Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 110]
| |
![]() BOERENPSALM. Eerste ontwerp van tekst voor Boerenpsalm, toen nog De Wortel, met schets van de hoofdfiguur.
Bewaard in het werkkamer-archief van de auteur in een map ‘Kladden en herschrijvingen’. | |
[pagina 111]
| |
Ingrid van de Wijer
| |
[pagina 112]
| |
gepende teksten in nette schriften. Van de manier waarop de werken van de auteur tot stand kwamen, spreekt het archief boekdelen. O.m. voor een wetenschappelijke variantenstudie ligt hier een schat aan origineel onderzoeksmateriaal bijeen. Duizenden bladzijden tekst getuigen in stilte van de bij Felix Timmermans zelden vermoede hardnekkigheid waarmee hij telkens weer het beste wilde voor zijn boeken. Het typeert een groot schrijver dat ondanks, of moeten we zeggen uit de vele herschrijvingen een taal is geboren die in haar ongekunsteldheid moeiteloos uit de pen van de auteur lijkt gevloeid. Lijkt gevloeid. In 1983 stelden de erven Timmermans voor het eerst en eenmalig dit werkkamer-archief van hun vader als geheel voor studie open. Het was de bedoeling voorgoed vast te leggen wat is bewaard, en de weg te effenen naar later onderzoek van het erfgoed door de aanleg van die wetenschappelijke inventaris. De uitwerking van het project werd ons door de erven toevertrouwd, o.m. omdat wij binnen de Leuvense Alma Mater op een dissertatie over tekstedities en archivalische materies promoveerden. Het Onderzoeksfonds van de K.U. Leuven verleende voor het academiejaar 1983-84 onmiddellijk een werkingstoelage in de vorm van een Aanmoedigingsbeurs, die het mogelijk maakte de duizenden stukken manuscript op foto of kopie vast te leggen vóór ze weer verdwenen in de bankkluizen waarin ze sinds kort zijn geborgen. Zo kon het oorspronkelijke archief als eenheid gevrijwaard blijven, de nalatenschap intact worden gehouden. Komen de oorspronkelijke manuscripten misschien ooit in de diaspora van de meestbiedenden terecht, dan bestaat toch nog altijd dit wetenschappelijk instrumentarium in kopievorm, waar uiteindelijk geen Timmermansstudie nog omheen kan. Op 26 oktober 1985 stelden wij de wetenschappelijke inventaris voor tijdens de herfstvergadering van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis. Hij wordt in de Handelingen 1986 gepubliceerd. Er blijkt uit hoe, naast heel wat onuitgegeven items, die veelal uit de vroege jaren 1900 dateren, voor ongeveer alle grote werken van Timmermans de verschillende stappen van de creatie aanwezig zijn, van invallen óver werkmanuscripten en ‘definitieve’ versie, naar verbeterde drukproeven mét herschrijvingen en soms nieuwe versie. Vooral manuscripten (ook heel voorlopige, naast werkdocumenten en definitieve handschriften) en typoscript van in boekvorm verschenen werk zijn bewaard: er zijn hopen handschriften van afzonderlijk verschenen werken of stukken uit bloemlezingen en bundels, enkele sporadische bijdragen van de auteur in hulde-albums, een paar voorwoorden, verder schetsen en verhalen die een tweede leven kenden in gelegenheidsuitgaven (verzamelwerken en bloemlezingen, | |
[pagina 113]
| |
de zgn. ‘Kerst- en Winterboeken’), Naast onuitgegeven werk en archivalia i.v.m. in boekvorm verschenen werk, zijn er de handschriften en typoscripten van bijdragen voor periodieken. Bedoeld zijn: nieuwe bijdragen, gedeelten van een werk dat Timmermans in voorpublikatie afstond, nieuwe drukken van eerder verschenen verhalen of fragmenten. Er zijn er veel, én ze zijn moeilijk te ordenen. Veel zijn er omdat Timmermans altijd verzen en verhalen heeft geschreven, verslagen en besprekingen, polemieken en journalistiek, liederen, schetsen, novellen of sprookjes en toneelwerk. Doorheen de jaren vonden zij in niet minder dan honderd periodieken een onderkomen. Het betere werk werd af en toe tot boek gebundeld. Het weze tussen haakjes gezegd dat Dietsche Warande & Belfort een van de eerste tijdschriften uit het Nederlandse taalgebied is geweest dat de auteur een forum bood. In 1906 al - Timmermans publiceerde voor het eerst in 1904 - nam het een