| |
| |
| |
Albert Westerlinck †
Jorge Luis Borges, een groot schrijver
III Werken in samenwerking geschreven
Het is een verbazend verschijnsel dat Borges zóveel boeken, in het verhalende en het essayistische genre, samen met anderen heeft geschreven, vooral met vrouwen. De Obras Completes en colaboracion verschenen te Buenos Aires in 1979, en bedragen 989 bladzijden. Samenwerking, zegt Borges in de epiloog van dit boek, is ‘lograr (bereiken) que dos sean uno’. Weinigen hebben daar trek toe bij het schrijven, maar Borges buitengewoon.
Borges schreef samen met Adolfo Bioy Casares enkele prozawerken. Het eerste is Zes raadsels voor Parodi (Ndl. vertaling, Van Ditmar) - 1942 - onder deknaam H. Bustos Domecq. Het wil een politieroman zijn. De opvatting van Borges daarover is: ‘le crime énigmatique et, à première vue inexplicable, le détective sédentaire qui déchiffre rénigme par un effort d'imagination et en faisant appel à la logique’ (Prólogo, 63). Zo blijft de detective Parodi zelf een veroordeelde binnen de muren en calculeert met veel vernuft de oplossing van de misdaad. In dit geval worden er heel wat gesofisticeerde complicaties uitgevonden, te midden van veel satirisch spel, spotternij en veel gebabbel. De Kronieken van Bustos Domecq (1967) uitgegeven door Meulenhoff, zijn één grote satirische lachpartij over de modernistische extravaganties in de kunst en parodieën op excentrieke kunstkritiek, 21 korte pittige, zotte stukjes.
Er zijn van Borges en Bioy Casares nog enkele kleine werkjes te vermelden, drie boekjes met verhalen en twee filmscenario's. Ik vind ze echter, ondanks zekere verdiensten, onbelangrijk om de faam van Borges te verhogen. Bovendien werden die prozawerkjes geschreven ‘dans une ambiance de blagues’ (Borges), in een gesurvolteerde stijl, kunstmatig overladen, vol excentrieke situaties en figuren, zodat er lezers waren, die zich voor de aap gehouden voelden. Mij dunkt, terecht.
Samen met verschillende dames heeft hij meer dan 10 boeken uitgegeven: over Leopoldo Luganos, de Martin Fierro, het boeddhisme, de Angelsaksische literatuur, de Engelse literatuur, de middeleeuwse Germaanse literaturen, en vele andere.
| |
| |
Van al die boeken is er geen enkel belangrijk. Zij hebben wel betekenis voor Argentinië, maar niet voor de wereld. Het enige zeer boeiende werk is o.i. El libro de los seres imaginarios (Het boek van de denkbeeldige wezens, 1967), vertaald in het Nederlands door Annie Sillevis (Bezige Bij). De medewerking kwam hier van Margarita Guerrero. Men kan in zo'n boek de hedendaagse voortzetting zien van de oude Phisilogus en de middeleeuwse Bestiaria. Wij leven hier in het grenzeloze, universele rijk van de verbeelding, die dieren schept. Men kan al het vreemde, het gruwelijke, het zotte van de menselijke dieren-scheppende fantasie bewonderen, die blijkbaar onbegrensd is in het vinden van monsters. Zij worden hier alle op één bladzijde, min of meer, getekend. Heel wat verzamelingen oude fabels, legenden, sagenboeken, ontdekkingsverhalen, volkskundige, mythologische, kosmogonische verhalenboeken hebben de schrijvers uitgeplozen, maar voorzeker nog niet genoeg, want het thema is immers in ruimte en tijd eindeloos. Ook dieren die door fantastische schrijvers gedroomd en beschreven werden, van Homeros, over de Visio Tondali, tot Poe, Kafka, C.S. Lewis, worden hier vermeld.
| |
IV De prozaverhalen
De verhalende kunstenaar is na de dichter en de essayist geboren. Van kindsbeen af, en stééds, onzeker, dacht Borges dat hij geen verhaal kon schrijven. Hij leest dan vele korte verhalen van Stevenson, Kipling, James, Conrad, Poe, Chesterton, Hawthorne e.a., en begint gaandeweg te schrijven.
Al tastend en zoekend schrijft hij in de jaren 1933-34 de verhalen van Historia universal de la Infancia (1935), in het Nederlands uitgegeven onder de titel Wereldschandaalkroniek (Querido - Bezige Bij). Deze verhalen zijn niet van hem, maar andermans werk, op een omslachtige manier herschreven. In zijn inleiding beweert Borges dat hij die verhalen, gestolen uit gangster- en detectiveromans, heeft gebruikt, herschreven en uitgegeven, omdat hij bang was geen verhaal te kunnen schrijven en tóch wilde proberen. Is die verklaring juist? Misschien. Of gaat het hier om fopperij van de lezer? Aan het slot heeft de schrijver onder de titel Etcetera negen korte stukken toegevoegd, die hij - ditmaal letterlijk - uit oude boeken heeft overgeschreven!
