enfant qui s'est amusé à la surface de la vie... Dumas est né trop tôt: c'eût été un merveilleux auteur de scénarios pour cinéma.’ (181) Dat is Lansons manier van relativeren. Misschien beschouwde hij de cinematografie in de eerste plaats als beweging, wat haar benaming suggereert (Grieks kinèma, beweging). De oude heer, die misschien de geluidsfilm nog niet kende, had echter een ideetje over de mogelijkheden van de film achter de hand. De film krijgt inderdaad het laatste woord in de conclusie van de Esquisse: ‘Il y aurait lieu, enfin, de rechercher quelles possibilités de tragique sont contenues dans le cinéma: on peut l'y concevoir s'offrant soit en éclats sommaires et violents; soit dans une atmosphère diffuse qui enveloppe et pénètre le spectateur. La place que laisse le drame psychologique pourrait être occupée par un spectacle tragique. - Il ne semble pas que ces possibilités aient été encore exploitées.’ (192)
Een open einde na een verfrissend bad van trefzekerheid en van eerlijkheid in het gebruik van taalmiddelen en heldere begrippen. Kan een mens waarlijk leven zonder heimwee naar wat schaduwen, naar wat onzekerheden, ook als hij niet meer zo zwaar tilt aan veel onkunde, verwarring, napraterij en aanstellerij? De vraag herinnert eraan dat de lezer minstens even veel in zich zelf kijkt als in het boek. Ook bij het lezen van oude (vak)boeken, dacht ik.
R.F. Lissens
| |
| |
| |
Erik Satie, Richard III, en ik
Wat hebben wij met elkaar te maken? Niets. Toch is het een feit dat we hier bij elkaar staan. Waaruit blijkt dat feiten wel onweerlegbaar en zelfs eerbiedwaardig kunnen zijn, maar niet noodzakelijk verhelderend. Het is ook een kwestie van keuze. Te veel feiten constiperen de creatieve verbeelding, te weinig veroorzaken desoriëntatie en duizeligheid. Ook moeten feiten net zo betrouwbaar zijn als het elastiek van een zwembroek, wil men er soepel en vol vertrouwen mee kunnen leven en werken. Over wie van de drie hierboven vermelde mensen zou ik het meeste weten? Ik betwijfel of het over mezelf is. Natuurlijk weet ik over ‘ik’ een eindeloze reeks feiten en zo te vermelden, maar als ik die allemaal bij elkaar leg wil dat nog niet zeggen dat ik iets essentieels over mezelf heb medegedeeld. De stukjes van een legpuzzel passen tenslotte op een oneindig aantal manieren in elkaar, de moeilijkheid is ze zo te leggen dat het beeld gereconstrueerd wordt. Het is dus geen kwestie van hoeveelheid, wel van interpreteren, en allicht kun je dat beter over iemand die men van op afstand en met onthechting beziet. Maar een aantal feiten is in elk geval onmisbaar.
Neem zo'n man als Erik Satie. Wat weet ik over hem? Hij is een Frans componist, zoals iedereen weet, zelfs ik, en ik weet nochtans geen fluit af van muziek, kan geen noot lezen, zing vals, heb zoveel gevoel voor ritme als een dronken kip. Toch heeft de figuur van Satie me altijd geboeid, niet direct omwille van zijn muziek, maar omdat ik in memoires en artikelen wel eens wat over hem las, en hij me een bijzonder originele persoonlijkheid leek. Toen ik dan ook zag dat uitgeverij Querido (Amsterdam) een dik boek met teksten van hem op de markt had gebracht was ik onmiddellijk geïnteresseerd. Ik heb het gelezen, en me constant zitten ergeren bij een boek dat me toch constant bleef boeien. Het is een vrij dure paperback, verzorgd uitgegeven, geïllustreerd met foto's, de achterflap vermeldt dat deze verzamelde teksten zelfs in Frankrijk nog niet werden uitgegeven, maar wat ontbreekt is een in-, bege- of uitleiding, een stuk waarin aan de hand van met verstand gekozen feiten meneer Satie voor wie minder thuis is in de muziekwereld voorgesteld en gesitueerd wordt. Hij was een excentrieke, boeiende, eigengereide persoonlijkheid, dus dat was meteen een garantie voor een lekker lezend opstel. Tevens kon dan de noodzakelijke achtergrond-informatie verstrekt worden bij de in het boek verzamelde teksten, waar men nu soms nogal vreemd zit tegenaan te kijken.
