| |
| |
| |
Josiane Forster-Huys
Het familiefeest
In de vroege morgen van de vierentwintigste december - kerstavond voor de noene, zoemde ze toen ze de rijm van de voorruit kraste - vertrok Lena naar het ouderlijk huis om haar moeder te helpen bij de voorbereiding van het traditionele feestmaal. Lena was in lang niet meer thuis geweest.
Bij het laatste kerstfeest had ze de hoofdrol gespeeld in ‘Regen’, in een oneindig aantal voorstellingen, en tussen twee opvoeringen door was ze toch naar huis gereden, honderd tien kilometer in een auto waarvan de verwarming staakte. Ze was als laatste gekomen, de vetogen op de soep waren al gestold, moeder had voorgesteld alles nog eens op te warmen, maar Lena had gehoord wat haar broer zei over vrouwen die 's nachts om twee naar bed gaan en de volgende dag slapen en geen handje toesteken als er werk voor de boeg is.
Na Pinksteren was Lena weer naar huis gereden, zo maar, of om troost te zoeken voor onuitgesproken verdriet. Haar moeder was er niet geweest, een eendagsuitstap met de vrouwenbeweging naar Dinant, als een veel te late schoolreis.
Lena had haar vader willen helpen in de tuin, maar die had haar afgewimpeld. Misschien zou moeder dat nu ook doen, oudere mensen kunnen het werk niet meer aan, maar willen het niet aan de jongeren overlaten.
Lena had Mats voor het feest uitgenodigd. Haar jarenlange tegenspeler, sedert twee jaar haar geliefde. Hij had geaarzeld, was dan toch bezweken voor haar argumenten. ‘Doe moeder het plezier’, zei ze. ‘Je moeder is toch niet bijgelovig’, zei Mats. Ze zouden met dertien aan tafel gaan, dertien volwassenen. De kinderen hadden een tafel voor zich alleen.
Lena had een geschenk voor Mats meegenomen. Er wist niemand dat hij zou komen, dus lag er voor hem zeker geen pakje op de tafel die naast de kerstboom stond. Lena stelde zich Mats voor, met lege handen, een vreemde eend in de bijt.
‘Naar Verhelst ga ik niet meer’, zei moeder als begroeting.
‘De ossetongen koken nu al twee uur en laten zich nog niet pellen. Dan wil een mens een middenstander ook wat gunnen en dat is de dank. Volgende keer ga ik weer naar de Unic.’
| |
| |
Het woord middenstander sprak ze met minachting uit. De tijd was voorbij dat gewone arbeiders opkeken naar iemand die ‘stiel deed’.
‘Stop ze toch in de snelkookpan, mams’, zei Lena en sleepte de kartonnen doos met haar geschenken naar de woonkamer. De tafel was nog leeg. Iedereen die kwam, legde er zijn pakjes op. Familietraditie, offerande, altaar.
‘Zal ik alvast de champignons schoonmaken?’ vroeg Lena toen ze een kop koffie gedronken had.
‘We doen geen champignons in de saus’, zei moeder. ‘René heeft me verteld dat er de laatste tijd zoveel vergiftigingen voorgekomen zijn. Dat komt vast en zeker door de champignons.’
‘Hij zou toch blij mogen zijn. De een zijn dood is de ander zijn brood’, dacht Lena maar hoedde zich ervoor dat uit te spreken.
René, de apotheker, de enige zoon, was het pronkstuk van de familie. En Lena wou geen ruzie uitlokken. Pax hominibus...
‘En Simone komt niet’, zei moeder. ‘Ze kan nog niet zo lang opblijven, zegt ze. Ik had voorgesteld dat ze hier kon rusten, maar ja...’ Simone was de eerste die met de traditie brak, ook al heette haar alibi hysterectomie. ‘Morgennamiddag komen ze, maar da's hetzelfde niet’, zei moeder. ‘Twaalf als Mats komt, àls...’, dacht Lena.
‘Heb je de zilveren slingers niet in de boom gehangen?’ vroeg ze om moeder af te leiden. De vraag was verkeerd, ze zag het aan moeders gezicht. ‘Och, het is zoveel werk, telkens het laddertje op en af, ieder jaar merk ik dat ik ouder word. Het liefst zou ik helemaal geen boom opstellen. Maar niemand houdt rekening met mij.’
‘Ik bedoel het toch niet zo, mams. De kinderen zullen misschien ontgoocheld zijn als ze hun zelfgemaakte versiering niet zien.’
Van Rosa's kinderen hield Lena het meest, twee spichtige meisjes, even bedeesd als hun moeder, even stil als hun vader, de schoonbroer met wie Lena nooit meer dan een paar onbenullige woorden gewisseld had.
