| |
| |
| |
Albert Westerlinck
Jorge Luis Borges. I
Sinds meer dan dertig jaar behoort Jorge Luis Borges tot de groten van de wereldliteratuur. Er werden zeker een tiental boeken van hem in het Nederlands vertaald, vooral door de zorgen van De Bezige Bij. Het is dus tijd dat ons tijdschrift wat uitvoeriger over hem bericht.
Borges werd geboren te Buenos Aires op 24 augustus 1899. Over zijn jeugd, opleiding en eerste literaire stappen heeft hij zelf heel wat verteld in An autobiographical Essay (1970). Zijn vader, een liberaal vrijdenker, en zijn moeder, katholiek, spanden zich samen in om hun zoon een ruime, onbekommerde opvoeding te bezorgen. Hij was een tengere, broze, vroegtijdig bijziende knaap, die geïsoleerd met zijn zusje opgroeide, zonder spelend contact met vrienden. Zijn zeer ontwikkelde ouders droomden dat hij schrijver zou worden. Zeer vroegtijdig leerde Borges Engels als tweede taal. Via zijn Engelse grootmoeder was heel het gezin zeer Engels georiënteerd. De knaap las Poe, Dickens, Stevenson, Kipling, Mark Twain, H.C. Wells, enzovoort. Zelf was hij, zeer jong, beschaamd om zijn werkelijkheidsvreemde, boekse opvoeding, die beantwoordde aan zijn zwak fysiek, en hunkerde ernaar ‘een man van de daad’ te worden. Onder zijn voorouders waren er talrijke hooggeplaatste vechtersbazen. Dit heimwee klinkt in zijn gedichten en verhalen voortdurend door. Hij leert ook op het familiale buitengoed Adrogué het gewone volk kennen, de eindeloze pampa en vooral de ‘gauchos’, die een belangrijk thema worden in zijn werk.
In 1914 reisde het gezin naar Europa. De zoon kreeg de gelegenheid om humanistische studies te doen, tot en met het baccalaureaat, in het lyceum van Genève. Hij leerde er Latijn, Frans, Duits en bestemde zich dus voor om een literair universalist te worden. Op het lyceum leerde hij reeds het werk van Schopenhauer kennen, die zijn later oeuvre diep zal beïnvloeden. Te Genève leefde hij ook reeds in ware aanbidding voor Whitmans Leaves of Grass.
Van Zwitserland reisde Borges naar Spanje, waar hij contact vond met het literaire milieu. Toen hij in 1921 in Argentinië teruggekeerd was, wierp hij zich ten volle in het literaire leven als dichter. Hij leidde van
| |
| |
toen af, als timide man, een teruggetrokken leven bij zijn ouders. Hij bleef lang vrijgezel en is slechts in 1967 gehuwd. De onderneming beviel hem blijkbaar niet, want hij scheidde reeds in 1969. Zijn zeer ontwikkelde moeder verzorgde levenslang haar zoon en was zijn secretaresse. Zij stierf op zeer hoge ouderdom in 1975. Een belangrijke bijzonderheid uit zijn leven, om zijn werk beter te begrijpen, is dat hij, zéér geleidelijk, totaal blind is geworden. Hierdoor oriënteerde hij zich nog meer naar binnen en gaf hij aan zijn stijl, in vers en proza, een strengere tucht.
Er zijn in het werk van Borges drie sectoren: de poëzie, het essay en de verhaalkunst, die ik achtereenvolgens zal bespreken. Vooraf moge echter een beschouwing volgen over de filosofische wereldvisie van de schrijver omdat die, via beelden, thema's en bespiegelingen zijn hele werk doordringt.
