| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Cijfers spreken voor zichzelf: woorden niet? Ik ben altijd blij als ik over literatuur cijfers kan lezen. Het geeft mij de indruk dat de lege plekken tussen woorden niet opnieuw met woorden en dus weer met lege plekken worden gevuld maar met tekens uit een andere wereld, een meer betrouwbare wereld. Ik weet het; het is een pure illusie, alsof ik plots uit de wereld zou kunnen stappen om de wereld echt te zien!
Hubert van Eygen heeft in het tijdschrift Initiatief (3de jrg., nr. 20, september 1984, p. 6-14) het lot van de jongeren met cijfers willen bezegelen. Hij troostte zich de moeite om de jaargangen '80-'83 en '66 van de bekende poëziebloemlezing van het Davidsfonds, samengesteld door W. Spillebeen en H. van Herreweghen af te tasten op de leeftijd van de daarin opgenomen dichters.
De conclusie van Van Eygen laat niet lang op zich wachten. ‘De oudjes mogen hardop in koor zingen, de jonge telgjes mogen enkel piepen, heel even in duo of trio...’ (p. 9) of, zonder omwegen gezegd, de jongeren komen in die bloemlezing te weinig aan bod.
H. van Eygen kan daar niet bij. De kwaliteit kan toch geen privilege van de leeftijd zijn? Hoe kan nu de helft van de dichters uit '66 ook nog in de bloemlezingen van '80-'83 voorkomen en hoe kan je verklaren dat 25 pet. van de gedichten uit DWB afkomstig is? Ik heb het niet nageteld, maar ik geloof Van Eygen op zijn cijfers. Maar waarom moet hij daarover zo verwonderd doen? De literaire wereld onderscheidt zich - helaas - in haar werking niet van b.v. de bedrijfswereld, de wereld van de politiek, de wereld van de popmuziek. In die literaire wereld zijn er kleine groepen die de plak zwaaien, hun opvattingen doordrukken, de markt beheersen, de kanalen bezetten. Misschien kan Van Eygen wat moed halen uit Escarpit (Sociologie de la littérature), die zowat twintig jaar geleden een onderzoek verrichtte naar de aanwezigheid van de jongeren (tussen 20 en 40) op de Franse literaire scène. In een periode van drie eeuwen vond hij slechts een drietal momenten waarop jonge auteurs overvloedig aan bod kwamen en hij stelde vast dat deze verjonging telkens samenviel met cultuurpolitieke verruiming en liberalisering (de vroege verlichting, de revolutietijd, de romantische generatie).
En in welke tijd leven we nu, H. van Eygen? Juist, in een tijd van restauratie, van ‘het oude is het nieuwe’, van reglementering. H. van Eygen kan hieruit zijn besluiten trekken... Het is maar een suggestie!
| |
Appel
9de jrg., nr. 3, oktober 1984
Het nummer opent met de bekroonde dichters uit de Poëzieprijs van Sint-Truiden: J.H. van Geemert, G. Otterloo, L. Bouwers en F. Florizoone. E. Bastiaenen situeert het postmodernisme in zijn antropologische context: heldere passages wisselen af met
| |
| |
taaloverladen vaagheid. Bestaan er parallellen tussen de socio-economische achtergrond van de romantische poëzie van 1880 en nu? Die zijn er wel degelijk, volgens P. de Keyser. Na een kortverhaal van zijn hand, stelt G. Wulms ons enkele oude en nieuwe romans voor rond het thema ‘het groeiend ongenoegen’. In de poëziekroniek bespreekt J. Boven dichtbundels van M. Meekers en H. de Greve. Informatie over tijdschriften en literaire actualiteit en een portret van R. Jooris besluiten het nummer.
| |
De brakke hond
1ste jrg., nr. 4, september 1984
A. Cremers boeit met zijn fictieve brief van ‘James Ensor uit Oostende’. Een ‘filologische rel’ n.a.v. de publikatie van brieven van J. Mesnil wordt door F. Joostens uitvoerig in de verf gezet. Het dichtwerk van J. Avelli, D. Tits, W. Neetens en F. Hellemans heeft vooral ironische en satirische kwaliteiten. Verder is er nog prozawerk van M. van de Craen, P. Hanssens, M. Meul, J. van Buyten en een vertaald verhaal van de Amerikaan F. Tuten. Ze bieden onomwonden opnieuw verhalen in vlotte, ironische vertelstijl.
| |
Diogenes
1ste jrg., nr. 8, oktober 1984
Wat Marnix Gijsen eigenlijk heeft willen zeggen, is in de deftigheid gestikt: zo besluit G. Adé zijn korte terugblik.