Haar vader kwam binnen. Ze omarmde hem, hij had zich nog niet geschoren en er kwam een scherpe geur uit zijn mond. Lena's neusvleugels trilden even. Niet mogelijk, zo vroeg in de morgen, of toch?
Moeder had de croquetten in het onverwarmde bijkeukentje gezet. Ze waren vochtig geworden, Lena hoorde al hoe het frituurvet zou sissen en zag al hoe de brij zou uiteenlopen. ‘Ik had gisteren moeten komen,’ dacht ze, ‘moeder kan het niet meer aan. En de anderen hebben hun gezin.’
‘Je hebt de groeten van tante Angèle’, zei moeder toen vader naar de badkamer gesloft was. ‘Ze zag je spelen in dat stuk, hoe heette het weer, je weet wel, die rol van die vrouw van lichte zeden.’ ‘Sadie, in Regen van
| |
| |
Somerset Maugham,’ fluisterde Lena, alsof vader het zou kunnen horen. Tante Angèle kwam hier al jaren niet over de vloer, na een ruzie met vader om een of andere erfeniskwestie.
‘Fijn dat ze de opvoeringen volgt, ik zal haar eens opbellen’.
‘Doe dat, kind,’ zei moeder, ‘na het middagmaal gaat vader altijd een uurtje rusten.’
Ze zaten met zijn drieën aan een bijzettafeltje in de keuken, aten een boterham met gekookte ham, die tegen het zwoerd al een grijs-doorzichtige kleur gekregen had. ‘Voor twee personen koop je altijd te veel’, zei moeder verontschuldigend.
‘Wat moet ik dan zeggen’, zei Lena en meteen had ze al spijt van die zin, omdat hij een hypocriete leugen was, nam nog een teug koffie en stuurde moeder ook naar de slaapkamer voor een dutje. Zij zou de vaat wel doen.
Ze kwam er niet toe tante Angèle op te bellen, wou haar verrassing klaarmaken tegen dat moeder opstond. Lena had verse ananassen meegebracht. De ene had al een voze plek, misschien merken de marktvrouwen aan wie ze die kwijtraken, niet aan de pientere huisvrouwen met hun geoefende blik, misschien wachten ze tot Lena komt, de toneelspeelster, de droomster.
Moeder, die twintig minuten later al weer in de keuken was, kon niet zoveel gelijke dessertborden vinden. ‘Laat het ons in twee glazen schotels doen, een voor de groten en een voor de kinderen’, maar Lena hield voet bij stek. Het nagerecht zag er mooi uit: de gele crème, bijna doorzichtig, een schijf ananas, een paar kersen. Vóór het opdienen hoorde er nog wat slagroom op.
‘Mooi’, zei moeder, het keukenvenster poetsend. Je kan je kinderen niet uitnodigen in een huis met ongelapte ramen. ‘Maar ik zou ijs gegeven hebben, het was een reclame-aanbieding in de Unic, drie liter voor tweehonderd negenennegentig frank’.
Vijf over drie. De telefoon rinkelde. Lena voelde dat het Mats was, moest wachten tot moeder van het trapladdertje gedaald was, tot die ‘Lena, voor jou’ riep, moest ongelovig haar wenkbrauwen optrekken en haar voorhoofd fronsen.
‘Stel je er echt prijs op dat ik in die komedie meespeel, poes?’ vroeg Mats. ‘Het was toch beloofd’, zei Lena, schichtig omkijkend naar moeder, die met een zeemvel over de kruk van de keukendeur wreef.
‘Ik zou met jou alleen willen zijn, poes. Kom, ik heb een Saint-Emilion gechambreerd. Château Gros Caillou, 1976. Bovendien durf ik mijn hoofd erop verwedden dat jouw familie nog helemaal niet bewust is van het geluk, mij vanavond in hun midden te mogen verwelkomen.’ ‘Toch,’ zei Lena, ‘ik heb het nagerecht al klaargemaakt.’
| |
| |
‘Mijn vrouw, sir, heeft nog nooit gelogen. Er zijn mensen die niet kunnen zingen, of die niet kunnen wenen. Zo kan mijn vrouw niet liegen,’ klonk het aan Lena's oor ‘heb je me gisteravond die zin niet tot vervelens toe horen herhalen, poes?’ ‘Vanavond wordt er niet op heksen gejaagd. Tegen halfacht eten we waarschijnlijk, omdat de apotheek maar om zeven sluit.’
‘Goed dan’, zei Mats. Toen Lena opgelegd had, wist ze niet wat hij daarmee bedoeld had.
‘Misschien komt Mats voorbij, moeder’, zei Lena, voelde zich rood worden als een tiener die voor het eerst door een vriend afgehaald zou worden.