Een aantal stukken sluit direct aan bij zijn composities, maar dat wordt niet toegelicht, enkele teksten komen 2 x in het boek voor, wel in een andere lay-out, naar het waarom heeft men het raden, verklarende noten bij allerlei toespelingen en inside-jokes zijn er niet. Het boek zou er beslist aan betekenis en aantrekkingskracht mee gewonnen hebben. De dame die het samenstelde (de Italiaanse Ornella Volta) zou iemand zijn die letterlijk alles van en omtrent Erik Satie weet, zij zou dus makkelijk zo'n inleiding uit haar schrijfmachine hebben kunnen tikken, waarom deed dat mens het dan niet?
| |
| |
Ik heb het me, met toenemende zenuwachtigheid, zitten afvragen.
Overigens staan er verrukkelijke, eigenzinnige dingetjes in dit boek, proza dat ook erg zou passen in een rubriek als ‘de laatste ronde’, zoals uit een enkel voorbeeld kan blijken. Het stukje heet ‘Volmaakte omgeving’.
‘Te midden van roemruchte Kunstwerken leven is een van de grootste vreugden die men kan beleven. Onder de kostbare monumenten van de menselijke geest die mijn bescheiden fortuin mij heeft mogelijk gemaakt te kiezen om mijn leven te delen, zal ik het hebben over een schitterende valse Rembrandt, diep en breed van uitvoering, zo goed dat je je ogen ervoor dichtknijpt, als een vette, te onrijpe vrucht. In mijn werkkamer zoudt u ook een doek van een onbetwistbare schoonheid, het voorwerp van unieke bewondering kunnen zien: het heerlijke “Portret, toegeschreven aan een Onbekende”.
Heb ik u van mijn schilderij gesproken dat er als een Teniers uitziet? het is een aanbiddelijk en lief geval, vóór alles een zeldzaam stuk. Zijn dat geen goddelijke juwelen, in hard hout gevat? Ja? Doch wat overtreft deze magistrale werken; wat verplettert ze onder het geweldige gewicht van geniale majesteit; wat doet ze verbleken door zijn verblindend licht? Een vals handschrift van Beethoven - een sublieme apocriefe symfonie van de meester - door mij vol eerbied, ik geloof tien jaar geleden, gekocht. Van de werken van deze grandiose musicus is deze 10e symfonie, die nog onbekend is, een van de prachtigste. De afmetingen ervan zijn ruim als een paleis; de ideeën zijn schaduwrijk en fris; de ontwikkelingen zijn nauwkeurig en juist. Deze symfonie moest bestaan: het aantal 9 zou niet des Beethovens zijn. Hij hield van het decimale stelsel: “Ik heb tien vingers”, verklaarde hij.’
Enkele dagen na de lectuur van het boek ‘Teksten’ van Satie zat ik me opnieuw te ergeren met een boeiend boekje in de hand, om krak dezelfde reden.
Ditmaal ging het om ‘Te daughter of Time’, een erg interessante detectiveroman van Josephine Tey.
In dit boek ligt politieman Grant uitgeteld in het ziekenhuis na een wat ongelukkige val in dienstverband en hij verveelt zich grijs. Grant staat er om bekend dat hij zich nooit vergist in het interpreteren van iemands gezicht, hij kan op een kiekje wel zien of het om een rechter of een beschuldigde gaat. Maar als hij de reproduktie van een oud schilderij in handen krijgt denkt hij het portret te bekijken van een wijs en edel man, van een man met grote eigenschappen van hart en verstand, terwijl het in werkelijkheid om een portret van Richard III gaat, de beruchte Engelse koning die koelbloedig zijn lieve en onschuldige neefjes in de Tower liet vermoorden om zeker te zijn van zijn troon. Deze vergissing intrigeert hem zozeer dat hij die hele hap geschiedenis aan de hand van alle beschikbare bronnen en met de hulp van een jonge historicus opnieuw gaat onderzoeken, precies zoals de politie het onderzoek naar een oude moord zou heropenen.