bijdrage op van een schrijver die nog tot na 1916 (het verschijnen van Pallieter) zou moeten wachten op echte erkenning. Moeilijk te ordenen dan zijn de archivalia die op dit deel van Timmermans' oeuvre betrekking hebben omdat de schrijver de manuscripten van korte bijdragen zelden van een titel voorzag, zodat men eigenlijk alleen op basis van de inhoud het stuk moet proberen te identificeren. Daarbij komt dan nog eens dat eenzelfde bijdrage niet zelden onder verschillende titels is gepubliceerd, zij het dan meestal met toetsen van herwerking. Een archief dat uit zijn voegen barst van het onuitgegeven werk, van het materiaal m.b.t. in boekvorm verschenen werk of bijdragen voor periodieken, wat betekent dat dan concreet? Dat betekent b.v., om enkele items van uitzonderlijke waarde uit te lezen, dat van Adagio nog een wemeling van werkmanuscripten bestaat, in vier schriften of op een groot aantal losse blaadjes van uiteenlopend formaat. Dat men in die manuscripten varianten vindt voor nagenoeg ieder gedicht dat in de uiteindelijke versie van het werk een plaats kreeg, naast een aantal nooit gepubliceerde gedichten, die blijkbaar ooit voor Adagio werden geschreven maar er nooit in terecht kwamen. Dat betekent b.v. ook dat van Boerenpsalm een map met ‘Kladden en herschrijvingen’ bestaat, dat de auteurscorrecties op de voorpublikatie van het werk in De Nieuwe Gids zijn bewaard, dat het volledige typoscript nog bestaat in een map met erop ‘Overklop Boerenpsalm Felix Timmermans’, en dat er nog een volledig manuscript van de definitieve tekst is dat qua lay-out en handschrift zo mooi is, dat we een facsimile editie ervan overwegen. Van Timmermans' inmiddels bijna onvindbaar geworden eerste werkje Door de Dagen, dat hij - met een knipoogje naar zijn vader - onder de schuilnaam Polleke van Mher bij Van Hoecke te Lier publiceerde (1907), is een meer-dan-volledig manuscript gebleven: een gekarton- | |
[pagina 114]
| |
neerd schrift met linnen rug bevat niet alleen nagenoeg alle gedichten van de publikatie (zij het in een andere volgorde) maar ook enkele niet-bekende. Op de eerste pagina van het schrift krijgt men daarbij een alternatieve titel voor het werk (die nooit werd gebruikt): ‘Boskooltjes’. Slechts op de tweede bladzijde leest men ‘Deur de dagen’. En dan is er Pallieter. Waarvan een immense hoeveelheid kladden en herschrijvingen, tot op snippers en gescheurde papiertjes toe. Pallieter ook, overgepend door de auteur, kalligrafisch bijna, in een groot schrift, in twee nette kolommen per bladzijde. Pallieter-stukken zoals verschenen in voorpublikatie in De Nieuwe Gids, met in margine bewerking naar het boek toe. Of een partiële definitieve versie in handschrift van Marieke, Timmermans' vrouw. Verder een volledig manuscript en typoscript van de ‘Rolprent’ (57 shots). En nog eens een ‘Overklop’ van de Pallieter Rolprent. Een getypt scenario van de film Pallieter, gedateerd en gesigneerd 1935, én een volledig typoscript met aantekeningen op de rechterbladzijden. Een kort stukje ten slotte over de antecedenten van Pallieter (onuitgegeven). Van De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt is dan weer een van de allereerste manuscripten (stadia van de roman) bewaard in een handschrift met heel wat verbeteringen, en een aantal andere manuscripten op blaadjes van alle mogelijke formaten, naast het volledige definitieve handschrift. Van het onuitgegeven werk zijn verder zeker nog het signaleren waard: het schrift met Proza stukken. Herinnerringen [sic]. Schetsen, novellen en gedachten. Uit het verleden, dat zeer vroeg werk bevat (ca. 1902); het handschrift van Miskend. Tooneelspel in één bedrijf (oorspronkelijk) en van De Zending. Treurspel in één bedrijf (1909-1910), dat Timmermans later de titel Helta gaf. Daarnaast een schriftje met het manuscript van een roman, Opgestoken, gedateerd Lier 1903 en opgedragen ‘aan mijnen boezemvriend Willem De Winter (19 december)’; en een schrift vol Bottende Loverkens, gevoelerige, romantisch-impressionistische gedichten van een jonge Timmermans. En