‘Ik had hem niet verstaan,’ zei moeder, ‘is dat zijn voornaam?’
‘Matthieu,’ verduidelijkte Lena, ‘maar wie kan er met zo'n naam door het leven? Mats is Zweeds.’
‘Komt er hier vanavond een Zweed, kind? Dat had je wel eerder kunnen zeggen. Zijn die niet protestants in Zweden?’
O moeder, dat zou een zin uit een vaudeville kunnen zijn, dacht Lena, maar vreemd genoeg kreeg ze tegelijk tranen in de ogen.
‘Mats is uit Brugge. Mijn beste vriend bij het theater. Hij was Moerman in “Het lied van de moordenaar”, je kwam dat stuk toch zien, niet? En nu is hij mijn tegenspeler in “Heksenjacht”.’
‘Dat van die moordenaar was zo wreed, kind, ik werd bijna onpasselijk als die jongen op het eind in zijn buik geschoten werd, en jij was zo'n arme sloor. Jullie spelen altijd zo'n rare stukken. Ik heb er niets op tegen dat die, hoe heet hij weer, komt, maar ik weet niet wat ik hem moet zeggen, kind. Jullie artiesten zijn zo... ik weet niet...’
‘Een beetje gek, zeg het maar, mams’, zei Lena en drukte plots een zoen op moeders wang die schraal aanvoelde en naar Palmolivezeep rook.
‘Weet je wat? Ik was je haar, mams, en terwijl je onder de droogkap zit, krijg je een gezichtsmasker met avocado, je huid is veel te droog.’ Ze keek in moeders verschrikte gezicht, maar duwde haar energiek in de richting van de badkamer.
Moeder vertelde dat alle kleinkinderen een goed rapport hadden.
‘Vader en ik mogen tevreden zijn’, zei ze. ‘Fijn’, zei Lena en ze dacht: verstandige kleinkinderen, levensdoel bereikt. Misschien zou ze het nù kunnen zeggen, ze hoefde moeder niet aan te kijken, die hield haar hoofd over het wasbekken gebogen. Maar Lena zei niets.
Ze moest iets doen, al was het maar met haar vingers door moeders peper-en-zoutkleurige haar wrijven, iets tellen, de krulspelden, zo weinig had ze er nodig, ze moest zich met onbenulligheden bezighouden om niet aan Mats te denken, aan de paar uren tijd, lang genoeg om duizend redenen te vinden om niet te komen.
| |
| |
‘Misschien wil ik het zelf niet echt dat hij komt,’ dacht Lena, terwijl ze de geurige crème op moeders gezicht streek, ‘misschien heb ik het kind ook niet echt gewild, misschien heeft het dat gevoeld.’ En terwijl moeder met gesloten ogen als een gehoorzaam kind wachtte tot het masker droog was, wist Lena plots niet meer waarom ze hier was.
Martha, de oudste, kwam het eerst aan, in bont verpakt, hijgend, te dik geworden. Haar man gaf Lena de obligate zoen, met spitse, koude lippen. ‘Een vis,’ dacht Lena, ‘ik zou niet graag hebben dat mijn kinderen de school bezoeken waar hij directeur is.’
Alsof Lena schoolkinderen had.
Martha's kinderen waren intussen al naar de woonkamer gelopen, men hoorde een verschrikkelijk gekraak, een knal, en dan stonden allen in het donker.
‘In godsnaam, Martha, waarom zeg je ze niet dat de knop van de t.v. niet in orde is’, jammerde vader.
‘Dat konden wij onmogelijk weten, schoonpapa’, zei Martha's man.
Lena's moeder zuchtte, tastte zich naar de commode waar de kaarsen lagen, de vader zei iets over koperdraadjes, en dan hing er een pijnlijke stilte in huis.
Toen er op de voordeur gebonsd werd, schrokken allen op. Rosa stond er, bleek en met grote schrikogen. ‘Ik dacht al dat er wat gebeurd was toen jullie niet openmaakten.’ ‘De stroom is weg, Rosa, kom binnen, pas op, daar staan een paar schoenen in de weg.’
‘Dag tante Lena’, zeiden de spichtige meisjes die verleden jaar de zilveren slingers geknutseld hadden.
‘Alles goed?’ vroeg de schoonbroer en gaf iedereen een hand.
Daarna herstelde hij zwijgend de ouderwetse zekering, zo snel en zo behendig dat Lena zich afvroeg waar hij dat geleerd had. In hun nieuwgebouwde huis hadden ze vast zo'n prehistorische dingen niet meer. ‘Naar de schakelaar van de t.v. kijk ik straks’, zei hij.