In de beste traditie van de ‘whodunit’ ontwikkelt Tey het verhaal, interessant, boeiend, vol verrassende effecten. Grant komt tot de conclusie dat de ‘vermoor- | |
| |
de kinderen’ vrijwel zeker hun ‘oommoordenaar’ hebben overleefd. Wij zien Richard III altijd zoals ook Shakespeare hem in zijn koningsdrama getekend heeft, als een sluwe en gewetenloze bultenaar die zijn lichamelijke handicap compenseert door een cynische machtswellust, en die de mensen gebruikt als levenloze zetstukken op het schaakbord van die ambitie.
Uit getuigenissen van tijdgenoten en historische feitelijkheden komt echter een heel andere man te voorschijn, een beminnelijk man, trouw, eerlijk, zeer verstandig, vol mededogen en begrip, vol liefde voor zijn familie, een harde werker, moedig op het slagveld. ‘He is the author of the most revolting crime in history and he has the face of a great judge; a great administrator. Moreover he was by all accounts an abnormally civilized and well-living creature. He actually was a good administrator, by the way. He governed the North of England and did it excellently. He was a good staff officer and a good soldier. And nothing is known against his private life’, concludeert Grant.
Richard III was niet eens mismaakt, hooguit had hij een beetje te hoge schouder, maar vast geen bult, en geen te kort armpje. De traditionele visie op hem ontstond uit één bron, een tekst van Thomas More, waarvan niet duidelijk is of hij hem zelf heeft geschreven. Maar Thomas More heeft Richard III nooit gekend, was pas 8 jaar toen Richard stierf, en hij heeft dus alles van horen zeggen. ‘He was writing down in a Tudor England what someone had told him about events that happened in a Plantagenet England when he himself was five.’ Wie was zijn informant? Een zekere John Morton, bij wie More een tijdje inwoonde, aartsbisschop van Canterbury onder Hendrik VII, en Richards meest verbeten vijand!
Grant ontdekt een imposante stoet onwaarschijnlijkheden: waarom werd de dood van de kinderen niet eerder bekend, waarom werd geen natuurlijke dood geënsceneerd, waarom bekende Tyrrell, de uitvoerder van de moord, pas in 1502, terwijl de gebeurtenissen zich in 1485 afspeelden, hoe valt (als Richard III inderdaad de kinderen had laten ombrengen) het kalme gedrag van Elisabeth Woodville, hun moeder, te verklaren, hoe is het trouwens te verklaren dat iedereen zo onbewogen bleef? Afdoende bewijzen van de moord ontbreken volkomen, eigenlijk pleit vrijwel alles tegen deze versie. Bovendien zou de moord voor Richard III niets opgelost hebben. ‘Who benefits? And for the first time it occurs to me that the glib theory that Richard got rid of the boys to make himself safer on the throne is so much nonsense. Supposing he had got rid of the boys. There were still the boys' five sisters between him and the throne. To say nothing of George's two: the boy and the girl. George's son and daughter were barred by their father's attainder; but I take it that an attainder can be reversed, or annulled, or something. If Richard's claim was shaky, all those lives stood between him and safety.’
Dus gaat Grant op zoek naar iemand die wel een motief had voor de moord (op een latere datum), en alle feiten en gegevens opnieuw in elkaar passend, bewijsmateriaal verzamelend, een rij lijken achter elkaar leggend, komt hij, onweerlegbaar, uit bij Henri VII.
Het is een boeiend boek, een erg ori- | |
| |
ginele ‘whodunit’, een uitzonderlijk interessant spel met de geschiedenis. Of eigenlijk toch geen spel? Tegen het einde van haar boek herinnert Josephine Tey eraan dat, reeds onmiddellijk nadat de Tudors waren uitgerangeerd, er stemmen opgingen om Richard III in eer te herstellen, en te zuiveren van een misdaad die hem postuum op sluwe en slinkse wijze in de schoenen was geschoven. In de zeventiende eeuw schreef zekere Buck een geschrift in die zin, in de 18e eeuw deed niemand minder dan Horace Walpole dat nog eens over, en in de negentiende eeuw verscheen een studie van Markham over de zaak Richard III. Dat zullen dus wel de bronnen zijn waaruit Tey haar inspiratie en feitenmateriaal heeft gehaald. Ondertussen blijft het een feit dat de officiële geschiedenis verder een versie hanteert die duidelijk geen stand houdt en een om politieke motieven uitgedacht verzinsel is. Tey geeft nog enkele voorbeelden van dergelijke vervalsingen, zaken die ze ‘tonypandy’ noemt. Ze zegt trouwens enkele erg behartenswaardige dingen over historici, dingen die erop neerkomen dat mensen die echt geïnteresseerd zijn in mensen, nooit echte historici kunnen worden.