Er zijn heel veel mensen die geboren worden en sterven zonder zich ooit een metafysische vraag te hebben gesteld. Er zijn er andere, die zich van in hun prille jeugd vragen stellen over de zin van leven en heelal en die vragen nooit loslaten. Er zijn er zelfs, die van in hun jeugd door metafysische vraagstukken worden gekweld, tot folterens toe. Tot die laatste soort behoort Borges. Hij is geen vakkundig gevormd wijsgeer, maar de metafysica laat hem nooit los. Als kind hoorde hij zijn vader de parabel van Achilleus en de schildpad vertellen. De snelle loper, zegt Zeno, zal het dier nooit inhalen, omdat de afstand die hen scheidt tot in het oneindige deelbaar is en er altijd afstand overschiet. Er is dus geen continuë ruimte, tijd en beweging. Heel deze wereld is een schijnwerkelijkheid, zegden de Eleaten (Parmenides en Zeno), die Borges vaak citeert. Aristoteles heeft hun standpunt in zijn Physica weerlegd, maar ik betwijfel of Borges de werken van deze grote ‘realist’ heeft gelezen; in elk geval, hij vermeldt hem nooit.
Door zijn natuur wordt hij getrokken naar de ‘idealistische’ doctrine van Berkeley, Hume en Schopenhauer, die leren dat het heelal, met ruimte én tijd én Ik incluis, niets is dan schijn, een chaotisch geheel van schijnwerkelijkheden, dat de mensheid met moeite in stand houdt. Borges is dus opgegroeid in een wereldbeeld waarin alle waarden en waarheden een uiterst betrekkelijke uitvinding van mensen zijn. Buiten het tegenwoordige moment bestaat er geen tijd, buiten de waarneming van nú geen materie. Het ik is slechts schijn. Het lijdt geen twijfel dat deze theorie van het leven-als-illusie tegemoetkwam aan de behoeften van zijn melancholie en levensangst, als kind verworven. Schopenhauer, die hij als jonge studax las en die hij vaak heeft herlezen, leert immers dat de
| |
| |
mens het slachtoffer is van zijn zinloze levensdrift. Zinloos, omdat leven vol lijden is. In zijn autobiografie vertelt Borges dat hij als jongeling, bezeten door filosofische vragen, graag het gezelschap opzocht van Macedonis Fernández, een intelligente vriend van zijn vader, om te discussiëren over het niet-bestaan van het ik.
Doch als de werkelijkheid niet bestaat, dan is ze een droom. Het droomkarakter van het zijnde wordt van aanvang af een hoofdmotief in heel zijn werk. Dit inzicht neemt bij pozen zijn bestaansangst weg, zijn vrees voor de werkelijkheid; het komt bovendien tegemoet aan zijn diepe behoefte aan irrationaliteit en mysterie, en tevens aan zijn - soms wat dilettantische - neiging naar magie, paradox en verrassing. Zo groeit in Borges de hoopvolle gedachte dat achter deze wereld van gedroomde schijnwerkelijkheid een andere, niet gefingeerde, hoger wereld kan bestaan, die van de Ideeën, die gedachten zijn van een Goddelijke Geest. De platonische leer en vooral het plotinisme wordt aldus een lichtend motief in zijn nogal lichtloos denk- en verbeeldingswerk: de lezer zal hem vaak horen spreken van ‘archetypen’, ‘oervormen’ of van een eeuwig dromende God, die ons voortdurend droomt. Het is mogelijk daarvan te ‘dromen’ en de taal is symbool.