Een oude Opel stopte voor de deur. Even joegen schrik en blijdschap Lena om het hart: zou Mats er nù al zijn? Maar het was Margriet, de jongste. In augustus getrouwd, pronk en praal en witte kant. Ze droeg haar buik-van-vier-maand trots voor zich uit en Bert, haar man, hield haar vast alsof hij haar in de kraaminrichting afleverde.
‘Ga een beetje op de canapé liggen,’ zei moeder tot Margriet, ‘hij staat in onze slaapkamer, anders was er geen plaats genoeg voor de kindertafel.’
Zou ze zich ook zo om mij bekommerd hebben, vroeg Lena zich af, liep haastig naar boven en sloot zich in de badkamer op zodat niemand haar tra- | |
| |
nen zou zien. Die paar woorden uit het stuk dat over een maand in première zou gaan, Mats als John Proctor, zij als zijn vrouw Elisabeth. ‘Het kind...?’ ‘Het groeit.’
Er werd op de deur gebonsd. ‘Zit je nu nog op de pot, Lena?’ Een ongeduldige stem van een kind dat anti-autoritair opgevoed was.
Toen Lena in de woonkamer kwam, leek die plots veel te klein. Martha's kinderen keken t.v., iets met een helikopter die een oorverdovend lawaai maakte. De mannen stonden samen met een glas bier in de hand, bijna eerbiedig luisterden ze naar het verhaal over de hedendaagse jeugd. De schooldirecteur kon het weten, dacht Lena schamper.
Martha sorteerde pakjes in rood geschenkpapier met gele sterren, ze legde ze weer op de tafel, nam ze terug, schijnbaar was ze de tel kwijt. Rosa stond met haar meisjes aan de kerstboom, Lena vroeg zich af of ze aan de ontbrekende zilverkleurige slingers dachten. Margriet breide iets in wit en teergroen, moeder vroeg wie er witte of rode aperitief wilde, ze moest haar vraag herhalen.
‘Wie niet antwoordt, krijgt niets’, probeerde Lena te gekscheren. Net toen Lena prikkertjes in de blokjes kaas stak, rinkelde de telefoon. Ze wist dat het Mats was.
‘Ja,’ hoorde ze zichzelf zeggen, ‘toch, ik versta het. Heb je André al opgebeld? Die heeft de laatste keer toch ook geholpen.’
Ze vroeg zich af of Mats gedronken had, het kwam zelden voor, zijn stem klonk anders. Maar misschien beeldde ze zich dat maar in, misschien kwam het omdat ze haar rechteroor dichthield om de stemmen niet te horen die het geluid van de helikopter op t.v. wilden overtroeven. ‘Hallo, ben je er nog?’ hoorde ze. ‘Ik geloof dat ik de rol van Elisabeth niet kan spelen’, zei ze, ‘om wille van die zin over het kind.’ ‘Spreek luider, poes,’ zei Mats, ‘ik kan je zo slecht verstaan.’
‘Jij was toch opgelucht, niet, Mats? Het zou toch een te grote last geweest zijn voor jou? Lieg niet, ik weet het maar al te goed.’
Zonder zijn antwoord af te wachten legde ze op.
‘Mats kan waarschijnlijk niet komen,’ zei ze. ‘Er is iets met zijn auto.’
Ze wist niet of er iemand geluisterd had en droeg de kaasblokjes naar de woonkamer. ‘Geen drank meer voor jou, Leentje,’ zei Bert, ‘je handen trillen al, dat begint goed.’
Martha's kinderen hadden nu een computerspel op het scherm aangesloten. Moeder schudde even haar hoofd, het op en neer wippen van die hoekige mannetjes en het waanzinnig gepiep maakten haar zenuwachtig. ‘Trek toch gewoon de stekker uit, moeder,’ zei Lena, ‘of zal ik het voor je doen?’
| |
| |
‘In godsnaam, kind, zoek toch geen ruzie’, zei moeder.
‘Nele en ik hebben wat moois voor je gemaakt, tante Lena’, zei een van Rosa's meisjes. Lena had als kind al tegen die geschenkenuitwisseling opgezien. Ze vroeg zich af wat ze nu met het pakje voor Mats zou doen. Het stiekem weer van de tafel nemen ging niet meer, het lag al bedolven onder andere pakjes. Dwaze gewoonte, stomme traditie.
Voor de tweede keer vroeg Lena zich af wat ze hier deed. Tot daarnet had ze tenminste nog op Mats gewacht.
Eindelijk kwam René, vrouw en kroost in zijn sleep.
‘Een zalige hoogdag wens ik jullie allen’, zei hij. Enkel de pastoorskruin ontbrak, dacht Lena, of de bef van de dominee, en ze hoorde hoe Mats als John Proctor zijn bitterheid uitspuwde over de dienaar Gods die maar tevreden is als er gouden kandelaars op het altaar staan.