Dit is een nieuw aspect van Borges: dat hij graag toegeeft aan de neiging om de lezers voor de aap te houden. Zo heeft hij samen met Bioy Casares politieromans en filmscenario's geschreven onder verscheidene
| |
| |
deknamen. In Historia de la Eternidad schrijft hij een uitvoerige, geleerde (?) bespreking van het boek The Approach of Al-Mutasim van de advocaat Mir Bahadur Ali uit Bombay. Boek en schrijver bestaan niet. In Ficciones laat hij twee opstellen verschijnen: Pierre Menard, schrijver van de Don Quichote en Beschouwing over werk van Herbert Quain, die beide integraal uit de lucht gegrepen zijn. Argeloze lezers op flessen trekken blijkt zijn grootste plezier te zijn. Ik zou geen vinger in het vuur willen steken om voor de juistheid en de echtheid van zijn overdonderende bibliografische referenties te getuigen. Hij beleeft groot genoegen wanneer hij vertelt van Carlyle, die in zijn Sartor Resartus het vaderschap van zijn ideeën toewijst aan een niet-bestaande Duitse filosoof Diogenes Teufelsdroeck, van wiens groot standaardwerk zijn boek slechts een nederige commentaar is; of over Cervantes, die zijn Don Quichote toeschrijft aan de onbestaande Arabier Cide Hamete Benengeli. Borges bekent in de inleiding van Prólogo con un prólogo de prólogos: ‘Le livre auquel je rêve aujourd'hui relève de ce même genre. Il consisterait en une série de prologues de livres qui n'existent pas. Il abonderait en citations caractéristiques de ces oeuvres possibles.’ Vergeten wij niet dat het masker - dat verbergt én bedriegt - een motief van belang is in zijn werk; reeds in Historia de la Infamia komt het in drie verhalen voor.
Borges heeft op eigen kracht nooit romans, steeds slechts korte verhalen geschreven. Zijn feitelijk debuut als verhaler is het laatste verhaal in Wereldschandaalkroniek: De man van de rosse straathoek, verschenen in 1933 onder deknaam Francisco Bustos. Het is een goed realistisch verhaal over de volksbuurt dicht bij zijn geboortehuis, gegrepen uit het ruwe Argentijnse volksleven, dat van drinken, dobbelen, dansen en vooral vechten houdt. Toch steekt er een idee achter die aan de vele realistische verhalen van Borges over het volksleven ten grondslag ligt: dapperheid is een basis van de menselijke waardigheid. Borges had nu blijkbaar op eigen benen de weg naar de verhaalkunst gevonden, maar pas vanaf 1939, na een zware ziekte, zou hij voorgoed beginnen met zijn beroemde ‘fantastische’ verhalen. Zij werden gebundeld in El jardin de senderos que se bifurcan (1941) en Artificios (1944), beide later samengebracht in het boek Ficciones, en in El Aleph (1949). Al die verhalen kan men in het Nederlands lezen in De Aleph en De Zahir, beide vertaald door A. Sillevis (Bezige Bij).
Het zijn de beste boeken die Borges schreef. Zij bevatten, naast realistische, veel fantastische verhalen, wonderbaar, met hun zonderlinge voorstellingen, curieuze of min of meer monsterachtige figuren, grillige wereld, rare sfeer. In hoever deze verhalen oorspronkelijk min of meer
| |
| |
uit de sfeer van droom en nachtmerrie stammen, is een moeilijk te beantwoorden vraag.
Ik begin met de Nederlandse vertaling, getiteld De Aleph. Het is onmogelijk hier de inhoud van de verhalen gedetailleerd te vertellen, ik moet mij beperken tot de kernsituatie en -idee. Het eerste verhaal, De Aleph, vertelt, in een sfeer van ironie, spot en hoge ernst over de microkosmos van alchemisten en kabbalisten (de ‘aleph’) die de verteller te zien krijgt in een steen op de negentiende trede van de keldertrap in het huis van zijn vriend, die gek is. Dit visioen opent de mogelijkheid van de gehoopte verlossing uit de beknelling van ruimte en tijd. De tijd is bij Borges een vervloekt stramien van gevolgen en oorzaken, een eeuwige wirwar zonder causaliteit en finaliteit en vol tegenspraken; dus: vol verontrusting, verschrikking. De onsterfelijke is, in een sfeer van fantasie en eruditie, het verhaal van een soldaat van Diocletianus, die tevens tijdgenoot van Homerus was, en die de ‘geheime stad der Onsterfelijken’ wil ontdekken. Die nostalgie doortrekt het gehele verhaal, vol nachtmerries, labyrinten, steeds maar labyrinten. Het labyrint is een hoofdmotief in de wereld van Borges. Het is een projectie in de ruimte van de ‘circulaire tijd’, in zeer vele verhalen beeld van een wereld van ondoorzichtigheid, grenzeloosheid en uitzichtloosheid, met de verwarring der ‘wegen die zich splitsen’ en waartegenover de mens in angst verzinkt. Met andere woorden: het bestaan is een zinloze herhaling, een wirwar, een babel. Eindelijk bereikt de soldaat die Stad. De idee van onsterfelijkheid - ontsnappen aan de tijd! - is hier de kern (cfr. Historia de la Eternidad), maar uitermate omspeeld door fantasie. De andere dood is weer een fantasie over de tijd. Het gaat om het raadsel dat men na lang, vermoeiend tasten overhoudt van een mens; het mysterie van leven en sterven van ‘de andere’. Een mens is spoedig uitgewist.
