| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Deus ex Machina
8ste jrg., nr. 30, april-mei-juni 1984
Literatuur uit Marokko: K. Geerts vertaalde een gedicht van M. Ben Talha en H. Craeybeckx een lyrisch uitbundig fragment uit de roman ‘Moha de gek, Moha de wijze’ van T. Ben Jelloun.
Onvertaald bleef het hardgekookte verhaal ‘Bring me your love’ van C. Bukowski en ten slotte werd ook nog een magisch verhaal van K. Geerts opgenomen. In de plastische rubriek komt het werk van W. Pas aan bod en spreken vooral de etsen en pastels van J. van Grieken sterk aan. G. van Hoof overloopt met welgevallig oog het werk van M. Luccioni en F. Leen belicht enkele aspecten van G. Lukacs' esthetica. Verspreid over het nummer, zeer diverse poëzie: vermeldenswaard zijn gedichten van M. de Crée, J. Denoo, R. Koens en J. Kruit.
| |
Diogenes
1ste jrg., nr. 7, september 1984
G. Adé brengt de surrealistische toneelschrijver R. Vitrac in herinnering en vertaalde enkele fragmenten uit ‘Les mystères de l'amour’. In 1920 schreef I. Kremnjov zijn toekomstvisie van Rusland: B. Haelterman vertaalde een fragment van deze niet uitgekomen profetie. R. Knaepen en G. Vanheeswijck spraken over de export van Nederlandse literatuur en over Vondel met de Noorse hoogleraar K. Langvik-Johannessen. Het scheppende werk is aan de magere kant: een lang gedicht van S. Vinkenoog in zijn bekende roepstijl en een homofiele herinnering van W. Zaal. Interessant is de bespreking van S. Bettinger over het recente proza van J. Becker. Verder noteer ik nog de kritiek van H.F. Jespers op de verhalen van J. Hamelink ‘Uit een nieuwe Akasha-kroniek’ en van F. Deschoemaeker op de dichtbundel ‘Hemellichten’ van H.H. ter Balkt. F. Heirman situeert en commentarieert zeer overtuigend het recente essay van M. Blanchot ‘La communauté inavouable’.
| |
Ons Erfdeel
27ste jrg., nr. 4, september-oktober 1984
P. Leroy onderzoekt de plaats en de toekomstkansen van Agalev in ons bestel. Over de Surinaamse literatuur en schrijvers publiceert R. Gangadin een overzichtelijk opstel. De filosofie in Vlaanderen is volgens J. de Visscher zelden Vlaams: zij wordt gepubliceerd in het Frans en het Engels, zij lijdt aan verzuiling en een beperkt aspiratieniveau. Over Amsterdammers te Brussel in de eerste helft van de 19de eeuw handelt een historisch relaas van M. van Hattum. L. van der Kerken is een populair filosoof die (nog) gelooft in de mens; W. Verreist stelt hem voor met zijn recent werk ‘Wachten op de tram’. Het beeldhouwwerk van B. Guntenaar wordt door J. Boyens geanalyseerd en
| |
| |
R. Soetaert ziet in het dichtwerk van J. Hanlo een spel met maskers en paradoxen. Onder de titel ‘Leren en leven in twee talen’ onderzoekt A. Vermeer de problematiek van de tweede-taalverwerving van anderstaligen. Dichter en schilder J. Vanriet wordt door H. Waterschoot genuanceerd getekend: In de kritische rubriek looft A. Walrecht de onverhulde dagboeken van H. Warren en worden dichtbundels van M. Panajotova (F. Deschoemaeker), E. de Waard (H. van Buuren) en L. Rens (R. van de Perre) besproken.
| |
De Gids
147ste jrg., nr. 5, juni-juli 1984
D. van Bastelaere publiceert een reeks goede gedichten over Berlijn onder de titel ‘Pruisisch blauw’. Informatief en tegelijk aandoenlijk is het essay van Th. Kuiper-Weijhenke over het schrijversechtpaar Scharten-Antink. P.F.M. Fontaine blikt terug op Mozarts ‘Zauberflöte’ en J. Goedegebuure toont duidelijk aan hoe Marsman schipperde in zijn meningen over traditie en vernieuwing. W. Stokvis sluit daarbij aan in zijn opstel over traditie en vernieuwing in de beeldende kunsten: ‘Het is pas tegen 1960 dat de vernieuwingsbewegingen die rond 1905 startten, werkelijk vrij baan krijgen,...’. W. Kusters reageert positief op de poëzie van T. Tellegen. Bijna als een apart dossier fungeert de rubriek buitenlandse literatuur waarin het actuele surrealisme onder de loep wordt genomen: H. Beurskens geeft een blik op het Duitse surrealisme, N. van Maaren heeft het over L. Carrington en S. Vinkenoog over T. Joans als voorbeelden uit Angelsaksisch gebied en T. van Baaren belicht E. Roditi uit Frankrijk. Tussendoor geeft L. Vancrevel, die als gastredacteur van deze bijlage optreedt, nog talrijke aanvullende signalementen over actuele surrealisten. Vermeld ik nog apart dat F. de Vree M. Mariën als surrealist uit België typeert.