‘We kunnen beginnen,’ zei vader, ‘we zijn voltallig.’
‘Vijf vrouwelijke kinderen zijn hem geboren, één zoon is hem geschonken. God, wat ben ik hatelijk vandaag’, dacht Lena en nam de pakjes aan en gaf pakjes verder en deed pakjes open en zei ‘danke’ en ‘fijn’ en ‘net wat ik nodig had’ en ‘goed dat je tevreden bent’ en ‘dan heb ik toch juist geraden wat je wilde’. Maar ze nam zich voor de twee meisjes van Rosa een extra zoen te geven. Een heel album hadden ze met kranteknipsels gevuld, allemaal recensies over toneelstukken waarin Lena meegespeeld had. Een half uur later wat de grootste troep opgeruimd. Een hele mand verfrommeld papier en stukgereten verpakking had Lena naar buiten gedragen, de vlekken van uitgelopen felgroen badschuim van het tapijt verwijderd - hoe meer ze wreef, hoe meer bellen er gevormd werden - en de digitaalwekker die iemand aan vader gegeven had, afgesteld.
Aan Mats had ze gedurende die tijd niet meer gedacht. Of niet bewust. ‘J'ai de toi dans la peau’, zei hij altijd als ze vroeg of hij aan haar dacht.
Moeder liep met een hoogrode kleur heen en weer, van de soep naar de frituurketel, van de oven naar de koelkast.
‘Ga toch aan tafel zitten, moeder, en wind je niet zo op.’
Lena schepte de soep uit. ‘Smakelijk, kinderen’, zei moeder.
‘Lena, je hebt de peper vergeten,’ zei vader, ‘en kijk eens of de kinderen nog een bord soep willen.’ Ze wilden niet meer, volgestopt met aardappel-chips en zoute pinda's en amandelen.
Lena at in de keuken snel een bord soep. Net als vorig jaar was ze niet meer heet genoeg. O, Mats, je had gelijk toen je het me afraadde.
Margriet liep naar de badkamer, gevolgd door een bleke bezorgde Bert. ‘Het zal vast een jongen worden,’ zei moeder, ‘bij René kon ik ook geen hap binnenhouden.’
| |
| |
De kroketten waren zoals Lena het gevreesd had. Een spat frituurvet was op haar wang terechtgekomen.
‘Je doet me denken aan het eerste stuk waarin je gespeeld hebt,’ zei René, en hij goot zijn glas weeral vol, ‘het heette: “Een parel van een meid”, weet je 't nog? Jammer dat het voor de croquetjes perte totale is.’
Vader, die dacht dat het over een auto ging, schakelde op zijn stokpaardje over, de benzineprijzen, en Margriets echtgenoot die economie gestudeerd had, begon een lange voordracht, die hij moest onderbreken om voor de tweede keer naar de badkamer te hollen.
‘Hapert er wat, Lena, je ziet er zo bleek uit,’ vroeg Rosa. ‘Ga jij nu toch eens eindelijk aan tafel zitten, ik zorg wel voor de rest. Bovendien moeten ze maar even wachten. Moeder zei dat je al de hele dag gewerkt hebt, volgend jaar moeten we het anders regelen, maar Albert kon écht niet eerder weg, en je weet dat ik geen rijbewijs heb.’
Ze praatten nu allemaal door elkaar. Toen Lena een plak tong en wat erwtjes op haar bord legde, had ze het gevoel dat ze op het toneel stond, achter het gordijn dat straks zou opengaan, en uit de zaal kwamen onverstaanbare stemmen naar haar toe, in een monotoon geroezemoes.
‘A penny for your thoughts, tante Lena’, zei een kind dat trots was op zijn Engels.
‘Dat jullie misschien wat kunnen helpen bij het afruimen.’
De kindertafel zag eruit als een slagveld. Boeken tussen halfvolle glazen, viltstiften naast borden met gestolde sausresten. Renés jongens waren spoorloos verdwenen, een van de kleine meisjes had gehuild. ‘Kom,’ zei Lena, ‘je mag mee naar de keuken om slagroom te spuiten.’
‘Nee, Lena, wacht nog met het nagerecht’, meende Martha. ‘Willen we samen niet de vaat doen?’
In de gang fluisterde moeder: ‘Zouden we het eten nog langer warm houden? Ik wil niets over Mat... Matthieu zeggen, maar stipt is hij niet.’ ‘Ik heb toch gezegd dat er iets met zijn auto is, moeder’, zei Lena, een ietsje te kribbig. ‘Dat heb ik niet gehoord’, beet moeder terug, en zuchtte dan.
