Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131

(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 146]
[p. 146]

Dagboek 6

Gaston van Camp

Deze week Een eilandje van pijn van de bij ons ondergewaardeerde Willem G. van Maanen gelezen. Half gelezen. Op de even pagina's: dagboekachtige notities, invallen, aforismen, herinneringen. Op de oneven: de roman. Vrij snel de roman vergeten en alleen de even pagina's gelezen (‘Het is ondenkbaar dat een chemicus de penicilline nog eens zou ontdekken zonder zich belachelijk te maken maar in de literatuur wordt het uitvinden van het oude behalve toegestaan ook nog toegejuicht’, p. 146).

Het brouwen boeiender dan het bier?

Tot mij meest gekoesterde leeservaringen horen inderdaad dagboeken, literaire en andere. Die van Hans Warren bij voorbeeld, of van Samuel Pepys. Ze geven me de gelegenheid om mét medeweten van de dagboekschrijver, dus lekker schuldenvrij, in de psychische achterkeuken van collega's te gluren.

Zelf schrijf ik geen dagboeken. Het is óf boeken schrijven óf dagboeken, en ik kies voor het eerste. Alleen op reis noteer ik uitgebreid. Deels om de emoties, ervaringen, spanningen, ontmoetingen van de voorbije dag 's avonds beschouwend te herkauwen, deels als bouwmateriaal voor eventueel latere teksten. Tijdens de zomerreis 1985 (Koerdistan) testte ik met positief resultaat een voor mij nieuwe noteertechniek uit: ik sprak al rijdend teksten in. Daar gebruikte ik een mini-bandrecorder voor die op 9 V-batterijen liep. Later werkte ik de opnamen schriftelijk uit en die teksten vormen het basismateriaal voor de roman die ik over mijn Koerdenreis schrijf.

Dinsdag 16 juli - 17de dag.

Afgelegde km: 5.402.

Temperatuur in de auto: 50o, in de schaduw: 44o.

Dogubayazit: slordig, grijsbestoven, levendig steppedorp (stadje) aan de voet van de Agri Dagi (de bijbelse Ararat). Rommelige straatwinkeltjes, schoenpoetsers, straten vol kinderen, gesluierde vrouwen in zwarte nonnenkleren, theeterrasjes vol werkloos mansvolk. We worden begaapt als marswezens, veroorzaken soms opstoppingen (zo goed als geen buitenlandse toeristen).

Aan de rand van Dogubayazit uitgestrekte kazernes (mooiere gebouwen in O.-Turkije zijn steevast kazernes, moskeeën of banken!). Hinderlijke aanwezigheid van soldaten: ze patrouilleren permanent, één in het midden van de straat, twee op de stoepen, stengun schietklaar onder de elleboog. Lijken knaapjes van 15, zijn waarschijnlijk ouder: 17? 18? Ze worden door de Koerden straal genegeerd - als zwijgend protest??

Ontmoeting met trotse Koerdische vrouw op prachtig volbloedpaard: kwam uit de bergen om te winkelen.

Er waait een rukkerige, zwoele wind uit de woestijnen van Iran (grens ligt op 25 km van

[pagina 147]
[p. 147]

onze tent). De hemel is wolkenloos. Boven de felwitte sneeuwdriehoek van de Ararat zweeft een ijle wolkpluim. Opvallend veel insekten.

Verhaal Franse toeristen: opgejaagde Koerdische rebellen verschuilen zich op de flanken van de Ararat en zouden onlangs toeristenbussen met prikkeldraad tegengehouden hebben, vervolgens beroofd en dan de toeristen in hun blootje weer naar de vlakte gestuurd. (Navragen)

Kinderen verkopen muurhangers, gemaakt van gedroogde vruchtpitten met lapjes felgekleurd textiel versierd. Dient om boze oog af te weren: als de vrouw ziek wordt, zal de man één vruchtpit in zijn huis opbranden.

Moeizaam gesprek met een jonge, zelfbewuste Koerd die met een pik graan maaide (prachtige man: open en lachgraag gezicht, felle donkere ogen, ruige stoppelbaard, snor): legde uit dat de soldaten de vijanden van het volk zijn, ‘Turkey no good, Koerdistan okay!’