Borges heeft nooit belangstelling getoond voor de grote realistische denkers van de mensheid, wel integendeel voor al wie symbolen en mysterieën leert. Ook heeft hij steeds de orthodoxieën geschuwd en zich, als een verbluffend belezen man, ingewerkt in heterodoxieën van allerlei aard. Hij verwijlt bij de gnostici, met al hun sekten en scholen, die de wereld ontkennen en verachten en steeds de alles overtreffende onbegrijpelijkheid van God beklemtonen. Hij zoekt ook zijn voedsel in de kabbala, haar geheimtaal en cryptografische technieken, en bij de hermetisten, ja, bij de Hermes Tresmegista. Men zou zeggen: hoe cryptischer, mysterieuzer, irrationeler, hoe beter bij Borges. Men vindt in zijn werk bovendien toespelingen op allerlei heterodoxe mystiek: van de vroegchristelijke ketterijen af, over de judaïsche en Arabische mystiek, tot moderne ‘zieners’ zoals Böhme, Swedenborg en Blake. Wij moeten daar nog het boeddhisme aan toevoegen, waarover Borges een essay heeft geschreven. Men weet dat de Boeddha geloofde in het illusoire, onirische karakter van de dingen, en de onthechting daarvan aanpreekte. Daarin vond Borges steun. Vandaar ook zijn belangstelling voor het primitieve denken en de initiatieriten (Frazer, bijvoorbeeld, die zich buigt over de oorsprong van de godsdienst). Schenken zij niet een benaderende openbaring van de Verborgen Geest? Het esoterische, het exotische, het raadsel trekken Borges aan.
| |
| |
Ik heb hiermee gepoogd in het denken van de uiterst belezen man enig ‘systeem’ te vinden, van groot belang om hem te begrijpen, want het wereldbeschouwend denken en voelen is niet enkel de grond waarheen hij verwijst, maar het bepaalt ook de aard en structuur van zijn werk. Beeldmotieven als het labyrint, de bibliotheek van Babylon, de spiegel, suggereren het oneindige, grondeloos verwarde van het bestaansprobleem, zoals het verhaal zonder slot, bij hem als bij Kafka, de illustratie is van de eerste paradox dan Zeno: men kan geen doel bereiken. Anderzijds krijgt het droommotief een steeds maar ruimere plaats in zijn werk: symbool van de eeuwige waan maar tevens, bij pozen, van de onverdelgbare hoop.
In het werk van Borges ontmoet men geen rustig en streng rationeel filosoferende geest, maar wel een intuïtief gedreven, emotioneel geladen natuur, die van een metafysisch inzicht rust, geluk verwacht en intussen zijn problemen uitschrijft. Metafysische twijfel wisselt in zijn werk af met hoop in de droom. Vaak spreekt hij zijn grote voorliefde uit voor schrijvers die de ruimste plaats gunnen aan de droom, droomschrijvers. De allergrootsten zijn Dante, Shakespeare en Cervantes; verder Swift, Poe, Hawthorne, Kafka, Lovecraft, enzovoort.
| |
I.J.L. Borges, de dichter
‘Porque en el principio de la literatura esta el mito, y asimismo en el fin.’ J.L.B., El Hacedor.
(Aan het begin van de literatuur staat de mythe, en zo ook aan het einde.)
Borges had in Genève het Duitse expressionisme leren kennen, waarvan enkele kenmerken beantwoordden aan de verzuchtingen van zijn gemoed: de humanitaire broederschap, een religieuze en magische thematiek, de oosterse filosofie, kortom: een wereld die ernstiger was dan het Franse surrealisme en dadaïsme. Hij vertaalde gedichten van A. Stramm, Stadler, Joh. R. Becher. In Spanje aangekomen, leerde hij het ultraïsme kennen, dat de poëzie wilde omwentelen, zoals elders in Europa, maar naar Spaanse aard. Wie over deze beweging informatie zoekt leze het vaak herdrukte standaardwerk van Guillermo de Torre, leider van het ultraïsme, geleerde, criticus en later schoonbroer van Borges: Literaturas Europeas de vanguardia. Over de boeiende contacten van Borges in Spanje met Raf. Cansinos-Assent en Ramón Gomez de la Serna kan ik hier niet uitweiden. In 1921 in Buenos-Airos terug, werpt hij zich
| |
| |
in de ultraïstische beweging, publiceert drie bundels poëzie, richt tijdschriften op, werkt mee aan andere, tot 1927. Dan keert hij de ultraïstische beweging de rug toe. Later zal hij ze misprijzend herdenken.