bovenal: de dagboeken. In het archief zijn dagboekaantekeningen van Timmermans bewaard die twee periodes uit zijn leven bestrijken. Ze staan opgetekend in een schriftje van zowat 15 bij 22 en op een aantal losse gelijnde bladen. Het gekartonneerde schrift, eveneens gelijnd, bevat aantekeningen van 18 juni tot 18 december 1919, van 22 november 1924 tot 21 maart 1925 en van 22 september 1925 tot en met 23 november van datzelfde jaar. J. De Ceulaer beschrijft dit dagboek in een van de Jaarboeken van het Felix Timmermans-Genootschap, maar spreekt ten onrechte van twee schriften (Getuigenissen, Jb. 1974, p. 85). Er is inderdaad maar één enkel schrift, waarin de periode 18 juni 1919 - 18 december 1919 vooraan is opgetekend, de beide andere | |
[pagina 115]
| |
achteraan, op de kop. Hij publiceerde fragmenten uit wat is bewaard in de bijdrage Het Scheveningse dagboek, in: Pallieter in Holland (Jb. FTG 1981, p. 121-133) - betreft de periode 18 juni - 18 december 1919. Naar de perioden 22 november 1924 - 21 maart 1925 resp. 22 september 1925 - 23 november 1925 verwijst hij alleen in zijn Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947 (Orion 1972, p. 83-89 resp. 91-92). Het is de tijd van de spreekbeurten in Nederland, de tijd ook dat aan Brueghel wordt geschreven. Nu is in het archief ook bewaard - en dit is volledig nieuw materiaal - een aantal losse bladen waarop dagboeknotities uit precies die periode die in het vorige schrift ontbreekt: 30 maart 1925 tot 21 september 1925. Het zijn de maanden van Timmermans' reis naar Italië (23 april - 14 mei) met zijn vrouw en zijn zusters Emma en Rachel - de auteur wilde het land leren kennen om Sint-Franciscus te kunnen schrijven. Maanden van voordrachten over Brueghel en De Sterre doorheen Vlaanderen en Nederland en van vakantie met vrouw en kinderen te Wenduine aan zeeGa naar eindnoot2. De zomer van '25. Er wordt aan Brueghel geschreven. Op 4 Oogst vermeldt Timmermans: ‘Opnieuw, heelemaal opnieuw aan Brueghel begonnen, op het Begijnhof’. En op 18 augustus: ‘'s Morgens op het begijnhof gewerkt aan Brueghel (Ook in de Ik-vorm geprobeerd)’. Er worden tekeningen gemaakt ook. En er zijn contacten met Isidoor Opsomer en Gustaaf Van de Woestijne (6 september). 20 september vermeldt het bezoek van Cam. Huysmans, met vrouw, en Opsomer. Jan Gregoire en Van Delft maken in die dagen op het Begijnhof een portret van de schrijver. Timmermans werkt ook aan Oranjebloemekens, een verhaal dat in het Vierde Winterboek van de Wereldbibliotheek (1925-1926) zou verschijnen (p. 5-10), in 1929 in Jong Dietschland werd opgenomen als De oranjebloesems (III, 1929, nr. 51-52 (25 december), p. 838-840) en herwerkt verscheen in: Pijp en Toebak (1933) onder zijn eerste titel. In De Maasbode publiceert hij van 12 juni tot en met 28 juli een beschrijving van zijn Italiëreis. In 1926 zou het verhaal in boekvorm uitgegeven worden als Naar waar de appelsienen groeien. De drukproeven, zo noteert hij in zijn dagboek, worden op 28 Oogst verbeterd. Hoe mooi leven en werk bij Timmermans dooreenvloeien, merkt men wanneer men zijn Appelsienen-boek naast het dagboek legt. Het dagboek breekt af in de trein op weg naar Italië. Naar waar de appelsienen groeien begint bij dat vertrek. Een kleine overlapping is er: de treinreis. Ze is in dagboek én boek beschreven. Nagenoeg gelijklopend. 23 april meldt: ‘Vertrokken. Van af Namen geen bloei op de boomen (...) t' huis rapenzaad boomen in bloei, pruimelaar, peren en kersen, en (...) bloesem. Hier niets. Azijnzon, in Aarlon honinglicht. In Restaurantwagon veel koppels, ge ziet dat de vasten uit is, en het trouwen mag. Ze nijpen, pinken, streelen, flod- | |
[pagina 116]
| |
