stellige overtuiging van mevrouw J. Laroche-Vroman dat haar vader te kort zou zijn gedaan: hem werden niet de kwaliteiten toegemeten die hem als vakbondsleider, als bouwer en organisator sierden onder de syndicalisten-menners die G.S. tussen 1919 en 1937 gekend heeft. Wie Stap voor stap opnieuw wil opnemen zal ervaren dat de nuances welke G.S. in Laroches positieve aanleg ervoer, hem niet beletten de organisatorische kwaliteiten van de werker te erkennen. Of bij het geweldig incident dat uitbrak in 1922, naar aanleiding van de interpretatie van A.D.B.-statuten, toen de hardnekkige propagandist opdracht kreeg de Federatie van Vakbonden van Antwerpen in te richten en uit te bouwen - een taak waarin hij uitmuntend slaagde -, Laroche blijk heeft gegeven van... zeggen wij helder inzicht is een andere vraag. Vakbladstukken, manifesten en levensgrote aanplakbrieven zullen de historicus daarin wel wegwijs maken. De besten kunnen zich vergissen, en oproeien tegen een zich werende basis doet men niet ongestraft.
Aansluitend op de Nederlandse Rode-Valkenbeweging van Koos Vorrink brak te Antwerpen en daarna over heel Vlaanderen een zelfde jong-proletarische ontvoogdingsbeweging open op basis van een gezonde, ‘natuurvriendelijker’ opwaardering van de arbeidersontwikkeling, om te verhinderen dat de dreigende doorgezette proletarisering door de effecten van vrijetijd-niet-besteding (een winst na W.O. I!) een aanwas van de derde stand met zich zou brengen, erger van sociale uitwerking dan destijds de ontwikkeling van de werkloze ‘derde’ stand bij de opkomst van de grootindustrie.
Door de beschaafde ingreep van Jan van Overloop - uit de kunstzinnige familie Van Overloop-Lhermite - groeide een jeugdkring snel tot een vaste groep van socialistische militanten. Het verrassende succes van de ‘beweging’ gaf Laroche de gedachte in op basis van werving onder de niet geselecteerde jonge vakbonders een aan de ‘arbeidersjeugd’ gelijke ‘syndicale jeugd’ in de op gang gebrachte werkliedenontvoogding in te planten.
Directe pogingen aangewend door Jan van Overloop om tot enige verstandhouding te komen met de Laroche-kernen leed schipbreuk, deels door de financiële onmacht van de ‘valken’, die niet konden steunen op de middelen van de vakbondcentrales noch van de Federatie-van-vakbonden, opklimmend tot een getalsterkte dat de 100.000 ging benaderen, deels door het lagere artistieke en culturele peil van de Syndicale jeugd. Laroche wou het hoofdzakelijk hebben van het grote aantal; een merkteken van interne zwakte en tekort aan bewustzijnsbegrip. Fouten die zich zouden wreken in de volgende generaties na W.O. II.
De Vlaamse ‘Rode Valken’ moesten hun kampen inkrimpen, hun vaandels oprollen. Enkel de ‘Natuurvrienden’-organisatie, met volksdansen, van de latere jaren is overgebleven.
Het kwaad van de verdeling in de arbeidsgeledingen was geschied in weerwil van de goede bedoelingen, met de glimlach der zelfgenoegzaamheid. Een geluidloze overwinning op de geestelijke, verstandelijke ontvoogding van de aanvang. Een fout waaraan de Vlaamse B.W.P. in vele streken van het land gelaboreerd heeft en dit gedurende lange jaren, zodat zij slechts met grote moeite harde wiggen kon drijven in het politieke bestel van overburgerlijk en adellijk Vlaanderen.
Tekort aan inzicht moet zich te langen leste wreken. Zeer dikwijls ligt de verantwoordelijkheid bij de inzet der dingen; zeker organisatietalent en behartiging van sociale voorzorg vermag daaraan niets te wijzigen: de geschiedenis zet onmerkbaar haar mijlpalen voor de wordende generatie. Dat is het noodlot van Gustaaf Laroche geweest.
Ger Schmook