De drie bundels Fervor de Buenos Aires (1923), Luna de Enfrente (1925) en Cuaderno San Martin vormen samen zijn jonge periode. De stijlvernieuwing die Borges hier nastreeft, loopt parallel met die der voornaamste Europese landen: totale bevrijding van grammatica en vaste versvorm als suggestie van een nieuwe, geschokte, zich omwentelende wereld. In het ultraïsme van Borges geldt vooral het beeld, de flonkerende film van beelden en metaforen, die verrassen, overrompelen. Het taalspel is zelfs té vernuftig, té overvloedig. In Fervor is de invloed van Leaves of Grass merkbaar in lange, bruisende regels, die emotioneelwarm en kosmisch, de pantheïstische eenheid en de broederschap bezingen. Doch het gaat bij Borges om de nederige buurten, het volk en de natuur rond zijn geboortestad, met een liefdesverklaring als de volgende:
Esta ciudad que yo créi mi pasado (verleden)
es mi porvenir (toekomst), mi presente;
los años que he vivido in Europa son ilusorios,
y estaba siempre (y estaré) en Buenos Aires.
Maar toch, hoe hunkerend ook naar sociaal leven, hoe gehecht ook aan zijn voorouders, zijn ziel blijft innerlijk eenzaam, ingetogen gericht op een stille buurt, een inscriptie op een graf. Vergankelijkheid! ‘la sospecha (achterdocht) general y borrosa (duister) del enigma del Tiempo’: hij baadt voortdurend in de steeds voortsnellende stroom van Herakleitos. Het ik, tijd en ruimte zijn illusies. Daarom benauwt hem voortdurend de bedreiging van de vernietiging. Men leze een gedicht als Ochtendgloren in de degelijke vertaling van Rob. Lemm, in zijn bloemlezing uit Borges' poëzie (Uitg. Bezige Bij). Achter filosofisch apparaat duikt hier en elders een naakte bestaansangst op, - een sleutelwoord voor het begrijpen van Borges.
Luna de Enfrente (1925), een klein bundeltje, vertoont dezelfde tweeledigheid tussen gemeenschapsdrang en teruggeworpenheid op het ik. Stad en vaderland bezingt Borges in langere hymnische gedichten met herhalingen en in litanievorm, herinnerend aan Whitman. Zijn activistische drang zwelt hier buitenmate: verering voor pioniers en helden, zijn voorouders (waaronder enkele hooggeplaatste sabelslepers), de messentrekkers in de voorsteden, de verre Vikings, enzovoort. Men leze Dulcia Linquimus Arva. Schuilt daarachter de trots, van creools ras te zijn? Of
| |
| |
droomt hij van de aloude Hispano-Amerikaanse traditie van vechten, veroveren, stichten? In elk geval heeft hij heimwee naar de verering, levensmoed, levensdurf! Voortaan zal de droom van kracht en macht in zijn gedichten en verhalen voortdurend terugkeren. Hij bezingt het ruwe volksleven van de gaucho's (boer-veehouder van de pampa, dobbelaar, drinker, vechtersbaas), de eer van de ‘cuchilleros’ (messentrekkers), ‘las espadas (zwaarden) y los héroes’. Hij idealiseert ze in milonga's. Hij dweept met het beroemde moderne epos van de gaucho, Martin Fierro van José Hernández, dat hij, tot driemaal toe, zal inleiden.
Doch hoe is dit fors en soms wild populisme te verzoenen met zijn metafysische angst, zijn wankelmoed? Het is er de gedroomde keerzijde van. Zijn liefdesgedichten, bijvoorbeeld dat zeer mooie Amorosa anticipación (zie de vertaling van Rob. Lemm in Gedichten), zijn stil en weemoedig. Een kernwoord van Luna... is ‘mi pobreza’ (armoede); tegenover de helden en de rijkdom van de verschijnende wereld voelt zijn ik zich schamel en niets (cfr. zijn filosofie).