Zijn naleven is mysterieus, moeilijk achterhaalbaar. Wie zijn wij? Onszelf of een illusie? De rede - ook het causaliteitsbeginsel - zijn onbetrouwbaar. Wij weten reeds dat Borges fundamenteel irrationalist en relativist is. Deutscher Requiem is een satirisch verhaal over de postchristelijke, posthumane mensheid: die van de Nazi's. In hoever is de ornerende eruditie van voetnoten en referenties hier authentiek of fantastisch? Het zoeken van Averroës wil een wijsgerig-idealistische idee in het licht stellen: de waarheid is een ‘idee’ van de (onvindbare) realiteit. In de grond: een oeverloos sceptisch agnosticisme, gecreëerd in een bont fantastisch milieu vol fantaserende allusies.
Het volgende verhaal, Tlön, Uqbar, Orbis Tertius, is eenvoudigweg magistraal. Het is een wezenlijk fantastische spelcreatie van de geest, die
| |
| |
vertrekt vanuit het filosofisch postulaat van een absoluut idealisme. In een denkbeeldig land Uqbar wordt een complete encyclopedie over een andere planeet, Tlön, gemaakt en die wordt uitvoerig beschreven. De verbeelding heeft hier de zogenaamde werkelijkheid totaal verdrongen. Walschap heeft te onzent iets dergelijks gewaagd in Tilman Armenaas, met een vrij volledige studie van het denkbeeldige Shiras. Dit magistrale boek werd door onze àl te realistische Vlamingen en Nederlanders te weinig gewaardeerd. Dit is het volmaakte specimen van de literatuur volgens Borges: een totaal uitgevonden wereld, die zoals de zogenaamde echte wereld - volgens Berkeley - slechts een bestaan heeft binnen de geest, die haar ontwerpt. Het gehele verhaal is versierd met fabelachtige massa's van gefantaseerde eruditie. De zonde ruïnes - die rondheid is een fundamenteel, magisch symbool - is het verhaal van een grijze man, reizend in een onbekende, onherbergzame wildernis. Hij leeft (magisch) in dromen, werkt en missioneert in dromen. Ook zijn leerlingen dromen. Hij droomt een levend wezen, een mens, een zoon: die is een schim. En de laatste zin: ‘Opgelucht, vernederd, ontzet, begreep hij dat hij ook een schim was. Dat iemand anders hem droomde.’ De rol van droom en nachtmerrie is in het werk van Borges enorm. In vele verhalen leidt het dromen tot ontbinding van het ik-bewustzijn, tot uitwissing van het ik: bestaansonzekerheid, identiteitsverlies. De verering voor de droom bracht Borges tot het samenstellen van een bloemlezing Libro de Sueños - het boek der dromen - (1976), onirische teksten vanaf het oude Oosten, over de middeleeuwen heen met satirische en allegorische teksten, tot het werk van tijdgenoten als Lewis Carroll, Franz Kafka e.a.
De bibliotheek van Babel is een fantastische allegorie, waarin een eindeloze en vernuftig gebouwde bibliotheek het beeld wordt van het heelal, zoals Borges dat ziet. Dit is dus zijn imaginaire kosmologie, met bovendien allerlei zinspelingen op humanisme, theologie, filosofie, inquisitie en tientallen thema's méér. Een meesterstukje van verbeeldingskracht! Judas drie keer is meer essay dan verhaal, een met buitengewone eruditie of schijneruditie opgebouwde uiteenzetting over het verraad van Judas, vooral volgens de gnostische opvatting van Nils Runeberg en een paar anderen. Het gebeurt wel eens méér dat een stuk van Borges zweeft tussen essay en verhaal, met de nodige ruimte voor de verbeelding.
Tot slot, de bundel bevat ook twee realistische verhalen, De vorm van het zwaard is zo'n verhaal, dat zich afspeelt in een oorlogssfeer met schietpartijen, zwaardgevechten en dergelijke. Het pakkende is dat een verrader zijn laf leven vertelt. Het laatste verhaal Het Zuiden is een der beste van Borges. Een dominee in B. wordt krankzinnig, maakt in
| |
| |
geestesverwarring - prachtig gesuggereerd! - een treinreis om naar zijn boerderij te gaan in het Zuiden. Hij neemt er rust. In een herberg wordt hij geplaagd door werklieden, krijgt er een dolk toegespeeld, wordt uitgedaagd, treedt in gevecht en voelt zich verlost bij de gedachte te kunnen sterven in een messengevecht.
De Zahir (Bezige Bij) bevat weer realistische en fantastische verhalen. Ik wil met de realistische beginnen, maar vooraf wou ik een algemene opmerking inlassen, die voor dit soort verhalen en het werk van Borges in het algemeen geldt. Zoals reeds duidelijk uit zijn poëzie is gebleken, heeft Borges een geheime, felle liefde voor de actieve held. De heftige handeling spreekt hem zeer sterk aan. Ook hier lopen zijn realistische verhalen vol krijgers en geweldplegers, en zijn er zeer veel doden. Er wordt onrecht verricht of zogenaamd hersteld. Vaak houdt die agressiviteit verband met een té licht overprikkeld eergevoel of met wraaklust. Voor mij wordt de harde, soms archi-brutale epiek van vechten, messen-of dolkentrekken, schieten, doden, spoedig vervelend. Typisch is ook de hartstochtelijke sympathie van Borges voor de oude epische literaturen, de Oudgermaanse, de Oudijslandse, die nog primitief en wild zijn. We hebben vroeger gevraagd: is dit alles geen imaginaire overcompensatie voor zijn timide, afgetrokken, ontevreden leven? Maar men kan zich ook afvragen: zijn of waren in de Argentijnse of Zuidamerikaanse realiteit van vandaag nog bevolkingslagen van mensen aanwezig met zulke primitieve agressiviteit, zulk een ziekelijk eergevoel of wraakzucht, zoals er in de verhalen van Borges velen leven? Helaas kan iemand als ondergetekende, die van de Zuidamerikaanse wereld weinig concreets afweet, daarop niet antwoorden.