Lena deed de vaat. Een keuken vol vrouwen, Mats zou er zijn hart aan ophalen, de regisseur zou er een vaudeville van maken.
‘Alfred zegt: “De jeugd kan men tegenwoordig niet meer motiveren”, en ik dacht: voor moeder is een warm nachthemd altijd een mooi geschenk, je weet nooit dat ze eens naar de kliniek moet, ik zal maar afkloppen, maar René vindt dat ze de laatste tijd zo versukkeld is’ ‘wat denk je, zou ik een blauwe overgooier nemen of toch die grijze jurk, of het broekpak dat in Prénatal in het uitstalraam hangt’ ‘en op pedagogisch vlak deugen de meeste jonge leerkrachten toch niet meer, ik kan daar een staaltje over vertellen:
| |
| |
komt er daar eind augustus niet zo ene van zijn eerste broek, en zegt die aan Alfred...’ ‘een overgooier is tenslotte toch praktischer, je kan er telkens een verse bloes onder aantrekken’ ‘met mijn schoonmoeder gaat het ook bergaf, de lever, galstenen, maar ze wil ook niet doen wat René zegt, morgen heeft ze weer eend klaargemaakt, druipend van het vet, en dan die afschuwelijke kastanjepuree’ ‘zegt die toch gladwed als ik de vijfde klas niet krijg kunt u me schrappen, ik ben niet geschikt voor babies, en dat in een tijd waar er onderwijzers zijn die vijftig sollicitatiebrieven geschreven hebben.’ Rosa sprak niet. Lena reikte haar de zware soepkom aan en zei: ‘Je meisjes hebben er knap werk van gemaakt.’
‘Waarvan?’ wilde Margriet weten. Lena haalde het album. ‘Dat vind ik de mooiste foto, tante’, zei het jongste meisje. ‘Ik heb hem van Miriam gekregen, omdat hij alleen in hun krant stond.’
‘Gekregen?’ vroeg Lena. ‘Nee... eigenlijk niet, ze wilde er mijn groot paardeposter voor.’ Tilda en Pieter voor een Arabische volbloed of een schattig veulen...
‘Wat moest je daar zeggen?’ vroeg het meisje, ‘weet je het nog?’
‘Ja’, zei Lena.
‘De krekels hebben bange stemmen. Hoor je ze, Pieter? Soms denk ik dat je ze niet kan horen, de krekels. Ook mijn stem niet, of de stem van Binder of Schavot, zo gesloten, zo versteend zit je soms. Ook voor mij gesloten. Waarom? Om...’
‘Verder’, zei het meisje, en haar ogen glansden.
‘Ik zou het in de brochure moeten nakijken,’ zei Lena, ‘het is bijna twee jaar geleden, en bij iedere nieuwe rol vergeet je de oude.’
Martha had de slagroom geklopt.
‘Kom,’ zei Lena tot de meisjes, ‘we spuiten hem op de rand van het bord, zo, als een halve maan.’
Kwart over tien. Neen, het keukenuurwerk liep achter, al jaren.
Twintig over elf.
Hij zou niet meer komen.
‘Je moet me het recept van die ananascrème eens geven, moeder’, smakte Martha, en ze likte een restje slagroom van haar wijsvinger.
‘Lena heeft die gemaakt’, zei moeder.
‘Maar ze kan niet tellen’, hoorde Lena iemand zeggen. ‘In de keuken staan er nog drie borden.’
‘Tante Margriet en onkel Bert zijn alweer naar boven’, grinnikte een van Martha's kinderen. ‘En hun baby,’ vulde een ander aan, ‘maar dat wordt door de placenta gevoed.’
| |
| |
‘Lena had een... eh... gast verwacht’, zei moeder, die een einde wou maken aan de voorlichting, ‘maar er was iets met zijn auto...’
‘Kennen we hem, Lena? Iemand van de groep?’
‘Moerman’, zei Lena.
‘Maar je had toch iets anders gezegd’, zei moeder aarzelend, ‘iets Zweeds’.
‘Zeg, tante Lena,’ vroeg het meisje dat haar poster weggegeven had, ‘als je in een toneel op iemand verliefd moet zijn en je kan hem niet lijden? Ik was eens Maria in het kerstspel en die domme Henk was Josef, vreselijk zeg.’
‘Als 't maar dát is,’ zei René, ‘le patron des cocus. Ik vraag me echter af hoe die mannen dat uithouden, iedere avond een pittig vrouwtje als onze Lena op hun schoot. Is er daar ene die niet zwak wordt? Wie daar geen stijve fallus krijgt, moet toch impo...’
‘René!’ zei zijn vrouw. ‘Kleine potjes hebben grote oren!’
René zweeg en schonk zich de zoveelste cognac in.