Vijf km de bergen in, hobbelige piste: schitterend maar vervallen en verwaarloosd paleis van 17de-eeuwse Koerdische emir Ishak Pasha. Indrukwekkend op de rotsen gebouwd, bijna kitsjerig Disneyland-achtig. Groots landschap: honderden meters lager de muisgrijze broeihete steppe, aan drie zijden loodrechte bergwanden met scherpe pieken en reusachtige puinkegels. Volgens gevulde, bazige maar zeer lieve boerenvrouw (Ana = moeder) mogen we vlak naast haar huis vrij kamperen, op 50 m van Ishak Pasha! Kwartier lopen hogerop zou zomerkamp (yayla) van halfnomaden liggen - morgen naartoe. Meteen tent gaan ophalen. Praktisch niet overeind te krijgen in de beukende wind.

Schitterende zonsondergang, het paleis als een silhouet van kantwerk. Nu blaffen, keffen en huilen overal in de bergen de halfwilde herdershonden, waarschijnlijk verlaten nu ook vossen en wolven hun holen om op jacht te gaan. De wassende maan is een doorschijnend streepje fletsgeel, een randje nagel tegen het donkerend turkoois van de westerhemel.

Clara Haesaert
Maandag, 1 juli 1985

Beste Fernand,

 

Ik ontving je brief van 28 juni net de dag voor ik vertrok. En nu schrijf ik je, een mooie maandagmiddag, zittend in de zon op een bank van de Avenue Bourguiba in Tunis.

Ik een dagboek bijhouden? Hoe zou ik er de tijd voor vinden! (Nu zelfs voor dit briefje heb ik het moeilijk, want twee lieve jongens porren me aan om mee naar het strand te gaan - dat is nou juist aan mij verloren moeite). Al zou men van een ambtenaar, die ik uiteindelijk toch ben, mogen veronderstellen dat hij een kalm, regelmatig leven heeft, voor mij is dat niet weggelegd. Sinds mijn 13de heb ik altijd twee ‘onderdakken’ (bestaat dat meervoud, ik heb hier natuurlijk geen Van Dale bij de hand) gehad - heel handig, voorkomt een aantal frustraties. Naast mijn gewone dagtaak (om den brode, dat moet iedereen, zou mijn oud-collega Bert Decorte zeggen) kan ik het niet laten om mij met een tijdschrift (De Meridiaan), een Kunstcentrum (Taptoe), een vereniging (PEN of VVL), een wedstrijd (Dichter bij...), een jury (Muziekacademie), een Boekenbeurs, een Jeugdboekenweek, een Vertaalcentrum (Diapason) of een Middag van de Poëzie (in Brussel) bezig te houden.

Van hieruit kijk ik daar allemaal op terug of tegenaan. Ik koester geen verlangens om met verpauperde pen of met waar vandaan

[pagina 148]
[p. 148]

gehaalde statistieken ons literaire wereldje kleiner te maken. De diepe onderstroom die mij beweegt om mij hardnekkig in te zetten om, ondanks alles, toch te vrijwaren wat mij (en ik sta gelukkig niet alleen) het vrijwaren waard blijkt, komt uit een (ja, waarom zou ik het woord niet gebruiken) internationale verbondenheid, een breed bewustzijn, een groeiend weten, een steeds beter leren kennen van...

Het werd me vanmiddag toch te warm op die bank. Het is nu 17.45 u., ik kom terug van een lange wandeling, met pijn in de benen, want het lopen ben ik niet gewend, lange zinnen schrijven evenmin, ernstige dingen uitleggen evenmin.

Daarom geen dagboek? Verhalen zou ik willen schrijven, de stof ligt zo voor het oprapen, maar dan moet ik tot bezinning komen, niet op ontheemding, ontzuiling, ontluizing uit zijn - stuk voor stuk thema's die de moeite van het behandelen waard zijn; maar dat zal ooit wel eens een goeie literaire journalist voor me doen.

Zo dadelijk loop ik weer tussen die duizenden mooie krachtige jonge mensen, waar een energie van uitstraalt die me de adem beneemt, en dan wil ik weer verder trekken, nog meer naar het zuiden, het binnenland in.

