| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Bzzlletin
12de jrg., nr. 117, juni 1984
Veertien sfeerrijke verhalen, vertaald uit het Schotse Gaelic door M. Raatgever-Frasen, openen het nummer. Aspecten van het werk van J. Bernlef worden uitvoerig besproken: G. Boomsma behandelt het proza onder de titel ‘Schrijven rondom een leegte’ en meent dat Bernlef evolueerde van Barbarber naar Raster toe en nogal wat invloed onderging van Nabokov. Schrijfstijl en thematiek worden verder omschreven in een interview van G. Boomsma met de auteur. R. Ekkers ontleedt Bernlefs poëzie met bijzondere aandacht voor ‘de lege plek, het gat, het onzichtbare’ en Bernlef publiceert zeer gefragmenteerd proza uit zijn nieuw boek ‘Hersenschimmen’. Vlot leesbaar is het uitgebreid opstel van J.T. Harskamp over leven en werk van D.H. Lawrence. In de poëzierubriek behandelt P. de Boer de bundel ‘Hemellichten’ van H.H. Ter Balkt: ‘slordige versificatie maar klankrijke, natuurlijke zeggingskracht’.
| |
Kreatief
18de jrg., nr. 2-3, juli-augustus 1984
H. Renders omschrijft het realismebegrip in de literatuur vanuit filosofisch oogpunt en L. Scheer past met kennis van zaken de close reading toe op een gedicht ‘Arp’ van Lucebert. G. Burssens overleed twintig jaar geleden. Zijn neef, de schilder J. Burssens wordt over zijn oom geïnterviewd door M. Reynebeau en K. Anthierens. De buitenlandse literatuur krijgt veel aandacht in dit nummer. De Uruguayaan J.C. Onetti wordt besproken door H. Quintiens en in een interview van R. Knaepen en G. Vanheeswijck maken we kennis met de Noor K. Faldbakken. A. Christiaens vertaalde een zevental gedichten van grote namen uit de Duitse poëzie en in de recensies treffen we besprekingen aan van Eco's ‘De naam van de roos’ (J. Flamend) en J. Cortazar (L. Rodriguez). Creatief proza is afkomstig van L. Abicht die verder schrijft aan zijn autobiografie, van F. den Dries met een fantastisch verhaal en van A. Bouts met het beginfragment van zijn nieuwe roman ‘De derde dag’. De poëzie van o.a. P. Aerts, E. Derluyn, S. van den Bremt en de debutant J.P. den Haerynck is voortreffelijk. Vermelden we nog kritische besprekingen van het werk van H. Leus over Snoek (E. Vermeulen), van R. Jooris' ‘Akker’ (I. Ollivier) en van J. Vangansbekes ‘Avondliederen’ (L. Deflo). W. Spillebeens ‘Doornroosjes honden’ wordt hoog geprezen door P. Cailliau. Het plastisch werk van Y. de Smet dat wordt getoond, lijkt veel interessanter dan het nogal woordverslindend gesprek dat J. Fonder met hem had.
| |
Literama
19de jrg., nr. 1, mei 1984
J.B. Charles wordt herdacht door W. Schou- | |
| |
ten en K. Schuyt. Literama is ondertussen aan zijn duizendste uitzending toe op Hilversum 4 en dat wordt met foto's en gedichten gevierd. De taalontwikkeling van jonge kinderen wordt in een debat toegelicht door B. Tervoort, P. Seuren, G. Extra en M. van Ierland. Rusland is rijk aan barden: poëtische stemmen uit het volk. V. Vysotski is zo'n populaire dichter die door B. Lanting wordt gesitueerd. Enkele mei-gedichten van M. Mok sluiten het nummer af.
| |
Literatuur
1ste jrg., nr. 4, juli-augustus 1984
E.K. Grootes vond in de bibliotheek van Zeeland een boek vol voorspellingen en een wonderlijk avontuur van A. Magino uit de zeventiende eeuw. Hij poogt dit weinig bekend werk te situeren in de tijd en op intertextueel niveau. In vele opzichten toont Reve zich een auteur tussen romantiek en decadentie volgens E. van der Heijden die aantekeningen maakt bij zijn lectuur van ‘Oud en Eenzaam’. Op basis van fragmenten die J.F. Willems ontdekte, zet B. van der Have zich aan de reconstructie van ‘De Roman van Lorreinen’. Hij verduidelijkt hierbij de weg die hij gevolgd heeft. De intrigerende ‘stille kracht’ van Couperus wordt in een rijk gedocumenteerd artikel van M. Valent toegelicht. R. Geel bespreekt de onlangs heruitgegeven drie romans van G. Kouwenaar in een gesprek met de auteur. Uit de recensierubriek onthoud ik dat nu ook Vondel op computer staat en dat P.J. Buijnsters een nieuwe biografie van Wolff en Deken liet verschijnen.
