Zowel in de Vlaamse als in de Nederlandse letteren heeft zich een exotische thematiek ontwikkeld die zich ruimtelijk situeert in de overzeese koloniale gebieden. De onherbergzaamheid, het oorspronkelijke, het mystieke en vitale van de kolonies hebben een reeks auteurs geïnspireerd. Jef Geeraerts, Gerard Soete, Hella Haasse, Louis Couperus, Multatuli e.a. situeren sommige van hun teksten in de onbestemdheid van de overzeese oneindigheid.
Dit grenzeloze onbetreden maar risicovolle natuurlijk kader staat ook centraal in De hongertocht (Manteau, Amsterdam, 1984) van M.H. Székely-Lulofs.
Het boek wordt gedragen door een boeiend verteld dramatisch avontuur.
Het bivakkamp van Meureudoe op Sumatra wordt geregeld door inlandse opstandelingen aangevallen. Onder leiding van drie Europeanen (Nyhof, Scholten en Lederer) wordt een patrouille samengesteld die op zoek gaat naar de opstandelingen. Ze verdwalen evenwel in de onmetelijke wildernis. Honger en ziekte slaan toe en slechts weinigen overleven de patrouilletocht.
De thematische nadruk ligt op de schets van de langzame, gestadige aftakeling van de patrouilleleden. In het begin gaan ze koelbloedig, zelfbewust en trots het avontuur tegemoet, geleidelijk groeit de twijfel en onzekerheid om uiteindelijk om te slaan in waanzin, hallucinaties en een haast vegetarisch gelaten afwachten. Ze worden schimmen voor de deur van de dood.
Naarmate de mens kleiner wordt, groeit de natuur! 't Hoogtepunt is duidelijk de plotselinge regenval die de rivieren doet wassen, insekten tot leven brengt en de mens verzwakt.
Ontroerend maar toch afstandelijk-neutraal wordt de onmetelijkheid en het geheimzinnige van de woeste natuur beschreven.
‘Rechts ligt een groot zwart monster met zijn kop in het ravijn: de begroeide bergrug. De hemel is van een diepe, glazige klaarte, doorzichtig en donkerblauw, bezaaid met sterren, middenin de melkweg, een vlokkige sluier met lovers, verder onvertroebelde sterrenbeelden. Hoe ontzettend hoog is dat alles boven hem uit (...)’ (blz. 163)
De menselijke pietluttigheid blijkt ook uit z'n onzekerheid, z'n twijfel die hem overvalt. Nyhof schippert voortdurend tussen voorttrekken en terugkeren, tussen hoop en wanhoop, zekerheid en twijfel. Die interne spanning loopt parallel met de ontwikkeling van het patrouille-avontuur.
De twijfel en de innerlijke labiliteit wordt in de roman ingebracht via interne monologen van het hoofdpersonage maar ook via auctoriële pro- en retrospectieve bemoeiingen van de verteller. Dit doet ietwat verouderd aan maar biedt het voordeel van de vertellende gezelligheid. Als lezer sta je niet alleen, er is iemand die je begeleidt en helpt bij het interpreteren en verklaren en juist dit ontspant.
Ook de klassieke structuur van dit episch-avontuurlijk verhaal maakt de tekst makkelijk toegankelijk: voorstelling (hfdst. 1 en 2), opdracht (hfdst. 3), tocht+ (hfdst. 4), tocht- (hfdst. 5) en ontknoping (hfdst. 6).
Binnen de tekst wordt niet alleen de hoofdfiguur psychologisch getekend maar ook de overige patrouilleleden worden systematisch in hun verleden en toekomstverwachting geportretteerd. Erg rationeel maar functioneel.
M.H. Székely-Lulofs schreef een boeiend avontuur dat door z'n epische handeling en spanning, z'n klassieke opbouw en z'n focalisering deed denken aan de Winnetou en Karl Mayverhalen uit m'n jeugd. Boeiend en zonder literaire pretentie.
Fons Vandergraesen