Lieve Fernand, ik dank je voor de uitnodiging. Terug in België zou ik wellicht een stukje kunnen schrijven met als titel:... (die vind ik nu zelfs niet). Of ja: ‘Roofbouw’ - want men heeft me de leiding gegeven van een Rijkscultureel Centrum. En ik maar spreken over deskundigheid, en nu krijg ik iets om mijn schouders geduwd waarvan ik niet weet of enthousiasme en inzet het kunnen redden. Maar organiseren kan ik wel, en de literaire en artistieke wereld ken ik wel, dus zal ik nog maar eens aan het combineren en coördineren slaan, en dan zien we wel. Kom je me binnenkort bezoeken?

In november, uiteraard, staat een boekenweek op het programma. Heb je dorst? Ik heb lekkere perziken gekocht, die zullen we samen opeten. Ik wou dat je hier bij me zat, maar dan zouden we misschien even weinig praten als toen we samen door Leningrad liepen, en elkaar alleen maar even ‘medeplichtig’ aankeken - waarom, dat leg ik je later uit.

Veel liefs en dikke zoenen,

Clara.

Maris Bayar
Het dagboek, dat weeskind

Soms ben ik er, dan weer niet, het liefst ben ik er om wat geschriften na te laten, gevoelens prijs te geven, heel het leven uit te puren of te verwerpen, me nadien terug te trekken.

Wanneer ik me terugtrek in het huis van de afzondering, is de tijd gekomen om een stukje in mijn dagboek te schrijven.

Van 1976 tot 1980 werkte ik intens aan een dagboek en gelijktijdig publiceerde ik er verschillende fragmenten uit. Ik noemde ze belevenissen en overpeinzingen uit ‘Een boek van Toen’. Je kunt overpeinzingen ook beschouwen als ‘over pijn zingen’.

Waarom ik tussen de vele dichtbundels die ik heb geschreven eensklaps aan een dagboek begon, is moeilijk uit te leggen want er is geen waarom, of het zou dat van de leegte moeten zijn. Van het spreken tot iets dat het dichtst met je verbonden is, het transponeren van anderen naar zichzelf. Altijd is er de verbondenheid met het boek, het geheim, de andere ik, de vervluchtiging die men te boek wil staven, het vasthouden van de tijd, van de herinnering, de vriend waartegen men alles kan vertellen, de vriend die altijd luistert, de therapie van de eenzame. Hoe kan ik vertellen hoe vaak het dagboek mij in de ban heeft gehouden, hoe gelukkig ik me voelde terwijl

[pagina 149]
[p. 149]

ik eraan schreef, hoe noodzakelijk ik het vind er verder aan te werken, en ook hoe ik er momenteel niet meer toe kom en er toch zal moeten toe komen. Als bij een lotsbestemming.

Maar ook teleurgesteld ben ik geweest, diep teleurgesteld. Want ik bleef voor iedereen die mijn poëzie gelezen had de dichteres Maris Bayar, en aan een dagboek diende ik mij volgens velen niet te gewagen. De meeste dichters waarmee ik verkeerde vonden het maar larie en apekool: ‘haar poëzie is toch véél beter’. Hierbij vergaten ze te vertellen dat er geen vergelijking mogelijk is. En alhoewel ik hun mening naast mij neerlegde, heb ik toch in de afgelopen periode weinig tijd gehad om in mijn dagboek te schrijven daar mijn jongste poëzie er eigenlijk een verwerking van is en deze arbeid mij volledig opslokte. Ik werkte vijf jaar aan een uitgebreid verzenboek, ‘Parade der Paladijnen’, een soort wagenspel zoals er in de middeleeuwen werden opgevoerd, en het bestaande dagboek, ‘Een boek van Toen’, heeft mij enorm bij dit werk geholpen. Het was de eerste maal dat ik met werkelijke personages werkte in mijn poëzie, en velen kwamen in mijn dagboek voor, zodat deze geschriften vat begonnen te krijgen op mijn poëzie. We kunnen dus eenvoudig stellen dat ik nooit ophield met aan een dagboek te werken, alleen tijdens de laatste periode in een getransponeerde vorm.

Nu dit grote verzenboek af is, het is een allegorisch verhaal geworden, geënsceneerd in vier bedrijven, samen 120 pagina's, heb ik opnieuw zin om met een tweede ‘Boek van Toen’ te starten.