| |
NWT
1ste jrg., nr. 3, juli 1984
Een strak alledaags realisme beoefent R. Carver, vertaald door J. Commandeur, in zijn hier gepubliceerd verhaal ‘Waar we over praten als we praten over liefde’. H.G. Helms, vertaald door L. Nolens, kwam na acht jaar research in de computertechnologie tot de conclusie dat alleen de verbeelding ons kan redden van de computervervreemding. Koude, net echte koppen van J. Davies worden in de portfolio aangeboden en P. de Wispelaere handelt in zijn ‘Brieven uit nergenshuizen’ over de lezer: ‘Wie niet van nature een lezer is, wordt het nooit.’ De tien gedichten van E. Leeflang getuigen van sterk vakmanschap en een wat slepende inspiratie. Na een fotoreportage van G. Alsteens over gedeukte auto's in Cuba, overloopt C. Offermans het werk van de onlangs overleden J. Cortazar. M. Dekkers staat in bewondering voor de Antwerpse Zoo maar moderniseren van deze dierentuin, nee, dat zou ontzielen zijn. De ludieke surrealist M. Mariën wordt geïnterviewd door H. Leus en W. van den Broeck blijft bij zijn leest, de koningsfamilie, in zijn fragment uit ‘Het beleg van Laken’. B. Barnard bespreebkt twee dichters: T. Lanoye en A. Zuiderent.
| |
Maatstaf
32ste jrg., nr. 4, 1984
A. Zuiderent stelt ons de schilder F. van Steenhoven voor, een laat expressionist. Over de late roem van Yourcenar en haar visie op de tijd handelt het stuk van E. van der Starre. H.G.M. Prick vertelt boeiend romantisch over de homo-erotische relatie tussen A. Graf von Platen en Cardenio. De gedichten van H. Barendregt, A. Holman en C.M. van de Heijkant zullen niet zo lang standhouden als die van Po Tsju I (9de eeuw) waarvan J. Kal enkele verzen vertaalde. Het verhaal van A. Adams ‘Het hakenkruis op onze deur’ is middelmatig.
| |
| |
| |
π-pie
3de jrg., nr. 2, 1984
Gedichten van D. Kroon, met een Franse vertaling ernaast door Leggelo, openen het nummer en V. Claes sluit aan met enkele vertalingen van de Deense dichteres M. Larsen. Het belangrijkste deel van het nummer is gewijd aan een overzicht van de Schotse poëzie in het Gaelic, in het Schots en in het Engels. Een artikel van M. Hamburger over de actualiteit van Hölderlin en zijn persoonlijke verbondenheid met dit dichtwerk wordt voorafgegaan door een Hölderliniaans geïnspireerd gedicht van eerstgenoemde. E. van Itterbeek publiceert het eerste deel van zijn opstel over Afrikaanse negerpoëzie en de korte, soms vinnige reflecties van J. Stroobants over recente dichtbundels vind je achteraan.
| |
Poëziekrant
8ste jrg., nrs. 4-5-6, mei-juni, juli-augustus 1984
L. Pay bespreekt uitgebreid het recente werk van Nolens ‘Vertigo’ in het meinummer. Verder wordt ook aandacht besteed aan bundels van E. van Ruysbeek (J. de Poortere), E. Leeflang (M. de Smet), G. van Istendael (H. Leus), J. Vroman (F. Cromphout) en H. Faverey (M. de Smet). Dat de organisatie van poëzienachten matig inspirerend werkt, merk je aan de gedichten van G. Lauwaert die hier afgedrukt staan. De gedichten van M. van Maele en B. Popelier konden me ook weinig boeien.
In het nummer 5 heeft R. Ekkers niets dan lof voor de kritiekbundel van H. de Coninck ‘Over de troost van pessimisme’. Ondanks het hermetisme, kan dezelfde criticus ook wel de bundel ‘Egyptisch’ van H. Mulisch appreciëren. L. Decorte sprak met G. Florizoone en M. Vandenbogaerde gaat in op de recente vertaling van Kavafis door H. Warren en M. Molengraaf. S. Hertmans becritiseert de vertaling van Rilkes sonnetten aan Orfeus door W. Blok en C.O. Jellema. Rijmdwang en gezochtheid vervalsen naar zijn gevoel dikwijls het geheel van het beeld. E.W. Penning neemt op zijn beurt de vertaling van Shakespeares sonnetten door J. Jonk onder de loep terwijl P. Depondt zich bezint over de toekomst van het boek en de boekenberg.