Met lange aanstormende zinnen, vol details, vertelt F. Denissen in ‘Een ochtend’ en B. Haelterman presenteert opnieuw een fragment uit Ivan Kremnjovs toekomstroman. Met een persoonlijk, bijwijlen hartstochtelijk overzicht van P. van Akens werk gedenkt H. Lampo de overleden schrijver. B. Kooiman bespreekt het dichtwerk van M. Coole en de bundel ‘Een oog te veel’ van A. Bontridder. Met zin voor precisie dient W. Gobbers M. Reynebeau van antwoord in een dispuut over de 19e-eeuwse Vlaamse letteren.
| |
De Gids
147ste jrg., nr. 6, augustus 1984
De poëzie staat in het middelpunt van de belangstelling. G. Krol heeft het over makkelijke en moeilijke poëzie en besluit wat al te gemakkelijk dat het blijkbaar makkelijker is om een moeilijk gedicht te maken dan een makkelijk. W. Kusters wil de bekende beginregels van Gorters Mei met een fris oog herlezen: de tegenstellingen jong-rijp, nieuw-oud structureren zijn beschouwingen. Alef/Farao, de dichtbundel van W. Roggeman, wordt door H. Beurskens met begrip en diepgaand ontleed. En natuurlijk is er veel poëzie in deze aflevering: van H. Claus, H. Mulisch, H. Beurskens, H. Berghuis, F. Budé, C. Friedman, M. Kneepkens, W. Kusters, T. Tellegen, H. Vlek en L. Witvliet. In de kritische kroniek blikt W. Kusters terug op het werk van B. Aafjes en wordt vooral geboeid door diens wil tot geluk. Verder komen ook nog de Engelse war-poets aan de beurt (R. Wolfswinkel), de Russische barden van na de Tweede Wereldoorlog (W.G. Weststeijn) en neemt P. Sijpersma de poëzie van J. Ashbery onder de loep.
| |
't Kofschip
12de jrg., nr. 4, september-oktober 1984
C. Rossie vertaalde enkele gedichten van C. Baudelaire. Poëzie en kort proza van eigen bodem zijn zeer ongelijk van kwaliteit: toch vermeld ik het werk van G. Faes en I.
| |
| |
Dekoning. R. Van de Walle stelt ons de schilderes N. van den Eerenbeemt voor en A. Vandeghinste wijdt een in-memoriam aan M. Verbist. Dan volgt een lange reeks zeer korte besprekingen van poëziebundels, romans en essays.
| |
Literama
19de jrg., nr. 4-5, augustus-september 1984
Uitermate verhelderend is het inverview van M. Käss met R. Kopland: Kopland schrijft ‘om mijn ziel levend te houden’. Ooit populair in het Angelsaksisch taalgebied maar nooit bij ons was de Nederlandse schrijver M. Maartens. M. Nord, W. Zaal, H. Breuls en T. Pel geven commentaar op zijn figuur en zijn werk. J. Harten reconstrueert de impact van de toneelspeelster E. Mauhs.
| |
Maatstaf
32ste jrg.,nr. 5, 1984
Het werk van de Braziliaanse schrijver M. de Assis dringt nu tot bij ons door. A. Willemsen leidt het in en vertaalde een verhaal ‘De spiegel’. Tegen de achtergrond van zijn poëtische overtuigingen wordt Kloos in herinnering gebracht door P. Kralt: aan de hand van een sonnet laat hij zien hoe geraffineerd Kloos onze taal kon hanteren. E. Leeflang heeft een gesprek met de schilder H. van Uden over zijn vaste plekken en landschappen en H. de Coninck publiceert enkele nieuwe gedichten.