De dode is een verhaal van avontuur; een jongen trekt de wereld in, wordt gaucho, later goochelaar en na een liefdesgeschiedenis wordt hij door verraad en wraakzucht neergeschoten. Emma Zunz is een fabriekswerkster, die een directeur vermoordt die haar vader heeft gedood. Weer moord en wraak dus, maar de felle psychologische intensiteit is hier knap volgehouden. Biografie van Tadeo Isidoro Cruz vertelt over een gaucho, die leefde in de pampa's, iemand neersteekt, soldaat wordt in de reguliere troepen, vecht en nog eens vecht en ten slotte de partij kiest van de deserteur Martin Fierro. In Abenjacán el Bojarí treedt - een variatie - het detective-element op. Een weggejaagde Afrikaanse negerkoning komt met een slaaf en een leeuw in Engeland aan en laat zich daar een labyrint bouwen om zich te verbergen. Op zekere dag worden zij alle drie vermoord gevonden. Mysterie! Een man met detectiveallures lost het raadsel vernuftig maar al even mysterieus op.
| |
| |
Heel wat realistische verhalen worden gemengd met mysterieuze elementen: magie, unheimliche angst, fantastische symboliek, kortom, zonderlinge voorstellingen. Zo ontwikkelt Borges in de Geschiedenis van de krijgsman en de gevangene een mysterieus parallellisme tussen een geschiedenis uit de eerste eeuwen en die van zijn grootmoeder omstreeks 1880. Realisme voorzeker, maar verrassende sprongen der verbeelding. In Het wachten komt een mysterieuze onbekende zich verbergen op een appartement in de grootstad. Hij leeft er in vrees, angst en nachtmerries. Op een morgen komen zijn vervolgers binnen en schieten hem neer. Het merkwaardige in dit moordverhaal en de meeste andere van Borges is, dat hij heel het relaas weet te elektriseren met angstige spanning. Terloops gezegd: vaak ziet Borges, bij wie de angst centraal leeft, de mens als een opgejaagde, een vervolgde. De maatschappij die hij toont, is ook amper méér dan een oord van misdaad, wraak en vergelding. In De man op de drempel is de mysteriescheppende factor de vreemde, exotische sfeer. Het is het verhaal van de moord op een Britse rechter in een Indische stad. Het hele geval is gedompeld in een sfeer van vijandige geheimzinnigheid en mutisme en ook de opsporing van het lijk en de dader heeft al de geheimzinnigheid van een detective à la Borges.
De tuin van de paden die zich splitsen is een model van moord- en detectiveverhaal naar het intellectueel-vernuftig recept van Borges, vol spanning tot de laatste regel. Het wordt door een Chinees spion over hemzelf verteld. De vijandige kapitein Madden, die hem achtervolgt, beschikt over dezelfde geest van vernuftige berekening, weet hem te vinden en schiet hem neer. Het verhaal ontleent een groot deel van zijn mysterie aan het labyrint, het aloud magisch motief van links of rechts, de cyclische tijd. Het is hier opvallend hoe de verhaalkunst van Borges gelijkt op die van Chesterton, die ‘de kunst verstond fraaie mysteriën te bedenken en op te smukken’ (De Zahir, 158).
Zonderling maar al te anekdotisch is het curieuze verhaal over een Uruguese man, die, verlamd en op zijn hoofd gevallen, een wonderbaar geheugen krijgt. Hij leert allerlei talen, kent Griekse, Latijnse en christelijke auteurs vanbuiten, herinnert zich de allerkleinste feitjes uit de geschiedenis van zijn milieu, enzovoort. Het thema van de verrader en de held is een verhaal dat duidelijk de moord wil debanaliseren en ze voorstellen als een mysterieus produkt van het vernuft. Het gaat om een geheimzinnige moord uit wraak op een verrader, waarin de detective een hoofdrol speelt. Het mysterieuze gebeuren wordt omspeeld met even mysterieuze bemerkingen over onbekende, verborgen patronen van de tijd, overeenkomsten over eeuwen heen, cyclische herhaling van gebeur- | |
| |
tenissen, doolhofcirkels en heel de filosofische symbolenwinkel van Borges. Zijn meesterstuk in dit speciale genre is wellicht De dood en het kompas. Het gaat hier om een moord en een geheime moordenaar. De moordenaar Scharlach en de detective Lönnrot hechten beiden in hun vak aan het mathematisch berekenen van hun plan: zij ontmoeten elkaar op een, door hen beiden, apart berekend punt van een ruitvormige tekening (losange) op het stadsplan. Daar vindt de afrekening plaats. Misdaden en opsporingen worden mathematisch, de figuren worden symbolen. Dit is het conceptueel-vernuftig type van misdaad- en detectiveroman van Borges. Het behoort tot de familie van Poe, Stevenson, Chesterton. Bovendien wordt het verhaal - dit is een oereigen trek van Borges - doorspeeld met vreemdsoortige filosofische en exotische snufjes: labyrint, magie, reïncarnatie (aspect van de cyclische tijd), Jiddische en kaballistische elementen, veel oosterse geheimzinnigheid en symboliek.