In Cuaderno San Martin (1929) is de gemeenschapsbezieling minstens even fel unanimistisch, Whitmaniaans. Beeldrijke, metaforisch overladen gedichten over straten, pleinen, buurten, kerkhoven (typisch!), vereerde personen, bezingen ‘esta patria de Buenos Aires’. Het mooiste gedicht is De mythische stichting van B.A. (zie vertaling R. Lemm). Zijn dieper levensgevoel blijft evenwel somber: ‘la vida es muerte que viene.’ Hij geeft veel aandacht aan de dood in een paar prachtige elegieën en ook het motief van spiegel en angst duikt op.
Daarna zal het tientallen jaren duren voordat er nog een dichtbundel komt. Verhaal en essay eisen de aandacht van Borges op. Pas in 1967 geeft Borges een nieuwe dichtbundel uit: El otro, el mismo (1967). Hij bevat gedichten uit 1930 tot 1967, een uitermate grote oogst. De titel betekent: De andere is dezelfde als ik. Alle mensen zijn dezelfde. De universele geschiedenis herhaalt zich voortdurend: een typisch Borgesiaans thema!
Borges houdt het meest van deze bundel. De eerste drie bundels noemde hij ‘vanitosamente barrocco’. Zijn werk gaat naar klassieke beheersing, een eenvoudig, direct schrijven, zonder kunstmatigheden. Algemeen beschouwd, zal hij pogen uit de poëzie zijn ‘ik’ te bannen, dat volgens zijn idealistische filosofie slechts illusie is. Veelal worden zijn gedichten objectiverend, neigend naar het ding-gedicht, en hebben zij slechts een onrechtstreekse, symbolische subjectiviteit. Hij bezingt personen: illustere familieleden, soldaten, oorlogshelden, koningen, klas- | |
| |
sieke of moderne dichters, of elders historische feiten. De geschiedenis is spiegel voor de dichter, zij herhaalt zich. Voortaan draagt alle poëzie van Borges een intellectueel merkteken. Eruditie, bespiegeling en wijsheid krijgen een groot aandeel.
De bundel bevat zeer mooie gedichten: Poema de los dones, Poema conjetural, Una rosa y Milton - alle drie in de Bloemlezing van R. Lemm - El otro tigro e.v.a. Naarmate de dichter totaal blind wordt, doet hij al schrijvend meer en meer een beroep op het geheugen. De mnemotechnische mogelijkheden oriënteerden hem bij voorkeur naar klassieke verzen. Ze zijn vaak rijk-berijmd, klankrijk-melodieus. Er zijn heel wat klassieke en Shakespeareaanse sonnetten, doch af en toe ook vrije verzen en langere ode-achtige strofen. De rijke metaforiek die de gedachte ontwikkelt, wordt echter meer beheerst dan vroeger.
Het dromend heimwee naar een krachtig leven spreekt van nu af nog sterker in gedichten voor het vaderland - bijvoorbeeld de Oda compuesta en 1960, door R. Lemm vertaald -, voor de pampa's, zijn heroïsche voorgeslacht, oude Vikingersagen en al wat vechten wil met dolken of pistolen. Steeds hetzelfde thema:
De la que no se arrepiente (zich niet berouwt)
Nadie (niemand) en la tierra. Esa cosa
es haber sido valiente (dapper geweest te zijn).
In deze bundel daagt een nieuw belangrijk (symbool)beeld van levenshonger en -drift op: de tijger. Borges herinnert zich, hem als kind te hebben bewonderd. De tijger is het ontembare driftgeweld, de onbreekbare levenskracht, gelijk de ‘uitgestoken dolk die zijn tijgerdroom’ droomt.