| |
Raster
nr. 30, 1984
H.W. Bakx leidt het nummer in dat hoofdzakelijk over het groteske handelt. In dat kader vertaalt H. van Pinxteren fragmenten uit G. Flauberts ‘De verzoeking van de heilige Antonius’ en legt W. Oranje een vertaling voor van M. Bachtins ‘De groteske gedaante van het lichaam bij Rabelais’. C. Offermans handelt over de grotesken van P. van Ostaijen. Wat deze verhalen samenhoudt is niet een bizarre vertekening van de realiteit maar de spottende toon, ‘het heerlik zwansen’. Enkele fragmenten uit het werk van C. Einstein worden door J.F. Vogelaar voorgesteld. Interessant zijn de voorbeelden van middeleeuwse onzin, de zgn. fatrasie die M. Rus heeft bijeengezocht. Het creatief werk van eigen contreien omvat grotesken van G. Gils, J.F. Vogelaar, T. Graftdijk en I. Michiels. Het buitenland is verder nog vertegenwoordigd met verhalen van J. Barth, G. Manganelli en Urmuz.
| |
De Revisor
11de jrg., nr. 5, oktober 1984
Zowel K. van Campenhout als J.P. Franssens schrijven sterk beschouwende maar sfeerrijke verhalen. Ook de gedichten van W. Toorn, C.O. Jellema, R. Anker, L. Vroman en M. Reints hebben dat rustige, beschouwende. Er worden geen werelden verzet, geen potten gebroken. Dat blijkt nogmaals uit het gesprek van J. Kuijper met M. Reints naar aanleiding van zijn gedichten. Het is misschien niet toevallig dat in het vertaallaboratorium P. Claes de Franse dichter en Parnassien J.M. de Heredia oprakelt met enkele mooie vertalingen van dit gepolijste klassicisme. G. Krol heeft het over een omschrijving van ‘de abstracte roman’ in het postmodernisme en H. Hillenaar overloopt het werk van R. Barthes op zoek naar zijn visie op taal, utopie en atopia. G. Koolschijn vertaalt nog meer korte verhalen van Horodotus van Halicarnassus. Chinese poë- | |
| |
zie van onze eeuw wordt zelden vertaald: Feng Zhi is nochtans de moeite waard, zoals de vertalingen van T.I. Ong-Oey laten zien.
| |
Tirade
28ste jrg., nr. 294, september-oktober 1984
Heel wat vervolgwerk in deze aflevering: W. Raven zet zijn Egyptisch dagboek voort met een verhaal over zijn Egyptische vrienden en A. Pries reist verder per exprestrein naar Siberië. C.B. Timmer vertelt in zijn ‘Russische notities’ interessante dingen over de Russische uitgavepolitiek. Gedichten in dit nummer zijn van C. Sanders, M. Buwalda, J. Kruit en M. Huisman.
| |
Varia
- In ‘Documenta. Tijdschrift voor theater’ (2de jrg., nr. 3, 1984) bespreekt P. Verstuyft het toneeloeuvre van W. van den Broeck onder de titel ‘Een geestig anarchist’.
- ‘Muzisch Meerdaal’ (2de jrg., nr. 3) brengt werk van heel wat Vlaamse dichters: A. Reniers, J. Stroobants, M. Obiak, R.J. van de Maele en W. Abeele.
- In ‘De nieuwe Taalgids’ (77ste jrg., nr. 5, 1984) behandelt A.L. Sötemann vier poëtica's uit onze moderne poëzie.
- ‘Nobia’ (5de jrg., nr. 31, 1984) wijdt een in-memoriam aan M. Gysen en T. Capote. Interessant is ook het artikel over S. Carmiggelt.
- ‘Randschrift’ (2de jrg., nr. 2, 1984) recenseert ‘Onbegonnen werk’ van H. de Coninck.
- In ‘Spiegel der Letteren’ (25ste jrg., nr. 4, 1983) schrijft M. Rutten uitgebreid over de achtergronden van de Orient-express als mythe bij M. Nijhoff.
- ‘Tijdschrift’ (nr. 59, 1984), het eenmanstijdschrift van D. Robberechts, zoekt computerdeskundigen om een (gedeeltelijk geschreven) tekst in al zijn geledingen in programma's onder te brengen. Suggesties zijn voorradig.
- ‘Woordwerk’ (1ste jrg., 1984) is een christelijk literair tijdschrift, uitgaande van de Vereniging van Protestants-christelijke auteurs ‘Schrijvenderwijs’. Het blad verschijnt vier maal per jaar en kost 27,5 gulden. Inlichtingen bij de secretaris E. Kuijt, Schans 37, 4251 PW Werkendam (Nederland). In nr. 4, 1984 vond ik o.a. een een opstel van H. Werkman over leven en werk van W.A.P. Smit en in de 2de jrg., nr. 5, 1984 publiceert de redactie enkele onbekende gedichten van W. de Mérode.
Armand van Assche
|
|