‘Gezondheid, Leentje’, zei hij, ‘apropos, ben je in de laatste tijd naar dokter Bekaert geweest?’
Black-out.
Tekst weg.
Dat er me toch iemand helpt.
‘Ever, uil en vos
Bescherm mij in het bos
Kraai en muis en eekhoorn rood...’ Zinnen in Lena's hoofd.
‘Nee, waarom?’
‘Och, zo maar. Ik heb zeker drie maand al niets meer van hem gehoord, en daarom dacht ik plots: hij zal toch niet overwerkt zijn, en ik dacht dat jij misschien op controle was. Onder ons gezegd: hij houdt zijn patiënten een ietsje tè lang in de gaten, vind ik, maar zo is hij nu eenmaal, die plichtsbewuste Emile. Wanneer was jij precies in de kliniek?’
Nee, dacht Lena, nee, hou op. Kwel me niet. Zeg me wat je weet, àls je wat weet tenminste. O Mats, kom, kom, snoer hem de mond en zeg dat een dokter aan zijn beroepsgeheim gebonden is.
Ze keek in moeders geschrokken gezicht.
‘Dat je ons niets zei, kind’, verweet die.
‘Och, kom, ik was er maar enkele dagen. In mei, begin mei. Enkel een curettage.’
‘Hoe zeg je dat in 't Vlaams?’ vroeg moeder, en ze werd waarempel rood toen Rosa het zei, ‘en ben je nu in orde?’
‘Zie je toch, moeder,’ antwoordde René voor haar, ‘dertig procent van
| |
| |
de vrouwen ondergaat die procedure eens. In heel mijn loopbaan heb ik maar één tragisch geval meegemaakt, maar ja natuurlijk, als er een abortus provocatus aan voorafgegaan is...’
‘Hou je muil,’ hoorde Lena zichzelf schreeuwen, ‘hou je godverdomde muil.’
Het was Rosa die aarzelend de badkamer binnenkwam.
‘Kom,’ zei ze, ‘hij had teveel gedronken. Moeder vraagt of je naar beneden komt. Bederf haar kerstfeest niet.’
Ze streek een pluisje van Lena's bloes, het was als een aarzelende liefkozing.
‘En laat je ijzertabletten voorschrijven. Dat heeft bij mij ook geholpen. Ik bloedde ook iedere maand zo erg, weet je, misschien ligt dat in de familie.’
Die nacht. O, die nacht van de vijfde mei. Mats die niet wakker te krijgen was. De pijn in haar lenden, die maar draaglijk was als ze hurkte, en dan die zwalp water en dan die bloederige klont tussen haar benen, bengelend aan de blauwe navelstreng, en dan haar schreeuw en Mats die ‘God’ riep, ‘GodGodGodGod’ alhoewel Mats niet aan God gelooft, en dan de sirene en de kliniek, en de non die naar Lena's identiteitskaart kijkt en Mats wegstuurt, en dan de dokter met het groene masker die op haar buik duwt, en de verpleegster die een zilverkleurige schaal wegdraagt, en dan de felle lampen boven haar hoofd, en de stem die zegt nu gaan we wat slapen, en dan de scherpe prik in haar arm, en dan de smaak van knoflook achteraan in haar mond...
‘Het zou nu twee maand oud geweest zijn’, zei Lena.
‘Was je...’ Rosa's stem was nog stiller dan anders.
‘Maar ik heb niets gedaan om...’ Rosa liet haar de zin niet ten einde spreken. ‘Weet ik toch,’ zei ze, ‘weet ik toch, Lena.’ Zo simpel en zo sterk was haar vertrouwen.
Lena hield haar polsen onder een straal koud water. Pilatus, dacht ze, hoorde Rosa's vraag maar toen ze de kraan dichtgedraaid had. Of het erg geweest was, in de kliniek.
De kamer die ze deelde met een oudere vrouw. Mats die alle dagen kwam met bloemen die snel verwelkten en met wijn die niet gedronken werd. De regisseur die een reuzenmand fruit bracht en zijn opluchting niet kon verbergen dat Lena net op tijd hier lag, tussen twee speelseizoenen in. De collega's die het niet geweten hadden, en die die het wèl geweten hadden, en allen dachten dát wat René gezegd had. En de nachtmerries bij klaarlichte dag, het kind van zeven centimeter dat Lena niet had kunnen vasthou- | |
| |
den, het kind dat de best geschikte tijd uitgekozen had om niet geboren te worden...
‘Na Nele had ik ook een miskraam,’ zei Rosa, en Lena hoorde dat haar zus deze zin zelden uitgesproken had, ‘ik wou geen bezoek hebben en huilde en huilde en huilde. Maar het jaar erop werd Veerle al geboren. Kom, we gaan naar beneden. Laat René bazelen.’