Ik moet nog enkele zacht-glanzende liefdesgedichten aanstippen en een vurige ode Al vino, vertaald door R. Lemm, om dan te wijzen op de sombere keerzijde van innerlijke verwarring en neerslachtigheid. Het leven is ‘vano’, illusie, bedrog, ‘engaño’. De mensen zijn verdoolden op ‘el rio (stroom) errante del tiempo’ (het steeds weerkerende beeld van Herakleitos), alles is illusie: ‘esto sueño, el universo... este sueño, mi destino’. Die bestaansangst is vaak folterend, zoals in Una Brújula (een kompas):
Todas las cosas son palabras (woorden) del
Idioma en que Alguien (Iemand) o Algo (Iets), noche y dia,
Escribe esa infinita algarabía (wartaal)
Que es la historia del mundo. En su tropel (stortvloed)
| |
| |
Pasan Cartago y Roma, yo, tú, él,
Mi vida que no entiendo, esta agonía
De ser (zijn) enigma, azar (toeval), criptografía
Y toda la discordia de Babél.
Sommige beelden als de stroom van Herakleitos, de ‘oscura rotación pitagórica’ (de circulaire tijd), beelden van Tales van Milete e.a. worden misschien wel te dikwijls herhaald.
Er duiken hier enkele nieuwe symbolen op die Borges nog vaak zal gebruiken. Het ‘labyrint’ is beeld bij uitstek van het toekomstloze leven: ‘dédalo, laberinto, enigma, Edipo’. Het hatelijke, onontwarbare labyrint is onontwijkbaar. Daar is ook de ‘spiegel’, die misleidt en verwart. Hij had als kind reeds ‘el horror de los espejos (spiegels)’. Daartegenover staan in El otro, el mismo symbolen met positieve zin, bijvoorbeeld de ‘droom’, soms symbool van bittere illusie, soms ook weg naar het schouwen van de archetypen, van ‘God in de levende schoot van de eeuwige oervormen’ of van ‘de diepten van de roos’.
Toch overheerst, dunkt ons, in dit zeer mooie verzenboek, een groeiende levensmoeheid: een verlangen naar vergeten en slaap. Het leven is last: laat mij, de boeken, de wereld vergaan zonder resten. Al zijn last legt hij in de schoot van een vrouw, in een Engels liefdesgedicht:
I can give you my loveness, my darkness,
the hunger of my heart; I am trying to bribe
you with uncertainty, with danger, with defeat.
Zijn drama speelt zich, behoudens zulke belijdenis, doorlopend in de eenzaamheid af. Er is in zijn leven geen blijvend ‘gij’.
In zijn verzamelde gedichten (Obra Poetica) van 1960 plaatst hij na deze bundel: Para las seis cuerdas (1965), een kleine verzameling van strofische, melodieuze liederen, in coupletten geschreven, om gespeeld en gezongen te worden door een gitarist op straat. De meeste zijn milonga's, een Argentijnse dans- en liedvorm. Zij wijzen erop hoe intens Borges - in zijn hart - met het volkshart meeleeft.
Elogio de la Sombra (1969) - lof van de schaduw - verscheen op zijn zeventigste jaar. Het is een van zijn mooiste en diepste bundels. De titel alludeert op ‘mis ojos (ogen) de sombra’, hij is meer dan half blind. De bundel bevat verzen en kort proza, een gewoonte sinds de oudheid. Met bewonderenswaardige virtuositeit schrijft hij vormen van allerlei aard: sonnetten van verscheidene types, alexandrijnen en andere vaste vor- | |
| |
men, naast vrije verzen met enkele milonga's daartussen. Rijke taalmuziek en overrompelende verbeelding zijn beide even groot. Soms stort een orkaan van beelden op de lezer neer. Lees Mattheus XXV, 30. Van de klassieke leer heeft Borges hier nog niet de soberheid geërfd, maar wel de objectivering van het thema. Hij bezingt personages, vooral helden en grote kunstenaars, steden, boeken, volksgroepen, historische gebeurtenissen enzovoort. Steeds weerspiegelen de gestalten zijn innerlijk leven. Elogio de la Sombra is een boek van diepe verinnerlijking. In zijn latere bundels zal deze een totale verzonkenheid in zichzelf worden. Het waan-karakter van het bestaan grijpt hem steeds dieper aan: ‘la tristeza de comprender/que somos un sueño’. Men leze Cambridge en Una Oración (Een gebed), beide door Rob. Lemm vertaald. Zij vertolken een besef van volledige menselijke onwaarde, onwaardigheid, nutteloosheid, schuld, met als laatste wens: ‘ik wil volledig sterven; ik wil doodgaan met die vriend, mijn lichaam.’
