De in 1980 overleden dichter Renaat de Vos (1907) debuteerde pas na zijn veertigste en beperkte zijn produktie tot een vijftal niet eens zo omvangrijke bundels. De J.L. de Belder-Stichting gaf postuum Tahita Kumi (Sint-Martens-Latem, 1983, 76 blz.) uit, in dezelfde sobere vormgeving als de eertijds door De Belder geredigeerde Colibrant-uitgaven. Deze poëzie van de innerlijkheid bevat mijmeringen over de weemoed van het leven, de vergankelijkheid, de liefde, de natuur en uiteindelijk het geloof in het mysterie achter de dingen. Aldus openbaart ze haar uitgesproken religieus karakter.
De titel verwijst, vermoed ik, naar een Japanse bergtop. Niet ten onrechte. De intimistische wereld van De Vos, met bloesems en vlinders, sneeuw en maan, rivier en zon, bergen en wouden, doet immers denken aan oosterse poëzie en tekeningen. Hij heeft iets van de broosheid van een aquarel. Op het eerste gezicht is het een wat bevreemdende wereld, die zich totaal buiten de hedendaagse realiteit beweegt.
Ondanks haar beperkingen, ligt de aantrekkingskracht van deze poëzie in haar verfijnde dichterlijkheid, in de precieuze, gepolijste vorm, die op een subtiele wijze de etherische stemmingen eerder weet te suggereren dan te onthullen. Misschien is het juist haar functie dat zij de lezer, midden in het rumoer van de tijd, aanzet tot een zeldzaam geworden moment van bezinning en stilte.
Uit Gedichten 83 (Davidsfonds, Leuven, 56 blz.), de jaarlijkse keuze uit Nederlandse en Vlaamse tijdschriften, samengesteld door Hubert van Herreweghen en Willy Spillebeen, is nauwelijks af te leiden welke stroming of richting op dit ogenblik bepalend is. De vraag is of er zich wel nieuwe tendensen aftekenen.
Het merendeel van de hier geselecteerde gedichten werden geschreven door sinds lang(er) erkende waarden. Voor Vlaanderen zijn dat o.a. Demedts, Decorte, Hensen, Van Wilderode, D'haen, De Coninck of Mandelinck, voor Nederland o.a. Vroman, Kouwenaar, Lucebert, Campert, Kopland en Hamelink. De ‘onbekende’ namen bergen vanzelfsprekend enig talent, echter nog niet van die aard dat van een vernieuwing of een nieuwe impuls in onze poëzie kan worden gewaagd.