Patrick Conrad zei me eens: ‘Wat jij allemaal opschrijft in dat “Boek van Toen”, daar moet je moed voor hebben, het is zo eerlijk.’ Maar Henri-Floris Jespers schudde halsstarrig het hoofd en poneerde vastbesloten: ‘Dat is geen dagboek. Daar moet je een literaire roman van maken.’ Wilfried Adams gaf me evenwel moed: ‘Tiens, daar moet je aan voortwerken. Dat is interessant. Ik zou daar ook mee willen beginnen, er gebeurt zoveel onder onze kunstenaarsvrienden dat waard is om opgeschreven te worden om het voor de vergetelheid te bewaren.’

Nu herinner ik me dat er toch nog schrijvers waren die mijn dagboek erg boeiend vonden o.a. Roel Richelieu van Londersele, die vond het prachtig. Hij plaatste er drie fragmenten uit in zijn tijdschrift Koebel. In Radar van Renaat Ramon werd het fragment ‘Ezelsvel’, dat ik schreef over Marce Van Maele, gepubliceerd en in Trap werden er zelfs zes fragmenten opgenomen. Hendrik Carette wou mijn ‘Boek van Toen’ helemaal in zijn geheel uitgeven, alleen hij had geen uitgeverij, helaas.

Hoe verschillend de meningen ook waren, zelf bleef ik mijn overwegingen koppig een dagboek noemen. Het boek is intussen uitgegroeid tot 280 pagina's. Er staan korte, soms elegante stukjes in geschreven over mijn jeugd en de vrienden van de jaren zeventig. Over mijn ervaringen als dichteres, over gevoelens die te maken hebben met allerlei belevenissen en overpeinzingen. Geroddeld wordt er ook en aan de kaak gesteld, zoals in èlk dagboek dat tenslotte toch wordt weergegeven, of niet?

Verder werden er brieven in opgenomen en teruggeschreven, maar het geschrevene dat eigenlijk ongeschreven diende te blijven, dat men niet kan of mag publiceren, zelfs dat staat er in, zodat het toch kan verschijnen later. Want mijn dagboek bestaat en zal nog eens het licht zien, dat weet ik zeker.

Werden er maar wat meer dagboeken geschreven en uitgegeven in Vlaanderen, dan zou men ook hier kunnen bogen op mooie nageschriften, zoals in de Franse, Duitse, Russische en Angelsaksische literatuur. Wat die nagelaten hebben: één en al dagboeken.

[pagina 150]
[p. 150]

En wat wij allemaal niet kunnen ontdekken in de dagboeken van die beroemde schrijvers: één en al belezenheid, één en al vertwijfeling over zichzelf, zodat men de eigen vertwijfeling kan verlichten met over die van anderen te lezen. Ja, hoe hebben die dagboeken geholpen om toch verder te werken aan onze rampzalige literatuur, die veel te weinig gesteund wordt.

Een goed voorbeeld uit Engeland is het ‘Geheim dagboek van een puritein’, geschreven door Samuel Pepys van 1660 tot 1669. Het is net of dat nu geschreven is. Dezelfde angsten, dezelfde gevoelens, dezelfde verlichting, dezelfde corruptie, en vooral: weinig verandering in het huwelijksleven. En toch kan men daar veel uit leren, tenminste wanneer men aan zelfkennis doet, wat elke schrijver zou moeten doen.

Ik had mijn dagboek graag uitgegeven. Ik gaf het manuscript aan Julien Weverbergh van uitgeverij Manteau. ‘Tja,’ zei die, ‘ik vind het wel fijn, ik vind het niet slecht, ik vind het wel leuk, maar voor mij is dat een roman. Je moet alleen sommige zaken scherper stellen. Wanneer je dat gedaan hebt geef ik het uit.’

Nu ben ik geen romanschrijfster, ik weet waar mijn kunnen ligt. Dat is zeker niet bij de roman maar bij de poëzie en het dagboek. Een gedicht is als het maken en smaken van een bijzonder verfijnd gerecht. Wat peper, wat zout, soms een beetje suiker en een schilletje citroen, voeg daarbij geheimzinnig kruid met het linker voorpootje van een kikker en het hart van het heelal en je hebt een buitengewoon goed gedicht.