| |
Gist
7de jrg., nr. 5 en 6, augustus-oktober 1984
Het nummer 5 is een vriendennummer gewijd aan werk van leden van de Twentse Vereniging van Vrienden van het Schrijven. Daarmee heb ik al genoeg gezegd.
Het nummer 6 is belangrijker voor de buitenwereld: het handelt voor een gedeelte over de Afrikaanse literatuur: essays over de ontwikkeling en over de vrouwen in de Afrikaanse literatuur zijn het bekijken waard. Twee schrijfsters worden kort voorgesteld: B. Emecheta en B. Head. Verder zijn er korte besprekingen van dichtbundels en enige literaire informatie.
| |
Heibel
18de jrg., nr. 3, lente-zomer 1984
Nadat de politieke commentatoren van ‘Het Volk’ door het collectief LASER grondig zijn afgepoederd, wordt de aandacht vooral gericht op P. Bourdieu. P. Claes vertaalde een artikel over ‘een economie van de symbolische goederen’ en R. Laermans schrijft een klare inleiding op de gedachtenwereld van deze socioloog. B. Vervaeck geeft een antropologische benadering van de Sade en G. Boomsma tracht de recente Nederlandstalige literatuur thematisch te ordenen: hij is vooral geïnteresseerd in het avontuur van het schrijven, niet in het schrijven van anekdotische avonturen.
| |
Hollands Maandblad
26ste jrg., nr. 440-441, juli-augustus 1984
Heel wat interessante essays in dit nummer. W. de Ruiter stelt in een fictieve dialoog enkele pretenties van de sociobiologie ter
| |
| |
discussie. Parapsychologie en literatuur (wetenschap) ontlopen elkaar volgens K. van het Reve niet ver. De parapsychologie vertelt gefantaseerde gebeurtenissen met de toevoeging dat ze waar gebeurd zijn. J.J.A. Mooij filosofeert over de oeroude thema's van het schone en het goede. Hij besluit dat de plaats van het schone ten opzichte van het goede zelf een zaak is van het goede, dus onder de zeggenschap van de moraal valt. Korte verhalen zijn van de hand van K.P. van Amstel en van een Chinees uit de 9de eeuw, Pei Xing, vertaald door W.L. Idema.
| |
Kruispunt
23ste jrg., nr. 92, september 1984
Een verhaal van P. Avi ‘De held van de Abruzzen’ opent het nummer. Verder is er vooral poëzie, met een enkele uitschieter in dichtwerk van J.P. Dumolyn en T. van Baaren. R. Verkarre laat zijn homilie voor P. Snoek afdrukken. A. Faj meent een nieuwe sleutel ter ontraadseling van Joyces ‘Finnegans Wake’ te hebben gevonden en J. Grüschke doet uit de doeken wat een ‘joiken’ is voor de Lappen: een stil voor zich uit fantaseren op verlaten hoogvlakten... J. Kempen schrijft een opstel over K. Radek, links-radicaal uit de eerste helft van onze eeuw. Dr. Fa Claes veegt in een kroniekje Pemath en Gruwez in het smerige verdomhoekje en steunt zich daarbij op Brems en het gezond verstand!
| |
Literama
19de jrg., nr. 2 en 3, juni-juli 1984
In nr. 2 publiceert Literama de resultaten van een enquête naar het beeld van de literaire luisteraar. Belangrijk is ook het interview dat M. Tjoeng had met T. Beekman en de sonnettencyclus voor Pinksteren van M. de Groot.
In nr. 3 wordt de essayist en romancier C. Rijnsdorp belicht. De gedichten van M.H. de Hartog doen wat al te prekerig aan maar de verhalen van W. Gijsen en M. Kool zijn vlot leesbaar.