deren. Ook een in ons Compartiment. Ons Emma zegt: De sukkelaars na zes weken is 't andere peper (...)’. In het boek wordt dat: ‘Achter de zwarte hagen der bogaards zitten de perzikebomen in 't roos, en reeds perelaren in 't wit; tussen de groene en bruine plekken van 't veld, die zijn als tapijten, trompet het rapezaad als een geelkoperen muziek (...)’Ga naar eindnoot3. En even verder: ‘Het is nu wel een azijnzonneken, maar de twee vorige dagen van honinglicht, hebben het groen en de bloemen uit den grond getokkeld (...). In elk compartiment zit een minnend koppel. Hei ja! 't is waar ook! We zijn na Pasen, 't heeft huwelijken geregend! (...) Ze nijpen in elkaars vingeren, pinken tot elkaar, ze strelen met hun handen, ze strelen met hun ogen, ze verdrinken in elkanders hart. “De sukkelaars”, fezelt een mijner zusters, “binnen twee weken is het nieuw er af”’Ga naar eindnoot4. Zo wemelen werk en werkelijkheid fascinerend door mekaar. Na de reis door het land van Dante gaat het weer naar Lier, en naar het dagboek. 24 april tot 14 mei zijn de dagen die in de dagboeknotities ontbreken; wat dan gebeurt, leest men in Naar waar de appelsienen groeien. Donderdag 14 mei meldt het dagboek: ‘t' huis van de reis’. Nog twee opmerkingen moeten volledigheidshalve in verband met de dagboeken gemaakt. Vooreerst dat van de periode 28 februari 1925 tot 26 maart inclusief naast de vollediger dagboeknotities ook korte aantekeningen zijn bewaard op een achttal losse blaadjes. Het gaat hier ongetwijfeld om pro-memorie-papiertjes, die wilden vastleggen wat de auteur liever niet wilde vergeten op te tekenen in zijn dagboek. Voor de periode 22 maart - 26 maart vormen zij de uitsluitende informatie, want het uitgeschreven dagboek uit die tijd breekt op 21 maart af. Ten slotte nog dit. Er heeft ooit nog een ander dagboek van Timmermans bestaan. Het bestreek de dagen van 3 april 1930 tot 17 mei van dat jaar. J. De Ceulaer stelde het in 1974 nog voor in het Jaarboek van het Genootschap (p. 85-94) en publiceerde eruit. Het is niet duidelijk of het origineel nog bestaat en waar het zich thans bevindt. Uit een tweede verloren gegaan dagboek (niet gesorteerd) citeert Lia Timmermans in Mijn Vader een paar fragmenten (p. 162 en p. 197-198). Dat het archief als geheel, en de dagboeken en dagboekfragmenten in het bijzonder een interessant beeld geven van Felix Timmermans' schrijverschap en persoon zal allengs duidelijk zijn. Nu dit jaar het eeuwfeest van de geboorte van de auteur wordt gevierd, lag een editie van materiaal uit dat archief eigenlijk wat voor de hand. Deze zomer nog verschijnt de uitgave bij Den Gulden EngelGa naar eindnoot5. Zij brengt een studie van het archief, met complete inventaris van alle stukken, voorafgegaan door de wetenschappelijke geannoteerde editie van de dagboeken en dagboekfragmenten van de auteur, hier voor het eerst in één band bijeengebracht. De opzet is bio- | |
[pagina 117]
| |
grafisch, waarbij de periodes waaruit dagboeken bekend zijn uitvoeriger in het licht worden gesteld. Een groot aantal tot nog toe niet gepubliceerde foto's dat uit de familie-albums is bijeengezocht, zal dit deel van de uitgave illustreren. In het eerste luik van het boek, dat de studie van het archief bevat, wordt een uitgebreide reeks reproducties van de interessantste archivalia gegeven, zodat ook visueel het beeld wordt bewaard van een brok literatuurgeschiedenis die nù al niet meer in haar originele vorm toegankelijk is. Al mijn dagen hebben wij het boek genoemd. Naar het citaat vooraan deze bijdrage. Al mijn dagen ook als een verre echo van de titel van Timmermans' allereerste werk in boekvorm, Door de dagen. En omdat het ten slotte om dag-boeken gaat, spil waarrond al de dagen van Timmermans verteld worden, van 1886, jaar van zijn geboorte, tot 1947, zijn vroege dood. De dagen van een man die zelf ooit in een brief schreef dat hij ‘in een (...) tekeningske of in een vertelske heel zijn hart omschudt’Ga naar eindnoot6, maar van wie het werk ook, om een prachtig beeld te gebruiken van die andere grote uit onze letteren, de ‘smart’ kende van ‘'n graankorrel in 't ontkiemen’Ga naar eindnoot7. ‘'t Is er ook zoo niet in een geut uitgeloopen lijk het gedrukt staat’, noemde Timmermans het zelf toen hij in Uit mijn rommelkas over het ontstaan van Pallieter verteldeGa naar eindnoot8. De bedenking geldt voor meer dan alleen Pallieter. Getuige het archief. |
|