Voorbij zijn zeventigste jaar laar Borges nog vier dichtbundels verschijnen: El oro de los Tigres (1972), La rosa profunda (1975), La moneda de hierro - De ijzeren munt (1976) - en Historia de la Noche (1977). Op deze leeftijd heeft de dichter sinds lang het volledig meesterschap bereikt en zijn thema's liggen ook vast. Ik moge mij dus veroorloven deze dichtwerken samen te bespreken.
Meer dan vroeger nog, valt een zeer grote verscheidenheid van versvormen op, een universeel syncretisme. Hij spreekt terecht van ‘mi rutina de escribir’. Hij wil vrij zijn vormen kiezen, tot geen enkele ‘school’ (uitvinding van professoren, zegt hij) behoren. Meer dan één gedicht schrijft hij in twee, drie vormen. De onderwerpen put hij zelden of nooit uit zijn ik (hij lacht ergens met de moderne Europese ik-poëzie, met al haar liefdestemperatuur-verschilletjes!), maar uit de wereld, symbolisch doorlicht. Vaak is de objectieve gestaltegeving prachtig. Men leze, in Lemms vertaling, Tamerlan en De Panter (uit Oro de los Tigres). Borges blijft steeds bovenal de dichter van het beeld, de metafoor; aanvankelijk te maniëritisch (naar mijn smaak), gaandeweg meer organisch en beheerst. Zijn fabelachtige eruditie voedt metaforisch zijn ongebreidelde fantasie. Deze fascinerende rijkdom van levenswarme beelden bindt ons aan Borges' poëzie. Een onuitputtelijke beeldenfeeërie blijft ons betoveren in De geschiedenis van de nacht (vertaald door R. Lemm), Cosas, Tu, Poema de la Cantidad e.v.a. Het aantal zéér mooie gedichten is in deze vier bundels zeer groot.
De last van het leven weegt zwaarder dan ooit. De dichter leeft een- | |
| |
zaam, in een radicaal solipsisme. Ik citeer een sonnet uit Moneda in de Franse vertaling van Ibarra (Gallimard):
Tu n'es pas les autres
N'espère rien des écrits qu'ont laissés
Les vieux maîtres implorés par la crainte;
Tu n'es que toi, centre d'un labyrinthe,
Et c'est celui que tes pas ont tracé.
N'invoque pas Jésus à l'agonie
Ni Socrate ni le Siddharta d'or
Qui au soir d'un jardin attend la mort,
Calme. Qu'ils puissent t'aider, tout le nie.
Poussière sont les lignes que ta main
Ecrit et ta parole est verbe vain.
Croire clément le Fatum, insanie.
Partout Dieu, et sa nuit est infinie.
Ta matière est le temps, cet incessant.
Tu n'es que chaque solitaire instant.
De man die reeds als kind onzeker en problemenzwaar tegenover het leven stond, verlangt nu nog slechts slaap, uitwissing, vernietiging. De blindheid is het pijnlijke thema van enkele gedichten, maar dieper wortelt zijn hunkering naar de dood.