| |
NWT
1ste jrg., nr. 4, september 1984
Baden-Powell is een gemakkelijke schietschijf voor P. Brendon om de ‘eeuwige onvolwassenheid’ te demonstreren. Volgens H. de Coninck is ook Brel nooit helemaal volwassen geworden, maar dat wordt in zijn voordeel uitgelegd: ‘Maar juist die blijvende, bevochten onvolwassenheid maakt dat ik Brel boven Brassens prefereer.’ De portfolio bevat werk van de Engelsman M. Havers, J. Borre bespreekt de Arkprijs, ‘Kop in Kas’, van L. Pleysier en C. Offermans de roman ‘Het vragenformulier’ van de Tsjech J. Grusa. Van Wilderodes dichtwerk kan rekenen op de sympathie van B. Barnard: om de levenswandel van C. Coupé te begrijpen, zal hij eerst nog enkele dikke boeken moeten lezen! N. Gordimer verzon de antwoordbrief van Kafka's vader: deze wordt hier vertaald door R. Leigh-Loohuuzen. C. Ducal is de dichter van de maand: een obsessief talent. N.H. Holland, de bekende literatuurpsychoanalyticus, licht R. Reagan door: een man met een schematisch mensbeeld.
| |
Het oog in 't zeil
1ste jrg., nr. 6, augustus 1984
Een themanummer gewijd aan E. du Perron. Vooral zijn nevenactiviteiten komen aan bod. R. Spoor vertelt over zijn journalistieke relatie met K. Wijbrands, over zijn verblijf in Florence en over de portretten van Du Perron gemaakt door Creixams. J.H.W. Veenstra ziet in V. Larbaud een verre vader van
| |
| |
Du Perron en B. Rousseeuw commentarieert het erotisch grafisch werk van de schrijver. In de marge van het nummer schrijft T. Wierema over de mystificaties rond J. Arends en worden de Engelse loopgravendichters door C. Brants gesitueerd.
| |
Oote
1ste jrg., nr. 1, september 1984
Dit driemaandelijks literair tijdschrift is een uitgave van de Stichting Zuid '51 en staat onder redactie van S. Derks, J. Erkens, J. Huynen, K. van den Kerkhof en M. Vanstreels. Redactieadres: Hertellplein 16, 6221 ZB Maastricht. Het eerste nummer is zeer verzorgd uitgegeven en een abonnement kost 450 fr. per jaargang. In dit eerste nummer twee bekende namen: Alstein met een fragment uit ‘Notities uit een Amerikaans dagboek’ en K. Simhoffer met een romanfragment ‘Oude engelen hebben ook een kunstgebit’. Verder gedichten van J. Erkens en H. Pihlajamaa...
| |
De Tweede Ronde
5de jrg., nr. 2, zomer 1984
Bij het Nederlands proza valt een fragment van H. Warrens ‘Geheim dagboek 1940’ op. In het buitenlands proza zijn er satirische leesrapporten van U. Eco aan zijn uitgever over o.a. de bijbel, Homeros, Dante e.a. en een fragment uit ‘De anatomische les’ van P. Roth. Aan de dichter T. de Vries is een apart deeltje gewijd met een keuze uit zijn vroegere gedichten en een essay over hem door W. Wilmink. P. Verstegen reflecteert over Shakespeares sonnetten en voegt er een proeve van veertien nieuwe vertalingen bij. In de afdeling ‘Light Verse’ ten slotte de vertrouwde namen van Drs. P. en K. Stip.
| |
Vuursteen
4de jrg., nr. 3, herfst 1984
B. Mesotten zet zijn speurtocht naar ‘de ochtendschone’ verder en K. Hellemans bespreekt de ‘passionele tanka's van Y. Asiko’. M. Reynebeau geeft enkele beschouwingen ten beste over de haikoe. Tussendoor zijn er natuurlijk haikoes van eigen bodem en mededelingen.
| |
VWS-Cahiers
19de jrg., nr. 1 en 2, 1984
In VWS-cahier 104 stelt R. van de Perre de dichter L. Rens voor met een bloemlezing en in 105 leidt E.E. Balduck de Westvlaamse dialectdichter G.L. Declercq in, eveneens met bloemlezing.
| |
Yang
20ste jrg., nr. 118, september 1984
Dit nummer is grotendeels gewijd aan J. Ray en aan zijn Franstalig werk. M. Vuylsteke verzorgt het biografisch overzicht en J. Peeters stelt ons vroege teksten van J. Ray voor, evenals J. van Herp. G. Dole tracht een band tussen leven en werk van J. Ray te leggen en M. Vuylsteke toont hem als Gentenaar. F. van den Berghe, de Latemse schilder, wordt herdacht door J. Ray en H. Lauwaert. Heel wat gedichten naar aanleiding van de Yangprijs, dit keer gewonnen door L. de Block. H. de Greve voert een gesprekje met G. van Istendael en A. Dierick buigt zich grondig over het dichtwerk van J. de Poortere. Voortreffelijke boekbesprekingen van L. Haeck over werk van F. Schoeters, M. Berk en W. Spillebeen. J.M. Maes ontdekt toch lichtpunten in de Nederlandse verhaalproduktie van o.a. P. ter Hoopen en W.J. Otten.
Armand van Assche
|
|