Het geheime wonder is een realistisch oorlogsverhaal uit de Nazi-tijd met gevangenis, fusillade en andere wreedheden, maar magisch geladen met wonderen. Het einde is een even realistisch moordverhaal, waarin het labyrint de oorzaak is van eindeloze verwarring. De neger Fierre geeft de diepe dolksteek.
De fantastische verhalen kunnen bij Borges alle richtingen uit, maar raken nooit de grond, de realiteit. De theologen is zulk een mengeling van fantasie en alchemie, kabbala, ketterijengeschiedenis en mythologieën, waarin Aurelianus en Johannes van Pannonië de tenoren zijn. De idee die daarachter schuilt is belangrijk: haat, vervolging, brandstapels en sekten, die elkaar op leven en dood bevechten, zijn voor God volkomen onbelangrijk. Het huis van Asterion is een mythologisch-fantastisch verhaal over de Minotaurus in zijn labyrint. De Zahir is een fantastisch verhaal van een gedroomd leven in een psychisch zieke man, die geobsedeerd wordt door een geldstuk, met daarbij een spel met kabbalistische en Arabische elementen. De loterij in Babylonië is een ironisch-fantastisch verhaal, gesitueerd in het antieke Babylonië, waar heel het leven op loterijen draait. Borges ontwikkelt dit thema met grenzeloze fantasie tot in het absurde. De symbolische achtergronden blijven door de speelsheid van de schrijver verhuld, maar men kan ze situeren op metafysisch en/of sociaal plan. Is het bestaan een loterij?
Het schrift van de God is een verhaal dat volledig zweeft in de sferen van het zonderling-wonderbare. Het gaat om een magiër, die opgesloten zit in een kerker en - helemaal oosters - een mystieke drang voelt om Gods
| |
| |
woord te ontcijferen en wel op de zonderlingste wijzen - analoog met de kabbala?
Dan lezen wij twee specimens van essay-verhaal, zoals alleen Borges ze fabriceert. Pierre Menard, schrijver van de Don Quichotte, is een spot-essay over een denkbeeldig Frans auteur uit Nîmes, behorend tot het symbolistisch tijdperk, die naast vele andere werken ook een paar hoofdstukken van de Don Quichot schrijft, die toevallig als twee druppels water dezelfde zijn als die van Cervantes. Hij had de mysterieuze plicht op zich genomen, met enorme inspanningen, een preëxisterend boek spontaan te herschrijven. Dit is dus een uitvoerig ironisch spel, geschreven met veel fantasie en niets dan fantasie, over iets volkomen irreëels. Wil men er ten allen prijze een achtergrond in zoeken, dan zou men er een spot-kritiek op de ‘circulaire’ tijd in kunnen vinden. Maar ja? De Beschouwing over het werk van Herbert Quain gaat weer over een denkbeeldig auteur, die Borges met veel ijver ontleedt en kritiseert. Wil men er een idee achter zoeken, dan zou men het tijdsprobleem kunnen aanwijzen: het leven in omgekeerde tijdsorde.
Een duister-symbolisch verhaal lijkt me De sekte van de Fenix, dat zich afspeelt in de mysterieuze heterodoxie van het oude Oosten. Ten slotte wijs ik nog op een min of meer apart staand, kort zedekundig verhaal in parabelvorm: De twee koningen en de twee labyrinten.
Men ziet dat De Zahir (Bezige Bij) een bijzonder rijke bundel is.
El Hacedor (1960) is weer een belangrijk boek, dat in het werk van Borges op een hoge en eenzame plaats staat. Het bevat poëzie en proza. De poëzie werd ook opgenomen in de grote bundel El Otro, el mismo en hebben wij dus reeds besproken. Resten nog de korte stukken proza. Ze zijn merkwaardig, bondig en symbolisch geladen. Zij willen, in fabel- of parabelachtige vorm, wijsheid meedelen. Er is geen Nederlandse vertaling, wel een Franse, juxtalineaire van de uitmuntende Roger Caillois onder de titel L'auteur et autres testes, uitgegeven bij Gallimard. Ik zal ze citeren tot gemak van de lezer.
De Spaanse titel betekent in onze taal ‘de Maker’, vertaling van het Griekse woord ‘poètès’, en wijst bij Borges op het bewustzijn van een klassiek kunstenaarschap. In het openingsstuk El Hacedor mythologiseert Borges zijn levenslot, ook zijn blindwording, in het Algemene. Vele van deze stukken zijn atmosferisch rijk en zweven in de sfeer van droom en extase. De oude beeldmotieven zijn er nog steeds: de spiegel, waarvoor hij als kind reeds een fobie had. Men leze Les miroirs voilés. De spiegel die weer-spiegelt geeft een dubbelzinnig beeld van de wereld; de meer- | |
| |
voudige spiegels met hun reflecties, duplicaties, multiplicaties, zaaien twijfel over de werkelijkheid. Ook het labyrintmotief blijft werkzaam: beeld van het oneindige, de verwarde complexiteit van het bestaansproject voor het kleine, angstige ik.