In het nummer zes interviewt P. Depondt de Kenyaanse dichter A.S. Nabhany, die was uitgenodigd op Poetry International. Het nummer is grotendeels aan deze laatste manifestatie gewijd. H. Carette recenseert Borges' ‘Het geheimschrift’, R. Ekkers bespreekt poëzie van T. van Baaren en J. van Hulle van P. Verstegen. F. Cromphout dringt door in de bundel ‘Onyx’ van C. D'Haen.
| |
De Revisor
11de jrg., nr. 3 en 4, juni en augustus 1984
Veel creatief werk in het juninummer: vooral de poëzie van o.a. L. Nolens, R. Anker, F. Budé, L. Vroman en J. Heymans is aantrekkelijk. Minder sprak mij het verhaal van S. Kuyper aan. J. Kuijper discussieert met C.O. Jellema over het gedicht ‘Ruiter in weids landschap’ van laatstgenoemde en M. van Buuren tracht greep te krijgen op het werk van H.C. ten Berge. Zonder aarzelen noemt hij hem een romanticus. In een boeiende lezing zet W. Brakman een reeks gedachten over schrijven, lezen en kritiek op een rij. T. van Deel komt er openlijk voor uit: de interpretatie en de close reading dienen in ere hersteld te worden. J.P. Guépin zet zijn verkenningstocht in Starings werk verder. Het vertaallaboratorium bevat een vertaling van C. Baudelaires ‘Benédiction’ door P. Hoosemans.
| |
| |
In het augustusnummer schrijft C. Bierens een intellectualistisch verhaal over ‘de uitvinder van een taal en een bouwheer van de methode’. Directer maar zeker niet boeiender is het verhaal van D. Schouten ‘John Dolmes waardig’. J. Kuijper heeft ditmaal een gesprek met G. Krol naar aanleiding van het gedicht ‘Over de schaamte’. De zeer korte verhalen van Herodotus van Helicarnassus worden vertaald en ingeleid door G. Koolschijn. P. Beers vertaalde een verhaal van I. Bachman uit de bundel ‘Het dertigste jaar’ die I. Dusar in zijn geheel bespreekt. Waar haalde Orwell zijn beroemd jaar 1984 vandaan? H.P. Gallacher oppert het vermoeden dat een utopisch boek ‘Flatland’ van een zekere ‘A. Square’, verschenen in 1884, wel een inspiratiebron kan geweest zijn. J.P. Guépin laboreert verder aan zijn werkstuk over Starings ‘Herdenking’ en W.J. van den Akker zoekt opnieuw naar een houdbare interpretatie van Nijhoffs ‘Het lied der dwaze bijen’.
| |
Tirade
28ste jrg., nrs. 292-293, mei-juni, juli-augustus 1984
In het nummer 292 staat een meesterlijk kortverhaal van een zekere J. Popov ‘De sigaar’, vertaald door K. van het Reve. Daarbij verbleekt het proza van P. Meeuws. W. Raven zet zijn Egyptisch dagboek verder: zijn voorstelling van een moderne Egyptische roman is boeiend. Informatie, macht en media is het onderwerp van F. Bokshooms essay. W.H.S. Kroese gaat niet akkoord met D. Kroons interpretatie over Cheops van Leopold. O. de Wit, romanschrijver en schilder, wordt heel sympathiek voorgesteld door R. Spoor en M.J.G. de Jong legt verbanden tussen de ‘nouveau roman’ en L. van Deyssels ‘De Adriaantjes’. Mooie gedichten in deze aflevering zijn vooral van de hand van R. Wieg.
In het nummer 293 bespreekt H.F. Cohen de ‘rakettenkwestie’. A. Pries geeft een zeer doorleefd verslag van een reis per expres naar Siberië. In zijn Egyptisch dagboek schildert W. Raven de sfeer van Caïro. Interessant zijn de notities over de Russische poëzie, zowel die van M. Fondse als van C.B. Timmer. Verder is er nog een verhaal van P. Hoefnagels, gesitueerd in Indië, en een politiek essay van P.F.H. Lauxtermann ‘Om de toekomst van de vrijheid’.
| |
Vuursteen
4de jrg., nr. 2, zomer 1984
In dit haikoeblad zoekt B. Mesotten naar de betekenis van de veel voorkomende bloem ‘morgenglorie’ in de oude haikoegedichten. Kan een haikoetransplantatie in een andere cultuur slagen, vraagt K. Hellemans zich af. Hij somt enkele voorwaarden op. Naast vele haikoes uiteraard, en een vertaling van J. Kirkup door K. Hellemans, is er het nieuws over de actiekernen.
Armand van Assche
|
|