Wat me echter ergerde was dat dit boek vol referenties naar gebeurtenissen, toestanden, gebruiken, veldslagen, familieverhoudingen en twisten uit een ver verleden, die hier kritisch worden ontleed en afgewogen, niet voorzien is van een korte en heldere tekst waarin de behandelde periode ten behoeve van, we zullen maar zeggen niet-Britse lezers, even wordt geschetst. Het zou de lectuur toch wel iets vlotter hebben gemaakt, dacht ik voortdurend als ik weer eens het spoor bijster was, of een in Engeland misschien wel bekende historische figuur niet onmiddellijk in zijn juist verband kon situeren.
Ik bedoel maar dat het voor de samensteller van het Satie-boek, of voor de uitgever van de roman van Tey (ik las de Penguin-editie), toch niet zo schrikkelijk moeilijk was geweest voor een inleiding met wat feitelijke gegevens te zorgen? Ik wil best wel als een intelligente jongen beschouwd worden, maar men mag niet overdrijven; als men doet alsof ik een alweter ben, een universeel genie, dan voel ik me voor aap gezet. Als ik dus een boek in handen krijg waarin een toch wel noodzakelijke of voor de hand liggende tekst ontbreekt dan erger ik me. Niemand zou me het recht ontzeggen me te ergeren als ik een zwembroek zou kopen waarin geen elastiek blijkt te zitten. Je kan dan de eerbaarheid nog wel redden en watertrappelen, net zoals je er tijdens de lectuur ook naslagwerken kunt bijslepen, maar toch zou het niet mogen zijn.
Fernand Auwera
| |
Ad hoc
In een tijdschrift voor leraren middelbaar onderwijs heeft een meneer uit Lier een opstel geschreven over het Orpheus-thema in de Nederlandse poëzie in de jaren 1909-1964. Hij behandelt daarin niet àlle bundels, laat staan alle gedichten uit die periode waarin het motief ter sprake komt: als Orpheus er slechts zijdelings wat mee te maken heeft, laat hij de stukken buiten beschouwing; bovendien kun je niet verwachten dat zijn lijst volledig zou zijn,
| |
| |
als je bedenkt dat er nog géén onderzoek op dit terrein gedaan is.
De meneer, die voor leraren en dus niet voor knullen schrijft, onderschat zijn lezers dan ook niet: hij laat ter zijde, zegt hij, de bundels waarin op irrelevante wijze op Orpheus wordt gealludeerd, en bij ontstentenis van enige bibliografie ter zake pretendeert zijn heuristiek geen exhaustiviteit.
Geen wonder dat, zoals oma zegt, de kinderen tegenwoordig slimmer zijn dan vroeger.
Ludo Simons
| |
Drie Italiaanse gedichten van R.M. Rilke
gij waait voor niemand. Wie
nu nog niet slaapt die tracht
oeroude zeewind, 's nachts
nog in de voortijd staan.
Ach, tussen mij en deze vogelzang:
Ach, tussen mij en deze vogelzang.
Neen, neen, die was er niet omdat het regenen ging,
niet om de overvloed van tuinen in het rond
en niet omdat de andere vogels zo graag vogels horen.
Nu zal er ergens een gevoel in mij
ontstaan... Maar welk? Een overeenkomst?
Een afspraak nu? Ik weet het niet.
En toch is er een nieuw gevoelen onderweg.
Schets voor ‘Römische Fontäne’
Ach, zo onzeker en eindeloos zonder enige
uitdrukking is dat wat ons innerlijk bezig houdt
in het bijna volkomen verwaarloosde gedeelte van het park
ons meermalen sterkt met haar simpel bestaan. Plotseling
helpen ons dit overspoelde marmerbekken
en de houding en de verhouding van deze schalen
en de waterstraal die immer een midden plaatst
koel en zuiver en onwillekeurig en bovenaan
Vertaald door J.L. de Belder
|
|