De filosofische achtergrond van het boek is dat de werkelijkheid slechts ‘een der virtualiteiten van de droom is’. Het grote model van de gedepersonaliseerde kunstenaar is voor hem Shakespeare, want ‘il n'y avait personne (Everything en Nothing) en lui’ en ‘personne ne fut autant d'hommes que cet homme’. Een leven vol dromen en hallucinaties met in de kern: niets. Geen ik, maar dromen. God is de opperste dromer. Hij droomt de wereld, spreekt in dromen tot de dichters en is niets buiten zijn droom. In Borges et moi ziet de schrijver zich als een gespleten persoon tussen de dichter en de mens: de dichter leidt een ànder leven, een dromersleven. Hij is niet verantwoordelijk voor en hij mag niet pralen over wat hij doet, want al wat goed en waardevol is ‘n'appartient à personne, pas même à lui, l'autre, mais au langage et à la Tradition’. Complete desindividualisering van de kunst!
Het boek bevat heel wat irreële, zonderlinge geschiedenissen. Lees Le simulacre, Le captif e.a. Ook de doodsgedachte en -verbeelding is in El Hacedor bijna overal aanwezig.
In Le Témoin gaat met de dood niets verloren, want ‘il existe une mémoire de l'univers, comme l'ont supposé les théosophes’. In Un Problème is sterven een illusie: ‘Il sait que la mort est illusoire, comme sont illusoires l'épée ensanglantée que sa main trouve pesante, et lui-même et toute sa vie passée et les vastes dieux et l'univers’. Alles, ook sterven, is circulair: eeuwige wederkeer. Alles herhaalt zich op aarde, van de gewoonste wreedheden, als bijvoorbeeld een miserabel messengevecht, tot de grootste catastrofen, als bijvoorbeeld de Ragnarök (de Godendeemstering in de Oudnoorse eschatologische mythologie, te lezen in het Edda-gedicht Voluspa) als eerste van de komende Godenschemeringen. Doch steeds is er bij Borges de droom van onsterfelijkheid als een onzekerheid én een nostalgie. Men leze Delia Elena San Marco en Dialogue de Morts: een gesprek tussen dode soldaten in het hiernamaals. De idee is: het dodenbestaan is een droombestaan zoals het aardse. Alles tendeert naar de (platonische) eeuwige Idee. Ook de roos is Idee (Une rose jaune). Men intueert dit archetype, zegt Borges, door extase, illuminatie.
Het verlslag van Brodie (Ned. vertaling, Bezige Bij) van 1970 toont vernieuwing. Zoals Borges in de inleiding schrijft, wil hij vertellen ‘in een directe stijl’, zonder verkunsteling door raadsels, symbolen en verrassin- | |
| |
gen aan het einde, dus zo sober-rechtlijnig, realistisch als, bijvoorbeeld, Duizend-en-één-nacht. Misschien houdt die wijziging ook ten dele verband met zijn blindheid, die er hem toe noopt, het liefst zijn verhalen te dicteren zonder veel fiorituren. Toch klopt die inleidende verklaring niet helemaal, want sommige verhalen zijn niet zo sober.
De bundel bevat veel realistische verhalen en ook enkele fantastische. Ik ga ze gescheiden bespreken. De realistische verhalen zijn boeiend geschreven maar hun stof begin ik stilaan nogal eentonig te vinden. Steeds spelen zij zich af onder dezelfde mensensoort: klootjesvolk, veehouders, zwervers, primitieve mensen, dieven, menselijk onkruid. Steeds: armoede, alcohol, bars, kroegen, pokerspel, ruzie, veten, hoererij, en dat alles loopt bijna steeds uit op mannenhaat, vechten, vermoorden, schieten of neersteken. Uitzonderlijk speelt een verhaal zich af in de burgerij (De oude dame, een zielig-menselijk verhaal, en De onwaardige) of in het leger (Het andere duel).
In de fantastische verhalen kan Borges niet weerstaan aan de oude verleiding om een beroep te doen op zijn magische en esoterische verbeeldingswereld. Zo ontmoeten wij de kabbala in De onwaardige, magie en wonder aan het slot van De ontmoeting, droom en symboliek in het mysterieuze verloop van Juan Muraña. Een psychologiserend verhaal met heel wat intellectuele allure is Guayaquil. Het beste verhaal uit deze niet zó brillante bundel is Het verslag van Brodie. Het is een zonderlinge, fantastische geschiedenis, beslist niet zo sober. Het is het verslag (echt of gefingeerd, bij Borges weet men dat nooit) van een Schotse missionaris over zijn verblijf bij ongelooflijk primitieve (of gedegenereerde?) stammen in de oerwouden van Brazilië: ongewone gebruiken, toverij, magie, afwijkende geestesstructuur.
De slotindruk van heel het boek is dat de mens een heilloos wezen is, somber, bedreigd of gevaarlijk, boordevol agressiviteit, in een gevaarlijke, heilloze wereld.