De gedachte dat alles waar is, alle geschiedenis stof en as, doordringt de vier bundels. Alles is niets. ‘Ik ben slechts een droombeeld’, ‘Mijn God, mijn dromer, blijf mij dromen!’ Weinige moderne dichters hebben de niet-heid van het leven zo radicaal en beeldend uitgesproken als Borges. Wij denken onwillekeurig aan sommige verzen van Shakespeare terug. Lees bijvoorbeeld Soy (Ik ben), vertaald door R. Lemm, El Suicida e.v.a. in Rosa profunda.
Tot zijn ongeluk is de oude dichter bovendien belast met een afschuwelijk complex van schuld en mislukking. Hij is beschaamd over zichzelf. ‘Ik ben laf. Ik ben een droevig mens’, roept hij uit in Johannes Brahms (Moneda), vertaald door R. Lemm. Héél zijn leven is één vergissing, want de kunst, waar hij voor leefde, is niets. Lees het sleutelgedicht De wroeging, vertaald door R. Lemm (uit Moneda), of El resignato in El Oro de los Tigres. Typisch een modern motief is ook de jaloersheid op de dieren, die geen geschiedenis, geen tijdsbewustzijn hebben en gelukkig zijn. Men leze De bizon (Rosa Profunda).
| |
| |
Toch zijn er momenten waarop Borges zich blijft vastklampen aan het leven. Soms is het de bange liefde voor een vrouw, zoals in het bewogen prozagedicht El Amenazado - de bedreigde - uit Oro, dat u lezen kunt in vertaling van R. Lemm. Soms is het de droom, die, zoals bij Spinoza ‘uit de diepte van zijn ziekte, zijn niet, voortgaat met door het woord te bouwen aan God’ (Moneda); die droom doet hem reiken naar ‘het eenzame labyrint van God’ (Historia), ‘God of Misschien of Niets’ (Moneda). Soms schenkt de genade van de droom hem het vergezicht van de ‘archetypen’, eeuwige vormen, eeuwige dingen (zie Moneda de Hierro).
De idee dat poëzie uit droom kan groeien, wijst op de volkomen irrationalistische kunstopvatting van Borges. Zo heeft hij Ein Traum (Moneda - vertaling R. Lemm) in droom gemaakt en, ontwaakt, opgeschreven. Dit komt ook voor in zijn sonnet over Spinoza, zijn proza over Coleridge en elders. De meest grandioze schepping uit de droom is de schepping van Alonso Quichano, die Don Quichote werd. Borges raakt daar nooit over uitgepraat.
De laatste droom die hem blijft, is evenwel de virilitiet, de eer van de wapens; de grootste vernedering: dat hij steeds te zwak, te bang is geweest om te vechten; schuldgevoel en heimwee! De laatste bundels staan vol met gedichten over historische figuren, krijgshelden, krachtpatsers allerhande, zoals de Vikings, ‘sterke mannen’ zegt Borges. Hij verheerlijkt El gaucho, eergevoel, dolk, mes, degen, stromend bloed. Tegenover de viriliteit van Herman Melville stelt hij zijn eigen lafheid. Dit gevoel van vernedering klinkt ook elders door; zo in een gedicht voor een heldhaftige voorvader Francisco Borges: ‘Ik, die de schande droeg niet de Francisco Borges te zijn geweest die stierf in 1874... (en leefde) buiten de waardigheid van het gevaar.’
De tijger is ook alomtegenwoordig. Naarmate hij meer en meer blind wordt, betoveren de prachtige vormen en het goud van tijger of panter hem steeds meer. Hij projecteert in hem al wat hij mist: viriliteit, moed, schoonheid. Lees El Tigre in Historia, of elders in Rosa profunda:
gouden Tijger, ouragan die de aarde zweept,
laaiende vuurgloed, water dat in water smelt,
Het innerlijk bewogen leven van Borges is nog niet voltooid. Wellicht heeft hij in de jongste tijd nog gedichten geschreven, die mij nog niet hebben bereikt. Is zijn dichterschap zijn hoogste talent? Of ligt dat in het proza? Betwistbare zaak. In de volgende aflevering stellen wij de prozaschrijver voor.
|
|