Maar niemand mag ontdekken welke ingrediënten je hebt gebruikt. Dat is het grote geheim dat èlke meesterkok meeneemt in zijn graf. Dat is poëzie, terwijl het dagboek de tafel dekken is, het opruimen na het eten. de vaat doen. Roddelen of ruziemaken met wie je de borden droogt. Als dichter beschrijf ik de realiteit en wanneer ik in mijn dagboek schrijf is dat ten diens van de dichter. Dus wil ik mijn overwegingen niet omvormen tot een roman omdat ik ze reeds voor mijn poëzie gebruik, al moet ik bekennen dat de verleiding groot was om uitgegeven te worden. Soms is echter het doel heel dichtbij maar zijn de gewetensbezwaren te groot om iets uit te geven waar je niet volledig achter kunt staan.

En hoeveel uren dacht je, zal ik er niet over gedaan hebben om andermans dagboeken te lezen?

Die zijn niet te schatten.

Kieldrecht, 15 augustus 1977.
Aangegroeide planten

O, wat een glanzende selder die Mijnheer Eens in zijn tuintje heeft geplant. En sla, zo sappig en mals als een morgenweitje.

Wat een gezond iets voor het oog!

Ik, veranderlijk tijdens de zomer, logeer enkele weken in zijn huisje op de Pillendijk. Hijzelf is naar Zwitserland vertrokken en hij gaf me de toelating om wat van zijn natuur te genieten. Buiten, een polderlandschap met witte koeien die ik voor het raam zie voorbijstappen, een rust uitstralend die mijn vermoeid vegetatief zenuwstelsel goed kan gebruiken. Het is warm. De boeren halen hun oogst binnen. De geuren van augustus zijn zo bedwelmend dat men bijna onwel wordt van het zachte dampen van de aarde. Een druivelaar hangt tegen het huis, en wat is alles rustig, verademend, adembenemend.

Van de oogstmaand, die al geurt naar september, houd ik het meest. Als het mooi weer is trekken er nevels over het land en de lucht heeft het ijle van de verkwijning. De herfst in al haar rijkdom is in aantocht, en

[pagina 151]
[p. 151]

hier en daar vallen er al verdorde blaadjes op de grond.

Maar niet bij Mijnheer Eens.

Zijn tuin staat eetbaar in groei, en hij spoorde me aan volop te genieten van zijn aangegroeide planten, dat zijn: erwtjes, prei, witte kool, radijsjes, sla, ajuin, snijboontjes, prinsessen en o schoonheid, zijn glanzende selder!

Ook brachten we Shou-Lao mee, mijn jongste Siamese poes, en die stoeit en springt naar de wespen en de vlinders dat het een lust is. Toch voelt hij zich nog niet helemaal thuis hier, want tegen zijn gewoonte in wil hij 's nachts bij mij slapen en daar ik de koppigheid van de siamezen ken, heb ik toegegeven. Van geluk beet hij zachtjes in mijn neus en wang en begon te snorren als een oude wekker van zodra ik het dek over me vleide.

Shou-Lao kreeg zijn zin. Siamese poezen krijgen altijd hun zin. Mijn kleine kater voelde zich zo eenzaam in dat kleine keukentje van Mijnheer Eens, toen Iris en ik, in lange nachtponnen, met een vetkaars naar de zolderkamertjes trokken om te slapen. Shou-Lao begon luidruchtig te miauwen, en iedereen weet dat siamezen even doordringend huilen als een pasgeboren baby die met een natte luier ligt. Dus hebben we hem meegenomen, en dat al van de eerste nacht. Boven begon zijn roes pas volop. Van geluk stortte hij zich eerst op Iris, dan op mij, begon te dansen en te rollen, beet in onze tenen alsof ze van marsepein waren, zwaaide zijn voorpoten uiteen en ving een vermeende spin, ging overal de muren onderzoeken en hier en daar wat krabben, enfin, Mijnheer Eens zou boos zijn als hij het had kunnen zien - maar hij was er toen niet - en als de kat van huis is, danst de andere kat hier nu, en hij zou zeker meesmuilend zeggen dat het helemaal niet past een poes mee naar bed te nemen, daarbij denkend dat ik beter een man mee naar bed kon nemen, in dit geval, hèm misschien.