Het Boek van Zand - El libro de Arena - (Ned. vertaling, Bezige Bij) van 1975 is (voor mij) van hogere kwaliteit als geheel. De meeste verhalen zijn fantastisch, slechts enkele realistisch. Ik begin met het laatstgenoemde.
Ulrica is een liefdesgeschiedenis, poëtisch, zacht. Zeer ruw daarentegen is De nacht van de geschenken, een verhaal dat zich afspeelt in een plattelandsdorp, boordevol passie en wrede gewelddadigheid. Avelino Arredondo is het met véél spanning geschreven verhaal van een politiek dissident in Uruguay, die maandenlang wacht op het geschikte moment,
| |
| |
waarop de president van dat land in zijn buurt komt voor een plechtigheid, en hem daar in het publiek doodschiet. Heldendom volgens Zuidamerikaanse begrippen?
De fantastische verhalen zijn talrijker. De ander ontwikkelt het dubbelgangersthema, analoog aan Stevenson, maar hier: een angstwekkende dialoog met het andere ik.
Het Congres is een mysterieus en ietwat spottend verhaal over een Wereldcongres in 1904, zonder enige zin, zuiver fantastisch. There are more things, opgedragen aan Lovecraft, is een atmosferisch verhaal, doordrongen van filosofische motieven: het idealisme, het raadsel van de tijd, het labyrint, de droom. Het hele verhaal is doortrokken met een sfeer van angst en terreur, eigen aan Borges. De sekte van de dertig is een specimen van de voorliefde van Borges voor irrationaliteit en ketterse orthodoxieën. Utopie van een vermoeid man is een wonderbaar fantastisch verhaal over de tijdeloosheid van het leven en de voorlopigheid van tijd, tijdperk, cultuur. Het is een der meest aangrijpende van Borges. Het hoek van Zand is het verhaal over een boekverkoper, die een fantastisch boek verkoopt, dat een oneindig aantal bladzijden bevat, geen eerste en geen laatste bladzijde, een aantal bladzijden dat steeds groeit en ieder punt is willekeurig. De man die het koopt wordt erdoor geobsedeerd en krijgt nachtmerries. Het verhaal verloopt ook hier in een sfeer van angst.
Enkele verhalen werden geïnspireerd door de belangstelling van Borges voor de Oudgermaanse, speciaal de Oudijslandse literaturen, die werd bekrachtigd door een bezoek aan IJsland. De spiegel en het masker speelt zich af in de Oudnoorse sfeer, waarvan de ruwheid Borges aantrekt. Undr is spannender. Dit verhaal uit de Oudgermaanse tijd gaat over volksstammen met primitieve, ruwe zeden, waar het zwaard nooit rust: een sfeer van gevaar en moordslag. De schijf is een fantastisch-mythologisch verhaal uit de Oudengelse tijd, dat zich afspeelt in een onheilspellende sfeer (zéér Germaans-noodlotszwanger!) en aan het slot ontbreekt de doodslag met de bijl niet.
Ten slotte is De omkoping een fantastisch verhaal over een Filologenstrijd (!) aan de universiteit van Texas: conflicten en debatten over de oudgermanistiek. Het ietwat abstruus verhaal boeit mij niet maar is ironisch en zeer curieus.
Borges zweeft in dit boek tussen de cynische opvatting dat ‘het universum best een grote, kosmische grap kon zijn’ en de hoop op de platonische Godheid. De sfeer van angst in de meeste verhalen is een der sterkste stilistische krachttoeren van de auteur.
De laatste verhalen van Borges die ik mocht lezen, zijn twee fantasti- | |
| |
sche geschiedenissen Rosa y Azul (1977), vertaald in het Nederlands onder de titel De roos van Paracelsus en Blauwe Tijgers (Bezige Bij, 1982). Het eerste verhaal gaat over de alchemie van Paracelsus. Hij krijgt bezoek van een leerling, die bij hem de weg wil leren zoeken naar de steen der Wijzen, de weg naar het Woord. Ook wenst hij inleiding tot de kabbala-wetenschap. De kandidaat-leerling wordt wegens gebrek aan ‘geloof’ afgewezen. Wanneer hij buiten de deur is, laat Paracelsus de verbrande roos terug verrijzen uit de asse. Het wonder is weer eens geschied. Het tweede verhaal gaat over magie. Een Schot heeft van kindsbeen af een speciale verering voor tijgers. Hij zoekt in Indië ‘blauwe tijgers’, hij gaat daar wonen in een schamel dorp, waar hij op een bergtop een magisch wonder ontmoet, dat hem een goudmijn oplevert. Zijn verder leven wordt er bovenmenselijk door belast, tot hij er door een bedelaar van ontlast wordt krachtens het gebed. Een religieus klinkend slot?
Tot slot enkele algemene beschouwingen. In de voorstelling van de wereld die Borges in zijn verhalen schept, krijgen de zintuigen weinig te genieten. Er is geen natuur, geen kleur, geen muziek. Hij verklaarde zelf: ‘ma manière de conter cherche à ne retenir que les éléments essentiels’ (Piólogo, 153). Zijn universum heeft ook geen klaarheid, geen overzichtelijkheid: ‘l'univers que j'habite est opaque parce que purement verbal’ (Piólogo, 152).