Lena gaf haar een zoen. ‘Je huid is even droog als die van moeder’, stelde ze vast. ‘Wacht, ik geef je een tube avocadomasker.’
Rosa schudde haar hoofd. ‘Die breng je volgende week zelf. Dan heb je een reden om eindelijk weer eens bij ons te komen.’
Op de overloop botsten ze bijna op Margriet en Bert, alleen ogen voor elkaar, nog dronken van slaap en liefde.
‘Tristas post coitum’, zei Mats soms. Maar Bert en Margriet waren nog te jong daarvoor.
‘Hebben we wat gemist?’ vroeg Margriet.
‘Nee’, zei Rosa. ‘Jullie dessert staat nog in de keuken. Iets heel lekkers, Lena heeft het klaargemaakt.’
‘Ze zijn naar huis,’ zei moeder, ‘en Irène hoopt dat je het hem niet kwalijk neemt, het was niet zo bedoeld. René is overwerkt, en als hij dan een glaasje gedronken heeft...’
Een glaasje is goed, dacht Lena.
‘Jij moest altijd ruzie stoken,’ snauwde vader, ‘ik heb het nooit anders geweten. Je laat je maar twee keer per jaar zien, voor mijn part kan je helemaal bij je artiesten blijven. Ik zou niet weten wat onze René je miszegd heeft.’
Hoeveel glaasjes zouden er na dat vanmorgen bij vader nog bijgekomen zijn, dacht Lena en greep naar haar mantel.
Haar schoonbroer, de schooldirecteur, nam haar bij de elleboog en duwde haar de woonkamer in.
‘Misschien is het je ontgaan, schoonpapa, maar het is René die zich moet verontschuldigen. En als jij Lena de deur uitkijkt, dan gaan wij mee, is het niet, Martha?’
‘De vis is warmbloedig’, schoot het door Lena's hoofd, en ze probeerde naar hem te glimlachen.
‘Neem toch een koekje, kinderen’, bood moeder met onvaste stem aan. ‘Rosa zet koffie, ze maakt hem niet te sterk, anders kunnen we niet slapen.’
‘Apropos slapen,’ zei Bert die van buiten kwam, ‘wij blijven hier. Man, de sneeuw ligt tien centimeter dik, en ik kan toch geen risico's nemen.’
‘Denkt die ooit eens aan iets anders dan slapen?’ proestte een van Martha's kinderen.
| |
| |
‘Sneeuw?’ riep een andere, ‘Kom, Wim, Joost, hop, naar buiten.’
‘Een kerstavond als in een sprookje’, fluisterde de argeloze Margriet en beet Bert in zijn oorlel.
Toen de bel ging, schrokken allen op.
‘Godver’, zei vader.
‘Iets met René,’ beefde moeder, ‘hij heeft geen sterk hart.’
En dan keken ze elkaar aan, Lena met de roodgehuilde ogen en Mats met de sneeuwvlokken in zijn haar, de wilde kroezelkop, Mats stond daar in de gang en hield een doorweekte geschenkdoos in zijn handen.
‘Ik heb ook iets voor jou’, was het eerste wat Lena zegde en wou het pakje van de tafel halen. Mats hield haar tegen.
‘Zeven maand liep ik op de toppen van mijn tenen door dit huis, en bij iedere stap vroeg ik me af waarmee ik je blij kon maken, Elisabeth.’
Zijn vinger wreef zacht over de vetspat op haar wang.
‘Het was een kil huis dat ik je bood, John.’
Wim stootte zijn broer aan en tipte met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd. ‘Stil, ze spelen toneel’, fluisterde Nele.
‘Genoeg gerepeteerd,’ grijnsde Mats plots, ‘ik had meer dan een uur tijd om mijn rol voor me uit te zeggen. De laatste vijf kilometer staakte mijn paard.’
‘Een echt paard, meneer?’ vroeg Veerle-van-de-poster.
‘Natuurlijk!’ zei haar vader, en dan tot Mats: ‘Geef me uw jas, meneer. Ik heb u in “Regen” gezien, maar nooit zó nat. Vijf kilometer, miljard, Rosa, ben ik ooit voor jou vijf kilometer door de sneeuw gelopen? Moeder, maak de soep heet, ik eet ook nog een bord. Voor de andere warmte moet Lena zorgen. Ja, hou hem maar goed vast...’
Lena had haar schoonbroer nog nooit zo lang horen spreken.
De geciteerde toneelteksten:
p. 89, 91, 97, 98 |
uit ‘Heksenjacht’ (The crucible) van Arthur Miller. |
p. 94 |
uit ‘Het lied van de moordenaar’ van Hugo Claus. |
|
|