Maar mijn vriendschap met hem is er zo een geworden van een telkens nieuwe, grote ontluikende goedheid, dat het onaangenaam zou zijn, moesten we die vernietigen op een wat oneffen manier, in een rendez-vous dat maar tijdelijk zou zijn.

Met een tik van mijn wijsvinger wees ik Shou-Lao terecht, en eindelijk, toen Iris haar oogleden van de zware lucht al lang waren toegevallen, rolde hij zich op als een rupt en begon zijn wiegelied te snorren.

Dat wil niet zeggen dat hij 's nachts niet van plaats veranderde. Jawel hoor! Zeker twintig maal! En was ik niet geboren met een uitzonderlijke liefde voor katten, dan had ik hem al lang aan die volle maan die door een lief klein zolderraampje scheen, opgehangen. Maar daar mijn geduld voor poezen eindeloos is, leed ik in stilte. En als hij dan per se in mijn hals wou slapen, na even diep en scheel in mijn ogen te hebben gekeken, zoals hij soms neus tegen neus in vervoering naar de ogen van zijn moeder kijkt, o, wat een zachte trilling van geluk die dan door me drong.

Dadelijk vergaf ik hem alles.

Spring maar, Shou-Lao, hopla, tussen de witte kolen, tussen de zandheuveltjes die Mijnheer Eens zorgvuldig aanlegde, tussen de wiegende, wiegende aren van ons laat zomerverblijf.

Wij, Iris en ik, al vroeg gewekt door het boe-boe van de koeien, drinken ons eerste munt-theetje, geplukt uit de tuin van mijn vriend. Na al die verschillende soorten thee tijdens de afgelopen maanden in Antwerpen, zoals Earl Grey-thee, Russische thee, Darjeeling thee, jasmijnthee, zwarte Chinese thee, lijkt dit me zoiets als een gezondheidskuur die mijn maag een beetje zal zuiveren.

Het zingen van de hoge populieren die hier overal staan, brengt me tot rust, en ik schrijf een paar lukrake zinnetjes op, om het leven mee te vergallen.

[pagina 152]
[p. 152]

Een schrijver is een hoogst kwalijk rijkend iemand, die zijn pen altijd ergens verborgen heeft, om kwellingen, zoetigheden, drama's en andere zaken weer te geven, en niemand kan het hem kwalijk nemen indien hij dingen durft te schrijven die een ander niet ziet. Het moet hem heel simpel worden vergeven.

Zo liet Mijnheer Eens een lijstje achter, om er zich van te vergewissen dat ik alles zeer degelijk zou doen, volgens hem zeer correct, tijdens zijn afwezigheid.

Die lijst nu bevat instructies aangaande allerhande bezigheden in het huis, van kelder tot zolder, van televisie tot telefoon, van stofdoek tot emmer. Alles perfect opgesteld om mijn verblijf hier te vergemakkelijken.

De eerste zin op de lijst vind ik wel zeer mooi: ‘Groente uit tuin gebruiken naar behoefte. Bij het trekken van een jonge ui, van prei of selderij: uitdunnen. D.w.z. zoveel mogelijk zorgen dat de overblijvende planten op de goede afstand komen te staan. Dat is ongeveer voor een ui: 10 cm in de rij, prei: 15 cm in de rij, selderij (het is stoofselderij)..., afstand vergroten indien meer nodig natuurlijk’. En ik die maar een selderij wou plukken in het wilde weg, zoals men een braambes zou plukken op een landweg, moest mijn handelswijze in acht nemen.

Indien Mijnheer Eens had geweten hoe weinig ik van rekenen afweet, hij zou nog eens nagedacht hebben om mij hier te laten logeren.

Ik pluk en pluk, als het ware met magische kracht aan de aarde gebonden, en ik wijk er geen centimeter voor terug. Ik pluk met gevoel, daar kan geen maat mij van afbrengen, daar ben ik te steeds voor, en overdonderd door al wat zo maar uit de grond kan opschieten, als waren het kleurige bloemen.

Later zal ik hem dat uitleggen.