Zowel in zijn realistische verhalen als in zijn fantastische, slaagt Borges erin een intens contact met de lezer tot stand te brengen. Algemeen beschouwd, op uitzonderingen na, is de spanning in zijn verhalen zeer groot. Persoonlijk houd ik het meest van zijn fantastische verhalen en waarschijnlijk hebben de meeste lezers dezelfde voorkeur. Wel veronderstellen zij bij de lezer een levendige intellectuele wakkerheid, want de fantasie van Borges put haar voedsel uit een zeer beweeglijk intellectueel vernuft. Die hoofdtrek heeft hij gemeen met Poe, Stevenson, Wells, Chesterton, auteurs die hij ook vaak vermeldt en van wie hij de geestverwant is, met een opvallende originaliteit.
Zijn grote betekenis voor de wereldliteratuur van deze eeuw ligt niet in zijn realisme maar in de ongewoon talentrijke creaties van zijn vrije verbeeldingskracht. Dit geldt ook voor de grote plejade van uitmuntende Zuidamerikaanse schrijvers die zich, ná hem, aan de wereld hebben geopenbaard en waarvan hij de baanbreker is. Hij zelf ziet het als volgt: ‘Dans les autres régions de notre Amérique (hij bedoelt vooral Noord-Amerika) la nouvelle n'est habituellement qu'un simple tableau de
| |
| |
moeurs ou un simple plaidoyer social..., chez nous elle tend à assumer la pleine et vaste liberté de l'imagination’ (Prólogo, 153).
Ook vind ik zijn visie op de beperktheid van de moderne Europese literatuur, binnen de grenzen van het lyrisch of prozaïsch psychologisme en de zedenstudie, in grote lijnen zéér juist.
Een groot deel van het werk van Borges - poëzie én proza - is geschreven in een versierde, min of meer omslachtige stijl. Slechts zeer geleidelijk is hij tot een eenvoudiger schrijfwijze gekomen. Een maniëristische stijl behoorde in feite tot zijn eigen aanleg, zijn natuur, zoals zijn grote intelligentie in feite een smaak heeft voor het subtiel vernuft, het zonderlinge, het rare, ik zou haast durven zeggen het marginale denken. Hij bestreed in zichzelf het culteranisme (Góngora, Gracian en anderen), misschien zonder er zich van bewust te zijn dat hij het taaiste en eigenste deel van zichzelf bestreed.
De cultuur van Borges is enorm. Zij is fundamenteel Grieks-Latijns, met sterke Arabische en Semitische componenten, en een sterke Engelse inslag. Zijn culturele en literaire eruditie is zeer groot, maar - het zij met alle respect gezegd - misschien groter in schijn dan in de realiteit, omdat hij er soms ook ironisch mee kan spelen (ook op onze kosten) en er handig mee jongleert. Het enige ernstige tekort dat ik Borges op intellectueel gebied kan aanwrijven is, dat zijn nieuwsgierigheid voor de rechte en brede paden van het denkend realisme in Europa, van Aristoteles tot vandaag, onbestaande is. Hij verwaarloost deze wegen systematisch.
Toch is hij het type van een hedendaagse universeel scheppende geest, niet gebonden aan generatie, tijd, land, milieu. Hij is een baanbreker van een nieuw universeel kosmopolitisch humanisme, zoals er in de literatuur van onze tijd té weinigen zijn.
Borges is ook het type van de ‘literator’, die zijn bestaan verliteratuurt, omzet tot ficties en woorden. Zo werd hij als kind reeds opgevoed, zo is hij gebleven. Hij heeft, zoals hij zelf bekent, zijn langdurig bestaan besteed aan lezen en schrijven en niet aan het leven.
Herhaaldelijk heeft hij getuigd dat zijn leven niet gelukkig was en dat hij een heel andere levensweg had gewild dan de kunst. Het meest aangrijpend heeft hij dit verwoord in El Remordimiento (De wroeging) in de bundel Moneda de Hierro, dat ik uit de bloemlezing Gedichten van Robert Lenim in onze taal citeer:
| |
| |
Ik heb de ergste zonde begaan
Die een mens begaan kan. Ik ben niet
Gelukkig geweest. Laat de meedogenloze gletsjers
Der vergetelheid me meesleuren en verzwelgen.
Mijn ouders hebben me verwekt voor het
Hachelijke, prachtige spel van het leven,
Voor de aarde, het water, het licht, het vuur.
Ik heb ze bedrogen. Ik ben niet gelukkig geweest.
Hun prille wens is onvervuld gebleven.
Mijn geest heeft zich toegelegd
Op de symmetrische disputen van de kunst,
Die futiliteiten vlecht. Ze hebben me moed vermaakt.
Ik ben niet moedig geweest. Nooit wijkt van mijn zijde
De schaduw van de ongelukkige die ik ben geweest.
Men kan daarop antwoorden met het aloude adagium van de Ouden: Primum vivere, deinde philosophare. Men moet echter daarop ook antwoorden dat een mens, en zeker een kunstenaar, niet het leven heeft dat hij wil maar datgene dat hij moet leiden. In elk geval komt aan Borges de eer toe dat hij zijn leven zonder halfslachtigheid heeft geleefd als een ‘zuiver’ literator. Enkel bedacht op zijn artistiek en intellectueel genoegen en geweten, heeft hij zijn leven geleid in grote, volstrekte onafhankelijkheid, tevens met de correcte bescheidenheid van een nobele, stoïcijnse man.
|
|