Tijdschriftenrevue
Bzzlletin
12de jrg., nrs. 114-115-116, maart-april-mei 1984
Het maartnummer is volledig gewijd aan de Auden-generatie. Het geeft een levendig tijdsbeeld van de dertiger jaren met figuren als Auden, Spender, Betjeman, Caudwell, Eliot e.a. J.T. Harskamp schrijft in dat verband over een vertaling van Auden door C. Buddingh'. In de marge van dit themanummer bespreekt P. de Boer drie dichters: P. Verstegen, A. Ent en H. Verhagen. Borgers en Wadman trachten de puzzel van de briefwisseling tussen H. Marsman en S. Vestdijk bij het schrijven van hun roman ‘Heden ik, morgen jij’ te vervolledigen.
Het aprilnummer opent met bedenkingen van D. Kroon over het eenheidsverlangen en eenheidsbesef in de poëzie van M. Vasalis. Vervolgens zoekt J.T. Harskamp naar comparatistische raakpunten met Van Eedens ‘Van de koele meren des doods’: spleen, ennui en walging passeren de revue. Na een verhaal van M. 't Hart ‘Huwelijk rijmt op gruwelijk’, toetst Em. Kummer een ideologisch analysemodel aan Ter Braaks roman ‘Hampton Court’. Dit model laat ook ruimte voor het toeval in de romanconceptie. In zijn poëzierubriek bespreekt P. de Boer werk van C.O. Jellema en L. den Os overloopt het succesrijke romanwerk van de Franse auteur P. Modiano. Een boeiende synthetische visie op het oeuvre van E. Canetti ontwikkelt B. van de Berg, terwijl B. van de Pol en M. Steenmeijer, bij hun bespreking van de Spaanse generatie van 1927, F.G. Lorca voorstellen en enkele vertalingen ervan kritisch onder de loep nemen. A. de Vries onderzoekt de historische receptie van o.a. Dik Trom-boeken en besluit hieruit dat vakmensen wel mogen oordelen over de waarde van kinderboeken, maar dat de kinderen en de ouders zich daar niet al te veel van aantrekken.
Het meinummer staat volledig in het teken van J. Hanlo. S.J.L. Prop en A. Walrecht stellen een biografische schets samen met overvloedig fotomateriaal. Herinneringen aan de mens Hanlo zijn afkomstig van zijn buurman J.G.M. Notten en van een vriend, A.J. Govers. Deze laatste schrijft ook over Hanlo's liefde voor de blanke Chicagojazz. K. Schoevers en J. Schurgers komen niet verder dan anekdotische stukjes. C. Hamans gaat dieper in op het werk van Hanlo: zijn stijl en thema's worden gekarakteriseerd in relatie met diverse stromingen. A. Walrecht heeft het over het oertyposcript van het beruchte gedicht ‘Oote’ en R. Schouten, P. de Boer en R. Sythoff ontleden enkele gedichten. J. Renders bespreekt Hanlo's relatie met het tijdschrift Barbarber en geeft een nagenoeg volledige bibliografie van en over het werk. Wie in Hanlo geïnteresseerd is, moet deze aflevering raadplegen.