Al die groenten die hier staan zijn voor mij een fleurig boeket met witte vlindertjes, witte vlaggetjes die hoogst ijdel voorbijwapperen.

Arme Mijnheer Eens, als zijn kritisch oog mij nu zou kunnen zien, maar dat kan nu niet - als de kat van huis is danst de andere kat, nietwaar? - en al bracht ik een kat mee, die is zich toch niet bewust van de grote kat - Mijnheer Eens is Leeuw van sterrebeeld - die hier normaal de scepter zwaait.

Zo schreef hij over de elektriciteit ook degelijke dingen op: ‘In een klein lijstje onder de meter zijn de smeltzekeringen. Draad voor eventueel vervangen van gesmolten zekeringen ligt in houten schaaltje op de kast in de woonkamer. Grote elektrische radiators niet gebruiken: te zwaar voor de leiding, alleen straalkacheltje dat onder het raam staat.’

Joepie! Daar ken ik helemaal niets van. Van elektriciteit heb ik altijd angst gehad, dus kom ik er niet aan, daarom gingen Iris en ik 's avonds met ons bedpannetje naar boven, ik om bij het licht van een kaart gedichten te schrijven.

En over het huisvuil weerom zoiets leuks: ‘Wat verteert gaat op composthoop achter in de tuin. Papier en dergelijke verbranden in keukenkachel. Alleen blik, aluminiumfoelie, plastic en niet-verteerbare producten met huisvuil meegeven. De vuillier komt slechts om de veertien dagen. Volgende afhaling 11 augustus. Daarvoor alleen donkergrijze plasticzak met opdruk “K” gebruiken, ligt in bergplaats naast keuken.’

Wat een voorbedachte toewijding, wat een voortreffelijke liefdevolle organisatie, en vooral wat een onderhoudszin. Ik schud mijn hoofd en bedenk of ik dat allemaal niet vergeten zal.

Intussen opende ik zijn onderaardse kelder en geniet van de ingemaakte uitjes die hij verleden zomer bijeenbracht, alsook van het gedauwde ingemaakt fruit.

Ik opende een kartonnen doos en ontwaar-

[pagina 153]
[p. 153]

de zeer goede wijn. Voilà, dat had hij vergeten op te schrijven, hoeveel ik er mocht ontkurken. Dus, hoe hoopvol!

Lieve Mijnheer Eens, zo ver in Zwitserland bij uw vriendin Mirzille Tharnabroda, en ik hier bij de volheid van uw land en bij het zachte kalfsleder der koeien - de hemel opengerukt door een stralende zon - beklim jij je bergen maar, ik zit hier op de begane grond, bij een munttheetje en gesneden groen, het tafeltje in 't midden van het gazon gezet en rondom mij levende, levende planten, madelieven waarin ik straks mijn neus zal steken om me te laten overspoelen door hun witheid, grassprietjes die aan mijn teentjes kriebelen en klaprozen die hun mond niet kunnen houden.

Dan nog het koren, dat bijna tot in de kamer groeit, bijna, ja zeg, bijna te veel van het goede.

Jan Vanriet

Beste Fernand,

Voor de afreis naar Toscane even dit:

Voer ik bevrijdende benden aan, en zet ik een alfabetiseringsprogramma op?

Ontdek ik verzonken beschavingen, bedwing ik bergen?

Ontvoer ik zuchtende schoonheden uit een serail? Verlangt men naar mijn mening over de aankoop van afweergeschut?

Corrigeer ik de vlucht van de spaceshuttle en vertel ik grapjes vanuit het luchtledige?

Haal ik de koppen vanwege mijn ongebreidelde liaisons in vorstelijke kringen?

Ben ik een populair quizmaster, een vriend van het volk?

Heb ik AIDS, maar ik ontspring de dans? Ben ik een parel der diplomatie, een vorst der letteren, een Italian Lover, een Rambo, een flashdancer, een Mark Stassijns, een gespierd tafelredenaar, een aanbeden kerkvorst?

Ik haal het weer nét niet, vandaar geen dagboek.

Mijn excuses,

Jan


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gaston van Camp

  • Clara Haesaert

  • Maris Bayar

  • Jan Vanriet


datums

  • 1 juli 1985

  • 15 augustus 1977